Ga naar de inhoud

Albert Camus (1913-1960) als politiek denker

Recentelijk verscheen Algerijnse kronieken (1939-1958) van Nobelprijswinnaar Albert Camus (1913-1960) bij Uitgeverij Vleugels (2022). Het betreft zijn reportages, speeches en beschouwingen uit die tijd, die nu voor het eerst in het Nederlands vertaald zijn. Voor ons een aanleiding om de schrijver opnieuw voor het voetlicht te plaatsen zoals de Duitse anarchosyndicalist Helmut Rüdiger dit een halve eeuw geleden deed in zijn artikel ‘Albert Camus als politieke denker’ (in: Arbetaren nr, 2/1960). Johny Lenaerts vertaalde het artikel van Rüdiger. [ThH]

13 min leestijd

(Door Helmut Rüdiger, vertaling Johny Lenaerts, overgenomen van Libertaire Orde)

Een solidair persoon, Camus

la revolution proletarienne novembre 1957Nadat Albert Camus in 1957 de Nobelprijs gekregen had, werd hij in het Parijse tijdschrift La Révolution prolétarienne(1) gehuldigd door de syndicalist Louis Mercier (2) in een artikel met als titel Albert Camus – un copain (een kameraad) [zie voor het artikel, Online; thh.]. We feliciteren hem, zo staat in het artikel. Hij is een onafhankelijk zoeker, die zich nooit heeft laten inkapselen. We kennen Camus ook als een solidair persoon. Hij zette zich in voor de onderdrukten in alle landen. Niet enkel, zoals andere schrijvers, door aan meetings deel te nemen en zijn naam onder manifesten te plaatsen. Hij behoort ook tot die naamlozen die met geldbedragen intekenen op solidariteitslijsten die in onze kleine kringen van hand tot hand gaan. Hij stelt zijn pen ter beschikking van onze kleine, ketterse publicaties en van onze agitatie, zonder daarvoor ook maar één cent te vragen,  schreef Mercier.

Tijdens zijn hectische dagen in Stockholm (3) vergat Albert Camus ook niet met het blad Arbetaren (4) contact op te nemen. In verschillende gesprekken informeerde hij zich over onze activiteiten, over de ideeën en perspectieven van het Zweeds vrijheidlievend syndicalisme. Hij wilde erbij zijn toen Arbetaren als weekblad in plaats van dagblad begon te verschijnen en hij stelde een nog niet eerder gepubliceerde tekst daarvoor ter beschikking. Toen we de kwestie van het honorarium wilden regelen, zei hij: Als jullie iets willen betalen, zendt dan het geld naar de Spaanse syndicalistische emigranten van de CNT (5). Camus was een van de trouwste vrienden van de CNT, en de sympathie was wederzijds.

Het valt gemakkelijk te verklaren dat Camus ook als politiek denker in Frankrijk veel kritiek moest doorstaan, niet enkel van rechts, maar ook van andere kringen, die zich graag ‘progressief’ noemen. Hij behoorde tot geen enkele stroming en tot geen enkele school. Zonder anarchist of syndicalist in programmatische betekenis te zijn, onderging hij toch een cruciale invloed van de vrijheidlievende denkers. Zijn filosofisch hoofdwerk, L’homme révolté (6), baseert zich in vele belangrijke hoofdstukken op het maatschappijsysteem van het anarchisme. Doordat hij ook vrijheidlievende denkers als Ernestan, Proudhommeaux en andere citeert, toont Camus aan dat hij ook de eigentijdse ideeëndiscussies in de vrijheidlievende groepen en diens publicaties gevolgd heeft.

voorkant.camus .opstand

Albert Camus bekent zich tot de eeuwige revolte van de mens, maar hij rekent ook af met de nihilistische revolutionairen, die in naam van de absolute waarheid optreden en verkondigen dat het doel de middelen heiligt.  Hij kant zich tegen de ‘autoritaire socialisten’, die de loop van de geschiedenis willen versnellen door de bevrijding van het proletariaat aan een handjevol doctrinairen toe te vertrouwen: ‘Het autoritaire socialisme heeft de levendige vrijheid voor zichzelf gehouden, ten gunste van een ideale vrijheid die nog moet komen,’ zo staat er in L’homme révolté. De echte revolutionair, die zich voor de zaak van de levende mensen inzet, zo stelt Camus, kan nooit een revolutionair machthebber zijn, maar wordt uiteindelijk een ketter. 

Lenin zette een cruciale stap naar een totaal gemilitariseerde toekomstmaatschappij, constateert Camus. Hij citeert de bekende woorden van de Russische revolutionair over de leugen en het bedrog als geoorloofd middel in de strijd om de vakbonden. Camus wijst resoluut de bewering van de hand volgens de welke fascisme en communisme hetzelfde zouden zijn. Hij ziet een wezenlijk verschil: het fascisme betekent dat de beul zichzelf verheerlijkt. Het communisme is dramatischer: het slachtoffer zelf wordt ertoe gedwongen de beul te verheerlijken.

