Alexandre Jacob (1879-1954). Opstandige – Anarchist – Nachtwerker
De Fransman Alexandre Marius Jacob werd geboren in Marseille. Na de ‘primaire’, de Franse lagere school, vertrok Marius als scheepsjongen naar zee. Al heel jong verdiepte hij zich in het anarchisme door het lezen van brochures en boeken. Na enkele jaren zocht hij werk aan wal; onderwijl raakte hij betrokken bij enkele strafrechtelijk relevante akkefietjes. Als hij een baantje vond, kwam de politie na een paar weken aan zijn baas vertellen met wie hij te doen had, waarna ontslag volgde. Dit was zo tegen zijn twintigste levensjaar. Een inbreker werd geboren. Hij zou in de loop van die ‘carrière’ een netwerk van inbrekers opbouwen, door de kranten de ‘Nachtwerkers’ genoemd.
(Door Thom Holterman, van zijn website Libertaire Orde)
Het voorgaande betreft enkele ingrediënten die men vindt in de twee nog door Dick Gevers (1936-2019) vertaalde teksten van Alexandre Jacob. De ene is zijn verklaring uitgesproken voor de rechtbank die hem in 1905 veroordeelde, getiteld ‘Waarom ik inbreker ben geworden’. De andere is een autobiografische tekst en wel een groot deel uit zijn ‘Herinneringen van een opstandige’. Zijn pen is, zo blijkt eruit, even scherp en meedogenloos als zijn tong. Het publiceren van die teksten heeft niets met ‘romantisering’ van doen. Dat maakt de ruime, politiek-historische, inleiding van Jeroen ten Dam duidelijk.
Het boek getiteld De Nachtwerkers waarin deze teksten zijn opgenomen, is uitgebracht door de uitgeverij Iris, die ooit door de vertaler en libertair Dick Gevers werd opgericht en nu een doorstart kent. Hieronder een bespreking van het boek.
De drijfveer voor de uitgave van het boek
Het boek van en over Jacob is uit een aantal onderdelen samengesteld, zo blijkt uit de bovenstaande beschrijving. Men vindt er ook een ‘Woord vooraf’ in van Simone Gevers, de dochter van Dick en een korte ‘Verantwoording’ van het Iris-collectief. Wat zou Dick Gevers hebben gedreven om teksten van Jacob te vertalen uit het Frans? Over het antwoord valt alleen te speculeren. In ieder geval wilde Dick mensen de mogelijkheid geven teksten van buitenlanders te lezen en vertalen deed hij al een hele tijd. Al doende voelde hij de behoefte op enig moment ook een eigen uitgeverij op te zetten, onder de naam Iris.
Dick liet zich inspireren door de geschiedenis van het anarchisme, wat onderwerpen opleverde waarover hij ook lezingen hield, zo schrijft Simone Gevers in haar ‘Woord vooraf’. Aan het eind van zijn leven liet hij weten dat het zijn droom was, dat Iris zou worden voortgezet, waarbij hij de uitgeverij over droeg aan zijn dochter en drie goede vrienden, Dennis, Maartje en Jeroen, die samen het Iris-collectief vormen. De herinnering aan Dick zal ermee levend gehouden worden.
De teksten voor De Nachtwerkers van Alexandre Jacob, die onder de ‘anarchisten van de daad’ wordt geschaard, heeft Dick niet meer zelf kunnen uitgeven. De teksten die vanuit de gevangenis geschreven zijn, laten zien dat Jacob zijn strijd tegen het kapitalisme en de elite continueerde. Er spreekt een enorme strijdbaarheid en onverzettelijkheid uit. Dat, zo vermeldt het Iris-collectief in hun ‘Verantwoording’, zal Dick erg hebben aangesproken.
Praktische kennis
Ik kan mij daar wel wat bij voorstellen. Toch wil ik hier nog het navolgende aan toevoegen. Zoals vermeld, heeft Jacob alleen lagere school gehad. Wat mij dan frappeert is dat hij een belezen man was. Let men op wat in de literatuur van en over hem bekend is en wat ook bij Jeroen ten Dam in zijn inleiding terug te vinden is: deze man moet eveneens met een hoog niveau van ‘praktische kennis’ begaafd geweest zijn. Die kennis wist hij weer in te zetten voor ‘praktisch handelen’.
