Ga naar de inhoud

Anarchisme, Klassiek En Modern

In het Franse anarchistische weekblad Le Monde libertaire (nr. 1695 van 17-25 januari 2013) treft men een artikel aan van Brian Morris over de geschiedenis van de libertaire beweging. Aan het eind maakt hij gewag van moderne vormen van anarchisme. Een aantal van die vormen wordt door hem afgewezen. De vraag is dan of afvalt wat zich als ‘modern’ aandient. Voor het beantwoorden van die vraag is het interessant ook te kijken naar een bijdrage van Hugo Durieux getiteld ‘Subsidiarity, Anarchism, and the Governance of Complexity’, opgenomen in de bundel van Jan Loisen en Ferdi De Ville, Subsidiarity and Multi-level Governance (Contactforum 12 oktober 2011, p. 15-26). Hieronder bespreek ik beide artikelen afzonderlijk, waarna ik aan het eind ze op elkaar betrek.

12 min leestijd
lml1693

(Oorspronkelijk verschenen op de website Libertaire Orde)

Slechte pers

Dat het anarchisme een slechte pers heeft is bekend. Vaak is dat uit onbegrip, soms gewoon hetze. Zo wordt het wel gezien als een andere term voor wanorde. Morris geeft ook wat voorbeelden die in de sfeer van hetze zitten. Hij  wijst bijvoorbeeld op de oud-president van de USA, Theodor Roosevelt. Die betitelde het anarchisme als: ‘Misdaad tegen de integraliteit van het menselijk ras’. Ook is de kritiek van marxisten nooit mals geweest. Morris citeert een van hen, die het anarchisme in diskrediet brengt door het een politieke filosofie zonder enige coherentie te noemen, zowel als het gaat om zijn theorie als zijn strategie aangaande sociale verandering.

Zeker, er zit een waarheid in het gezegde: er zijn zoveel ‘anarchismen’ als er anarchisten rondlopen. Dus: hoe zit het dan met de coherentie van de kern van het anarchisme? Het antwoord daarop komt in feite aan de orde als Morris een viertal beginselen van de antiautoritaire Internationale (Saint-Imier, 1872) bespreekt.

logo-sud

Beginselen van de antiautoritaire Internationale

Het anarchisme dat ijvert voor de sociale revolutie kent vier kernbeginselen. De eerste betrekt zich op de verwerping van de staat en daarmee van elke vorm van hiërarchie en onderdrukking. Dit leidt tot een kritiek op alle vormen van macht en opgelegd gezag, die de vrijheid van het individu belemmeren. Hier niet genoemd, maar het is duidelijk dat ook kerk en religie hier onder vallen.

Het tweede beginsel ziet op de verwerping van de kapitalistische markteconomie, evenals het loonarbeidersysteem, de private eigendom, zijn ethiek van wedijver en de ideologie van uitzinnig individualisme. Waar de eerste anarchisten voor strijden is fervent antikapitalistisch. Loonarbeid bestempelen zij als ‘loonslavernij’.

Het derde beginsel houdt verband met een visie op de samenleving die gebaseerd zal zijn op wederkerige dienstverlening en vrijwillige coöperatie. Het beeld ervan is een vorm van sociale organisatie die de uitdrukking zal zijn van de meest complete menselijke vrijheid, waarbij alle vormen van sociaal leven zich ontwikkelen onafhankelijk van staat en kapitalisme. Het zal gaan om ‘maatschappijen zonder opgelegde regering’.

Het vierde beginsel heeft betrekking op elementen uit de Verlichting: nadruk op het belang van de kritische rede en de empirische wetenschappen; een verwerping van alle dogma’s die gebaseerd zijn op traditie, mystiek en de heilige openbaring; het onderschrijven van menselijke universele waarden als vrijheid, gelijkheid en solidariteit. Het zijn deze elementen die Brian Morris hanteert om zijn visie te geven op de verschillende anarchisme varianten die ‘modern’ heten.

Niets nieuws op dit moment?

De laatste jaren verschijnen er teksten waarin wordt beweerd dat het ‘klassieke’ anarchisme versleten of ‘oudmodisch’ is. Aan het eind van de twintigste eeuw komt dan ook een ‘modern’, een ‘nieuw’ anarchisme opzetten. Daarbij is regelmatig tevens het libertarisme van Rothbard of  van Ayn Rand aan te treffen of vormen van radicaal individualisme (met verwijzingen naar Nietzsche, Stirner). Daarnaast is door Amerikaanse universitair geschoolden, die kennelijk om een onderwerp verlegen zaten, het zogeheten ‘post-anarchisme’ ontwikkeld. Zij ontlenen hun visie aan Franse universitaire ‘mandarijnen’, zoals Morris ze noemt, onder wie Derrida, Lyotard, Foucault en Deleuze.