Waar ligt de ideeënhistorische oorsprong van deze ontaarding? Camus’ antwoord luidt dat zowel Marx als zijn tegenstander Bakoenin aan het onstaan van het leninistisch amoralisme bijgedragen hebben. De terroristische trek ook in Bakoenins anarchistische opvatting van de revolutie kan nauwelijks ontkend worden. Gedurende een korte periode was de Russische oproerling sterk beïnvloed door de ideeën van de cynische Netsjajev, ideeën van een meedogenloze revolutionaire machtsstrijder. Ook Camus wijst er evenwel op dat Bakoenin later Netsjajev doorhad en zijn afschuw voor zulke opvattingen uitdrukte.

Overwaardering van de revolutie

helmut rudigersocialisme

De overwaardering van de revolutie zelf bij Bakoenin is evenwel een feit. Een jongere Spaanse syndicalist, Juan Garcia Pradas, heeft deze kwestie in verband met de ervaringen van de burgeroorlog verduidelijkt. Hij verklaarde dat er tussen de revolutiegedachte en de vrijheidlievende vernieuwing van de maatschappij een absolute tegenstelling bestaat. Elke revolutie leidt naar dictatuur. In zoverre deze discussie Bakoenin zelf betreft, kan eraan toegevoegd worden dat het thema complexer is. Bakoenin was een gigant van ongewone grootte. Zijn anti-autoritaire hartstocht en de constructieve ideeën in zijn federalisme zijn essentiële factoren, wellicht het cruciale aspect van zijn denken. Bakoenin werd uiteindelijk een volledige ketter – in de betekenis die Camus daaraan geeft.

Albert Camus ziet de fout in de absoluutheid van de doelstelling. De revolutie, die een absoluut doel heeft, handelt logisch wanneer hij vreemde levens opoffert. Wie niet in absolute doelstellingen gelooft, kan enkel zichzelf opofferen, niet anderen. Camus zoekt naar de ‘scheppende synthese’. De maatschappijvernieuwer zou zowel het nihilisme in starre principes als het beginselloze nihilisme moeten afwijzen.

Een interessant detail in de gedachtewereld van Camus is zijn geloof in de volkeren van het Middellandse-Zeegebied. Hij betuigt, op zijn minst partieel, zijn sympathie voor de Spaanse syndicalisten. Op een samenkomst van Spanjaarden in Parijs, waarop Camus sprak over het verband van de eis naar vrijheid en het streven naar gerechtigheid, verklaarde hij:

‘De volkeren van Spanje, Italië en Frankrijk kennen dit geheim en bewaren het, totdat het eens in de wedergeboorte werkelijkheid zal worden. Dan zal men de 19de juli 1936 [begin van de verzetsstrijd van het Spaanse volk tegen het fascisme] als een van de belangrijkste dagen in de tweede revolutie van onze eeuw beschouwen, een revolutie die tot nu toe doorheen schijnbare nederlagen voortgeschreden is, maar nog niet opgehouden heeft de wereld aan het wankelen te brengen… Vervuld van het genie van Spanje en de Middellandse Zee, zal ze ons op een dag een nieuw Spanje, een nieuw Europa en nieuwe opgaven schenken, alsook eindelijk een strijd onder open hemel. Dat is op zijn minst onze hoop, en daarom zetten we onze strijd voort.’

Dat zijn woorden die in het ‘Volkstehuis’ wellicht een hautain lachje oproepen. Camus’ gedachten en dromen in dit verband zijn als een vorm van Latijns nationalisme bestempeld geworden. Maar indien dat het geval mocht zijn, dan gaat het om een zeer edele vorm van nationalisme. Het distantieert zich van elk nationaalstatelijk machtsstreven en knoopt aan bij de beste, onsterfelijke krachten van de Middellandse-Zeecultuur.

Frans-Algerijnse oorlog

voorkant.camus .kroniek

Albert Camus’ politieke houding is ook in verband met een andere, zeer actuele kwestie bediscussieerd geworden – de Algerijnse kwestie. Camus werd in Algerije geboren (overigens uit een Spaanse moeder) en beschouwde zichzelf als Algerijn. Zijn onverzoenlijke strijdvaardige opstelling tegenover elke vorm van uitbuiting, onderdrukking, kolonialisme, fascisme en militarisme kan men nu eenmaal niet loochenen. Maar – Albert Camus was geen aanhager van de FLN [Front de Libération Nationale], dat wil zeggen dié tak van de nationalistische beweging die de bevrijdingsstrijd controleerde. In een gesprek met mij verklaarde hij rechtuit dat de FLN een totalitaire beweging was. Daarover kunnen de meningen verdeeld zijn, ook de literatuur en de publicaties van de FLN kunnen uiteenlopend geïnterpreteerd worden. Anderzijds zijn er vele Franse syndicalisten die de mening van Camus delen en die van opvatting zijn dat de toekomst van Algerije enkel kan gebaseerd worden op de samenwerking van de rivaliserende stromingen, die momenteel een meedogenloze vernietigingsoorlog tegen elkaar voeren.