Jacob en zijn kompanen hadden hun eigen strategie ontwikkeld. De inbraken pleegden zij door heel Frankrijk en meestal verplaatsten zij zich per trein. Ook werd er een grondig ‘situatieonderzoek’ verricht omtrent welke persoon of instituut (kerk) een ‘bezoek’ waard was. En dat niet alleen, want ook moest duidelijk zijn dat confrontatie zo goed als uitgesloten was. Achter de strategie zat dat de politie in die tijd vooral lokaal werkte. Dat zou het opsporen van een landelijk opererende bende waarschijnlijk bemoeilijken. Ook kocht Jacob, in Montpellier, een ijzerwarenwinkel. Het legitimeerde hem de nieuwste soorten brandkasten te bestellen, die hij demonteerde om op zijn gemak de werking van de sloten te bestuderen en de zwakke plekken te ontdekken. Het onderzoek van Jacob leverde in zijn geval op, dat hij speciaal gereedschap kon vervaardigen, als hij wist welke brandkast bij een inbraak verwacht kon worden.
De buit bestond regelmatig uit onverkoopbare gouden voorwerpen. Jacob wist daar wel raad op. Hij opende in Parijs een goudsmelterij… Hier zie je hoe ‘praktische kennis’ en ‘praktisch handelen’ in elkaar kunnen vloeien en je hebt daar warempel géén universitaire studie voor nodig, vermoedelijk in tegendeel!
Politiek-historische positie
Zou Jacob gedacht hebben de strijd te winnen? Vermoedelijk niet. In het anarchisme gaat het niet om het winnen van de strijd, om ‘succes’, maar om het aangaan van de strijd. In alle eenvoud legt Jacob dat in de opgenomen ‘Verklaring’ uit aan de rechters. Al onmiddellijk erkent hij: ‘U bent de sterkste!’. ‘Maar laat mij u nog even iets zeggen voor we uit elkaar gaan’. En dan vervolgt Jacob. De maatschappij gaf mij maar drie bestaansmogelijkheden: werken, bedelen of stelen. Hij heeft absoluut geen hekel aan werken, legt hij uit. Maar hij wil zich niet overleveren aan de prostitutie van de arbeid. Bedelen is de totale verloedering. Ieder mens heeft recht op een vol en rijk leven.
‘Het recht om te leven, daar bedel je niet om, dat neem je’, zoals Jacob dat in de vorm van een leus aan de rechters voorhoudt. Aan het slot van zijn verklaring gekomen, voegt hij toe: ‘Diefstal heb ik uitsluitend goedgekeurd en in de praktijk gebracht omdat ik dat het enig juiste middel vond om het ergste van alle vormen van diefstal te bestrijden: de particuliere eigendom’. Hij werd in maart 1905 veroordeeld tot levenslange dwangarbeid, dat tevens verbanning inhield naar Frans-Guyana en naar een van de eilanden voor de kust. Na een jarenlange campagne geleid door zijn moeder, kwam hij uit eindelijk eind 1928 vrij.
Het gaat dus om strijd. De ambitie van de nachtwerkers is, zo leest men in de inleiding van Jeroem ten Dam, om van ‘onteigening’, via diefstal met braak bij grootvermogenden, een systematische en revolutionaire praktijk te maken. Zij zitten daarmee op het ‘illegalistische’ pad. Het illegalisme wordt binnen het anarchisme de stroming genoemd, die er bewust voor kiest om de wetten van de kapitalistische maatschappij te overtreden en te tarten. Onteigening wordt gezien als een middel de kapitalistische samenleving te ondermijnen. Hun handelen past in wat wel ‘anarchisme van de daad’ wordt genoemd, waarvan verschillende varianten bestaan. Er onder vallen het plegen van aanslagen – veelal een individuele daad – op vooraanstaande personen (zoals een koning); anderen overvielen wisselkantoren. Daarbij was de zogeheten ‘Bende van Bonnot’ enkele jaren nadien de eerste die van automobielen als vluchtmiddel gebruik maakte (zie het artikel van Martin Smit ‘Bourgeois-auto’s voor bandieten’ in de AS 201 (Online)).
Jacob en anderen zagen, zo schrijft Jeroen ten Dam, dat de sociale explosie steeds verder uit beeld raakte en dat de toenmalige arbeidersbeweging zich steeds meer op vertegenwoordiging in bestuurslichamen en bedrijven richtte. Dat was dan begin 20ste eeuw. Het soort constatering kan om de ongeveer vijftig jaar herhaald worden, lijkt het. Ik moet dan denken aan de ketterse marxistische Italiaans-Duitse politicoloog Johannes Agnoli, die het ‘uit beeld geraken’ analyseerde als een volstrekte ingroei in het kapitalistische bestel (zie zijn De transformatie van de democratie, 1967). En opnieuw komen we een soortgelijke constatering tegen, in een aangepast jasje van het post-anarchisme gestoken, bestreden door auteurs die onder het pseudoniem ‘Collectif Mur par Mur’ werken (zij verdedigen het libertaire communisme; zie de inleiding bij hun Pour un anarchisme révolutionnaire, Paris, 2021).