Morris vat dit alles samen met de opmerking dat er niets nieuws of origineels in die verschillende gedachten is te vinden. In feite, zegt hij, gaat het enerzijds nog steeds om wat die ‘oude’ anarchisten, ook wel ‘libertair socialisten’, leerden. Anderzijds treft men in een aantal vormen van nieuwlichterij – welke vormen koppelen aan de gepretendeerde moderniteit –  aan wat anarchisten juist verwerpen: de zogeheten democratische staat, de kapitalistische markteconomie en het abstracte individu uit de burgerlijke filosofie. Het gaat dus om de herkenning van toetsstenen of een ‘modern’ anarchisme wel of niet een aansluiting vindt met het ‘klassieke’ anarchisme. De mogelijkheid daarvan wordt niet ontkend.

Oude kat

Maar laten we wel zijn: elke periode kent zo zijn eigen ‘neo-anarchisme’. In 1905 bijvoorbeeld. Dan spreekt J. Loopuit over het neo-anarchisme van… Kropotkin (die wij nu een klassieke anarchist noemen). Vele jaren later besteedt T.P. van der Kooy in een afscheidsrede aandacht aan het ‘neo-anarchisme en de toekomst der samenleving’ (1970). De in dit geval relevant geachte literatuur betreft teksten van N. Chomsky, Constant Nieuwenhuis, R. Van Duyn en D. Guérin. In 1971 heet Daniel Cohn-Bendit een neo-anarchist (Freedom 1971, nr. 32).

Kortom, tussen ‘klassiek en modern’ ligt bijna 150 jaar aan tijdsverschil en er is sindsdien nogal wat veranderd. En er is ook discussie over. In dit verband beveel ik aandacht aan voor wat bijvoorbeeld de Israëlische anarchist, activist en sociale wetenschapper Uri Gordon te berde brengt in zijn Anarchy Alive! (voor een bespreking van zijn boek op deze site, klik HIER).

Het blijkt dan dat de discussie niet zo zeer gaat over de vraag ‘klassiek’ of ‘modern’, maar over de kwestie van het nut van gepresenteerde hedendaagse sociaal-politieke en filosofische elementen. De vraag is dan aan de orde of die elementen bijdragen aan ondersteuning, verbreding en verdieping van anarchistische inzichten. Het doel daarvan is het anarchisme als levend te laten verschijnen, om zo een anarchisme-anno-nu te creëren. In dat geval kan, als voorbeeld, de bijdrage van Hugo Durieux, getiteld ‘Subsidiarity, Anarchism, and the Governance of Complexity’ bekeken worden. Waar is hij naar op zoek geweest?

Organisatorische aspecten van het anarchisme

Gelet op de titel van zijn bijdrage betreft het een speurtocht naar bij het anarchisme passende organisatievormen. Het probleem is evenwel dat de term anarchisme, zelfs als je het niet negatief benaderd (‘wanorde’), een term is met een variërende ‘geometrie’. Die wordt mede bepaald door de typen organisatorische constructies die door anarchisten worden voorgestaan. Is subsidiariteit daarmee in relatie te brengen?

Om daarover iets te zeggen, zet Durieux de bestuurlijke en technocratische benadering van subsidiariteit en een bestuur dat uit meer lagen en knooppunten bestaat, naast die van de klassiek anarchistische theorieën over de constructie van gefedereerde samenlevingen en beslissingsmodellen. Welke betekenis heeft de betreffende benadering van subsidiariteit niet alleen voor het hedendaagse anarchisme, maar ook voor het hedendaagse kapitalisme. Hij plaatst die twee ‘ideologieën’ naast elkaar omdat beide complexiteit voor een van de karakteristieken van een constructie van onze wereld houden.

Durieux beschrijft vervolgens wat men aan verschillende maatschappelijke opties tegen komt als het begrip ‘subsidiariteit’ wordt geïntroduceerd. Dit begrip dekt een maatschappelijk-organisatorische uitwerking waarbij de kleinere eenheid de taken uitvoert, die passen bij haar schaal en dat de grotere eenheid pas in de plaats treedt van de kleinere, als die een bepaalde taak niet kan uitvoeren. Aldus heeft zich een structurering van ‘complexiteit’ voorgedaan.

Maar bij wie ligt het initiatief voor een dergelijke structurering? In een anarchistische gedachtegang ligt dat per definitie bij de kleinere eenheden. Gezamenlijk zullen die in een groter federatief verband de taak uitvoeren, die niet door de afzonderlijke eenheden uitgevoerd kan worden. Hier gaat het dus om federeren van onderaf. Durieux laat nu zien voor welke andere doeleinden naast en tegengesteld aan anarchisme het begrip ‘subsidiariteit’ is ingezet.