Er bestaan geen uitspraken van Camus die aan deze discussie aanknopen. Maar in de bundel Actuelles, Deel III (1958), bevindt zich een uitvoerig essay over Algerije (7) die de opvatting van Camus verduidelijkt. Het gerechtvaardigde in de eisen van de Algerijnen, schrijft hij, schuilt in de strijd tegen het kolonialisme. De beloofde assimilering werd nooit verwerkelijkt, de verkiezingen van het jaar 1948 in Algerije waren vervalst. Sedertdien willen de Arabieren geen Fransen meer zijn. Bovendien leeft de Arabische bevolking op een ‘subproletarisch’ niveau. Overigens is het verkeerd te willen spreken over een ‘Algerijnse natie’. Ook de Joden, de Grieken, de Italianen, de Berbers kunnen er aanspraak op maken tot deze ‘natie’ te behoren. En tenslotte zijn ook de Fransen in Algerije echte ‘ingeborenen’. Een andere kwestie, benadrukt Camus, is het medeburgerschap van de Arabieren in een geestelijk rijk – dat van de moslims.

De huidige Algerijnse nationalistenbeweging zou volgens Camus ook dienen beschouwd te worden als een schakel in het imperialisme van Nasser (8), dat op zijn beurt, rechtstreeks of onrechtstreeks, door de machthebbers in het Kremlin gebruikt wordt. Het doel van de communisten is het behoud van de status quo in Europa, dat wil zeggen van Moskou’s nieuw Oost-Europees koloniaal systeem, alsook de omsingeling van West-Europa vanuit het zuiden door middel van de Russische controle over de nationale bewegingen in Afrika en het Nabije Oosten. Het geluk en het welzijn van de Arabische volkeren spelen in de Moskovitische afwegingen slechts een zeer kleine rol, constateert Camus – hij was echt geen aanhanger van het ‘derde standpunt’ (9).

Camus was van mening dat de toekomst van Algerije zou moeten bediscussieerd worden in een rondetafelconferentie van alle betrokken groepen, niet in het minst van de verschillende Arabische stromingen. In het aangehaalde essay eist hij een radicaal einde te maken aan elke vorm van kolonialisme en neemt hij afstand van de Franse extremisten en van de FLN. Tenslotte schetst hij de hoofdlijnen van een interessant federalistisch programma, dat door Marc Lauriol voorgesteld werd. Hier vertoont Camus zich duidelijk als vrijheidlievend federalist.

Hij stelt een federalisme voor dat zich niet enkel op territoriale, maar ook op autonoom-culturele eenheden baseert. Als eerste fase stelt hij voor dat het Franse parlement in twee afdelingen ingedeeld wordt: een die het continentale Frankrijk representeert en voorts een islamitische sectie. In zo’n parlement zou Algerije waarschijnlijk, zo meent Camus in overeenstemming met Lauriol, vertegenwoordigd worden door 100 Arabieren en 15 Fransen. De moslims zouden daar voor hun eigen aangelegenheden wetten kunnen uitvaardigen, bijvoorbeeld met betrekking tot het binnenlands bestuur, culturele kwesties, enz. Budgetkwesties en verdedigingsproblemen zouden daarentegen gemeenschappelijk door moslims en Fransen behandeld worden. Deze vorm van federalisme zou dan in een latere fase van de ontwikkeling verdiept en uitgebouwd kunnen worden. 

Het cruciale hierin zijn Camus’ eigen, principiële formuleringen die aantonen hoezeer hij aanknoopt bij Proudhons geschiedenisopvatting en de vrijheidlievende maatschappijkritieken. We zouden, zegt Camus, een eind moeten maken aan de centralistische vooroordelen van de Franse Revolutie, en daarmee bedoelt hij de opvattingen van de jacobijnen (10) over de ‘ene en ondeelbare republiek’ en hun fanatieke antipathie tegenover vrije samenwerkingsverbanden en federalistische organisaties. Wat nodig is, is een revolutie tegen het abstract centralisme, verklaart Camus. Wij zouden een republiek van gerechtvaardigde, maar niettemin van elkaar verschillende burgers met concrete zelfbestuursrechten moeten vormen. Camus meent dat deze maatschappijopvatting in verregaande mate zou moeten verdiept worden, zodat de samenwerking ook tot de andere Afrikaanse landen kan uitgebreid worden. ‘Het gaat om niets minder dan het ontstaan van een federale Franse maatschappijstructuur, die in een werkelijke Franse Commonwealth uitmondt.’ Terzelfder tijd zou dit systeem zodanig moeten uitgebouwd worden, dat het met de nieuwe Europese instellingen kan verbonden worden.