Jacob heeft zich bij zijn inbraken altijd gehouden aan zijn oorspronkelijke oogmerk, leest men in De Nachtwerkers. Het plegen van diefstallen ging niet om persoonlijke toe-eigening maar om een aanval op de wereld van de machtigen. Tijdens het proces tegen Jacob en de anderen werd duidelijk dat hij er gedurende de drie jaren nachtwerk een karige levensstijl op nahield. Hij at in volkskeukens, dronk geen alcohol. Hij creëerde geen persoonlijk fortuin. Er is niet bijgehouden, natuurlijk niet, aan welke doelen geld werd doorgeschoven en hoeveel. Het moet substantieel geweest zijn. Zo heeft hij een aanzienlijke som afgedragen voor de aankoop van een perceel in Parijs, waar een redactielokaal werd gevestigd voor het anarchistische tijdschrift Le Libertaire. Er zijn meer noodlijdende projecten in de anarchistische beweging in Frankrijk geweest, waar geld naar toeging. Ook werden families van vrienden en kameraden onderhouden, die in de gevangenis zaten of verbannen waren naar de Franse strafkoloniën.
Over een figuur als Alexandre Jacob zijn tegen de geschetste achtergrond, diverse verhalen te vertellen. Dat is ook gebeurd. Een zo’n verhaal is dat hij model zou hebben gestaan voor de romanfiguur van de fictieve gentleman-inbreker, Arsène Lupin. Onzin. De kwestie komt achterin het boek aan de orde, in de bijdrage getiteld ‘Jacob in de boeken’ van Jeroen ten Dam. Daar wordt de literatuur over en van Jacob behandeld. Een van de betrouwbare auteurs is de Franse libertaire historicus Jean-Marc Delpech.
De streek waar nooit iets gebeurt
Nadat Alexandre Jacob uiteindelijk, door pressie vanuit de samenleving en via de pers aangevuld met activisme van zijn moeder, in vrijheid werd gesteld en terugkeerde naar Frankrijk, vestigt hij zich in de jaren 1930 in het dorp Reuilly. Het dorp ligt in de streek genaamd le Berry (in midden Frankrijk). Het dorp is hem nog steeds erkentelijk voor die vestiging, zo mag je opmaken uit de gemeentelijke site (Online). Men kan daar lezen dat Jacob de streek typeerde als: ‘waar nooit iets gebeurt’. Ik vermoed dat dit nog steeds zo is. Toch had die streek zijn aantrekkingskracht, want men komt er nogal wat persoonlijkheden tegen. Ik spoorde tenminste aardig wat op zonder volledig te zijn.
Het was Pierre Leroux (1797-1871) die zich vestigde in het plaatsje Boussac, net op de grens van de Berry. Het gaat om de Franse filosoof en politiek econoom, die in 1832 een nieuw woord bedacht: socialisme. Hij opende er een drukkerij en er ontstond een ‘werk- en leefcommune’ (familie/vrienden/aanhangers); er werd een bepaalde agricultuur toegepast, de Circulus, een ecologische theorie avant la lettre. Dan treft men in die streek George Sand (1804-1876) aan, de schrijfster en feministe avant la lettre en jaren zeer bevriend met Leroux. Zij woonde tot haar dood in het dorp Nohant-Vic. Enkele kilometers van dat dorp verwijderd, ligt het stadje La Châtre. Daar werd geboren Emile Acollas (1826-1891) later een bekende jurist en over wie het streekblad L’Écho du Berry een paar maanden geleden nog een artikel publiceerde (Online). Hij was verdediger van gelijke rechten van man en vrouw; eveneens verdediger van de Commune van Parijs; onder meer was hij bevriend met de geograaf en anarchist Élisée Reclus. Het tijdschrift dat de vader van Emile uitgaf, liet hij drukken bij de genoemde Pierre Leroux. Jaren daarna zal de Nederlandse anarchist Arthur Lehning (1899-2000) zijn kamp opslaan in de Berry, in het dorp Lys-Saint-Georges waar hij tot zijn dood zou wonen (en alwaar hij begraven ligt).
Tot slot wil ik nog wijzen op een dorp in die streek. Het betreft Lignière, waar in de beginjaren 1950 op gemeentelijke initiatief de ‘Commune van het vrijgeld’ werd opgericht. De gemeente ging, in navolging van Silvio Gesell vrijgeld uitgeven, wat in onze periode een vorm van ‘lokaal geld’ heet. Na een tijdje verbood de Franse regering dit: ze stond geen inbreuk toe op het monopolie van de staat. Kort en goed, Alexandre Jacob maakte, zo bedenk ik, met zijn keuze van woonplaats, Reuilly, een politiek statement!
Thom Holterman
Jacob, Alexandre Marius, De Nachtwerkers, vertaling Dick Gevers, ingeleid Jeroen ten Dam, geïllustreerd, Uitgeverij Iris, Amsterdam, 2021, 199 blz., prijs 5,50 euro.