Nar

Klassiek anarchisme

Om daar duidelijkheid over te krijgen bespreekt hij opvattingen over organisatie die samenhangen met het klassieke anarchisme. In dat geval kan hij opmerken dat er een anarchistische traditie bestaat van subsidiariteit (hoewel dat nooit zo genoemd is). Daarbij ligt de nadruk op een bottom-up benadering van de maatschappelijke organisatie. Durieux wijst erop dat we dit al tegen komen bij Proudhon, Bakoenin en Kropotkin.

Hij herhaalt ook nog maar eens dat in de gedachte van Bakoenin het de autonome gemeenten zijn, die de federatieve provincies en die weer de grotere federaties oprichten. Het doel is te komen tot een integraal federalisme, zoals ook Proudhon al bepleit heeft: een politiek systeem waarin mensen de beslissingsmacht  delegeren aan een ‘hoger niveau’ alleen wanneer de ‘natuur’ van de problemen het oplossen ervan vereist. Het moge duidelijk zijn dat Durieux hier onderdelen van de verschillende elementen beschrijft, die ook Brian Morris tot de kernelementen van het anarchisme rekent.

Verder zal ook een antikapitalistisch ingestelde maatschappij, zoals een libertaire, een complexe maatschappij zijn. Het is dus niet zo vreemd om aandacht aan het besturen van die complexiteit te besteden. Dat gaat Durieux dan ook doen.

Besturen van complexiteit

Uitgebreid gaat hij in op de wijze waarop complexe systemen worden omschreven in de literatuur van filosofische en bestuurstheoretische aard. Hij beschrijft hoe in de ontwikkeling van maatschappelijke activiteiten de inbreng van de staat verminderd. Die moet toestaan dat ook niet statelijke partners delen van het besturen in de maatschappij op zich nemen (van de staat overnemen) of dat er assemblages van besturen ontstaan die van publiek/privaat karakter zijn. Men is dat in het Engels gaan uitdrukken met de term ‘governance’ (dus niet meer met ‘government’, wat naar het statelijke ‘regering’ verwijst).

Meer en meer wordt in de literatuur gesproken in termen van bestuurstypen die niet-lineair, niet-centristisch en gefragmenteerd zijn. In dat geval is het niet vreemd dat Durieux ook wijst op andersoortige bronnen voor het recht dan de staat, zoals dat in  rechtspluralisme en met semi-autonome velden tot uitdrukking komt (ik vroeg voor dit soort zaken ruime aandacht in de AS nr. 179; dit nummer is integraal te vinden op de site van de AS; klik HIER).

De organisatorische vormen die men hier vindt, hebben een ‘anarchistisch’ karakter. Maar leveren die tezamen een libertaire samenleving op? Neen, want al die vormen zijn bedacht voor verwerking van problemen die zich in een maatschappij met een kapitalistische markteconomie voordoen. En die organisatorische vormen hebben dus niet tot doel het kapitalistisch stelsel aan te tasten. Toch laat dit ruimte voor de behandeling van de vraag of de behandelde organisatorische vormen geen toepassing zouden kunnen vinden – voor zover wenselijk en nuttig – in een libertaire samenleving. Het lijkt me dat Durieux zich iets soortgelijks heeft afgevraagd, want op dit punt gekomen gaat hij opnieuw aandacht besteden aan het anarchisme.

Hedendaags anarchisme?

Hij komt nu ondermeer te spreken over het Wereld Sociaal Forum (WSF). Binnen dit Forum treft men andersglobalisten aan en mensen die tegen het neoliberalisme zijn, tegen de overheersing van de wereld door het kapitaal en tegen elke vorm van imperialisme. Hij bespreekt hoe in de Braziliaanse stad Porto Alegre, in 1989, ideeën zijn uitgedacht die in 2001 een belangrijke bron van inspiratie voor het WSF zijn geworden.

arton201

Een en ander leverde een begin van een lokale gemeentelijke beweging op. Het idee was om op gemeentelijk of lokaal niveau een systeem van budgetbeheersing te introduceren, waardoor al die groepen mensen die traditioneel buiten de politieke  beslissingen worden gehouden, daarin nu volledig zouden kunnen deelnemen. Op die manier zou een ieder de uitkomst van de beslissingen mee kunnen bepalen. Al vanaf het begin ging het overigens over meer dan een gemeentelijke beweging. Het doel was namelijk het initiëren van een soort ‘solidair federalisme’ van beneden af opgebouwd. Inmiddels zijn er wereldwijd zo’n 15 300 gemeentes over alle continenten verspreid, die deze methode van budgetbeheersing hanteren.