Un copain

Deze ideeën zou men als een politiek en cultureel testament kunnen beschouwen. Het is duidelijk dat Camus’ opvattingen haaks staan op de inkapselings- en nivelleringswoede van de jacobijnen. Daartegenover hebben ze hun wortels in de andere grote traditie van Frankrijk, in de gedachtewereld van het federalisme, dat ook een kenmerk is van de Spaanse volkbewegingen waarmee Camus sympathiseert. Diegenen die alle vormen van de oude onderdrukking bestreden hebben en zich met dezelfde vastberadenheid tegenover de dreigende totalitaire slavernij opstellen, hebben in Albert Camus een grote vriend en kameraad verloren. Un copain.

Helmut Rüdiger * [in: Arbetaren Nr 2/1960. Duitse herdruk in: Helmut Rüdiger, Sozialismus in Freiheit, Münster/Wetzlar: Verlag Büchse der Pandora, 1978. Vertaling: Johny Lenaerts.]

* Helmut Rüdiger (1903-1966) was tussen de twee wereldoorlogen actief als anarcho-syndicalist in Duitsland, Spanje en Zweden. Vanaf het einde van de Tweede Wereldoorlog pleitte hij voor een federalistische reorganisatie van de maatschappij op basis van gemeentelijk zelfbestuur in een verenigd Europa.

NOTEN:

(1) La Révolution prolétarienne: Frans syndicalistisch blad, waarvan het eerste nummer in 1925 verschenen is, en dat in velerlei opzichten het vooroorlogs revolutionair-syndicalisme nieuw leven trachtte in te blazen. Het wees zowel de reformistische weg als de onderwerping aan de Communistische Partij af, en publiceerde goed geducumenteerde artikelen over het syndicale leven, de stakingen, de economische en industriële situatie. Al heel vroeg besteedde het aandacht aan de toestand van de gekoloniseerde volkeren en aan het ontstaan van de bevrijdingsbewegingen. Het klaagde de stalinistische greep op de arbeidersbeweging aan en was een ontmoetingsplaats voor verschillende stromingen van de arbeidersbeweging – marxisten, syndicalisten, libertairen – die vooral het stalinisme bestreden. Aanvankelijk een maandblad, zou het vanaf 1927 en tot 1939 twee keer per maand verschijnen. In 1947 werd het opnieuw opgericht, maar het zou er niet in slagen een even grote invloed uit te oefenen als tijdens beide wereldoorlogen.

(2) Louis Mercier-Vega (1914-1977): Belgisch libertair en syndicalistisch activist. In augustus 1936 sloot hij zich aan bij de Internationale Groepering van de Colonne Durruti (CNT) en bestreed hij de franquisten aan het front van Aragon. Hij is de auteur van talrijke werken en nam deel aan de oprichting van talrijke tijdschriften en internationale verenigingen.

(3) In december 1957 verbleef Camus in Stockholm om er de Nobelprijs in ontvangst te nemen.

(4) Arbetaren: Zweeds syndicalistisch blad. Opgericht in 1922, werd het uitgegeven door de anarcho-syndicalistische groepering SAC, aanvankelijk als een dagblad, vanaf 1958 als een weekblad.

(5) CNT (Confederación Nacional del Trabajo) is een Spaanse vakbond op anarchistische grondslag, en is historisch gezien de meest invloedrijke en machtigste anarchosyndicalistische valbond.

(6) L’Homme révolté (1951): hoofdwerk van Albert Camus. Nederlandse vertaling: ‘De mens in opstand’ (2004).

(7) Nu in Nederlandse vertaling in Albert Camus, Algerijnse kronieken (1939-1958), Vleugels, 2022.

(8) Gamal Abdel Nasser (1918-1970): tweede president van Egypte. Hij wordt beschouwd als een van de belangrijkste Arabische leiders in de geschiedenis.

(9) ‘Derde standpunt’: Tijdens de Koude Oorlog vertegenwoordigde het zogenaamde ‘derde standpunt’ een pleidooi voor een neutrale stellingname tussen de twee grootmachten, de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten.

(10) De jacobijnen vormden tijdens de Franse Revolutie van 1789 tot 1794 een centralistische, hervormingsgezinde beweging, die zich inzette voor meer sociale rechtvaardigheid, volkssoevereiniteit en de ondeelbaarheid van de Franse Republiek.