Durieux voert dan een aantal klassieke anarchisten op, die over een dergelijke omvorming van maatschappelijke basisinvloed hebben nagedacht. Want zegt hij: het gaat om zelforganisatie, zelfbestuur, wederkerige dienstverlening (Peter Kropotkin!), lokale geldsystemen (lets), gift economie (Fernand Pelloutier!), enzovoort. Kortom, in hun verzet tegen de desastreuze effecten van het ongebreidelde kapitalisme, geven verschillende instituties van collectieve acties een terugverwijzing te zien naar klassieke anarchistische voorstellen: zelforganisatie, federalisme, onderlinge steun, bottom-up constructie van kringen van zelfbestuur.

Op een ander plan ziet men eveneens een groeiende belangstelling in de herontdekking en verdediging van wat de ‘commens’ ooit de waren (gemeenschappelijk beheerd ‘collectief eigendom’; een voorbeeld ervan zijn de communale weides voor begrazing). Op grond van dat eeuwen geleden gehanteerde beheerssysteem worden nieuwe vormen van autonoom zelfbestuur ontwikkeld. Ondermeer Elinor Ostrom en de Workshop in Political Theory and Policy Analysis aan de Indiana Universiteit heeft daar een aanzet toe gedaan. Wat zij laat zien is dat mensen in staat zijn zichzelf te organiseren, onafhankelijk van de staat en van de ‘markt’, om hun levensbronnen, voedselsystemen en collectieve goederen te beheren, zo beschrijft Durieux.

In organisatorisch-bestuurlijke zin is er een ‘moderne’ terminologie ontwikkeld. Dit betekent dat wat bijvoorbeeld Proudhon ooit ‘positieve anarchie’ noemde, in hedendaagse termen wordt aangeduid als assemblage of velden van immanentie of verdichting. Maar aan het eind van het nieuwe liedje komt het neer op een theoretisch en praktisch project van vrije associatie van hen, die samenwerking gestalte geven met het algemene doel een maximum aan vrijheid te produceren.

OccupStier

En als er dus sprake is van ‘subsidiariteit’, dan zal de vraag zijn: hoe wordt er met dit beginsel om gesprongen? Zal het een hervormingsinstrument zijn om de liberale staat en opgelegde vormen van ‘governance’ te legitimeren, of  zal het een revolutionair beginsel zijn om wereldwijd uitdrukking te geven aan het intellect, de gevoelens, de productiviteit en de verlangens van de verzamelde menigte (de 99% van Occupy, bijvoorbeeld).

In die zin, zo vat Durieux zijn betoog samen, is anarchisme enerzijds een kritiek op de bestaande maatschappelijke structuren en anderzijds een toetssteen voor niet-statelijke, niet-heteronome gemeenschaprelaties.

Zandloper

De twee besproken bijdragen verschillen aanmerkelijk van elkaar. Maar ik zie ze in de vorm van de twee helften van een zandloper wel degelijk op elkaar passen. Morris ontwikkelt uit het klassieke anarchisme enkele toetsstenen en kritiseert  van daaruit hetgeen allemaal onder ‘modern’ anarchisme wordt gebracht, om daarna een selectie te maken. Durieux bespreekt een aantal moderne vormen van bestuurstheoretische aard (en het eraan gekoppelde jargon) en weegt dan de binnen die vormen ontwikkelde bestuursgedachten aan de hand van klassiek anarchistische elementen (die gelijklopen met die van Morris).

In eerste instantie lijkt het dan dat die bestuurstheoretische gedachten verwijzingen naar het anarchisme opleveren, maar bij nader inzien wordt dat verworpen. Er wordt namelijk niet aan het anarchisme intrinsieke voorwaarden wordt voldaan, zoals die van het antikapitalisme. Daarmee wordt duidelijk dat ook hier niet ‘moderniteit’ de reden is om tot verwerping te besluiten. Het draait om het soort intrinsieke ‘missie’ en die van het anarchisme is fundamenteel anders dan die van het kapitalisme.

Dat laatste heeft (nog steeds) de overhand. In dat licht zal het anarchisme een functie van kritische theorie vervullen, waarin tegelijk prefiguratieve elementen worden getransporteerd die de ‘moderniteit’ voorbij zullen streven. Of zeg het in  de woorden van de Duitse anarchist Uwe Timm: ‘De anarchisten kunnen heden niet meer voor een revolutie werken zoals vroeger mogelijk was, maar wel kunnen zij permanent aan een vrijheidslievende en sociale evolutie hun krachten geven’ (Timm in augustus 1964 in een toespraak op Internationale conferentie van Anarchisten te Bückeburg; opgenomen in Recht voor Allen, 1965, nr. 574).

Thom Holterman

Aantekening

Het artikel van Hugo Durieux is integraal te vinden op zijn site, klik HIER.