Ga naar de inhoud

18 Maart 1871…

Donderdag 18 maart is het 150 jaar geleden dat de parijse Commune ‘uitbrak’. De vertaling van het laatste hoofdstuk, getiteld Samenvatting en Perspectief van het boek van Detlef Hartmann en Christopher Wimmer: “Die Kommunen vor der Kommune 1871. Lyon-Le Creusot-Marseille- Paris”, vorige maand verschenen bij Assoziation A, pp. 132-139. De auteurs maken een vergelijking tussen de Commune van 1871 en haar voorlopers, en het fenomeen van de Franse gele hesjes. Het boek is ook een bijdrage om ons deze geschiedenis toe te eigenen en haar dus aan de orthodox marxisten te ontfutselen. De gebeurtenissen van 150 jaar geleden hebben relevantie voor ons nu, en de nabije toekomst.

14 min leestijd

(Door Detlef Hartmann en Christopher Wimmer, Assoziation A., vertaling door XZ)

De onderdrukking van de beweging van de commune van 1870/71 door de bourgeoisie en de heersende klasse was wreed en grondig. Overal namen eerbiedwaardige burgers deel aan de vervolging van (vermeende) deelnemers aan de commune. Alleen al in Parijs werd de eerste weken na de commune ongeveer 400.000 keer aangifte gedaan, waarvan 80% anoniem.

De gevangenen – alleen al in Parijs 40.000, waaronder veel vrouwen en enkele honderden kinderen – stonden terecht voor 26 speciaal voor dit doel ingestelde militaire rechtbanken en werden daar als politieke misdadigers behandeld. Tot aan 1875 werden ongeveer 10.000 gevangenen deels tot meerdere jaren gevangenisstraf, maar ook tot de doodstraf veroordeeld. 4.200 gevangenen werden verbannen en kwamen terecht in vestingen aan de Franse Atlantische kust, maar vooral op de Franse gevangenenkolonie Nieuw Caledonië in de Zuidelijke Stille Oceaan. Ongeveer evenveel communards slaagden erin naar het buitenland te vluchten. Daarbij werd London een belangrijke bestemming waar de lokale afdeling van de Internationale Werklieden Verbond (IAA) hulp voor de vluchtelingen organiseerde.

Pas negen jaar later, in 1880, werd er een amnestie afgekondigd waardoor 2.000 politieke gevangenen in vrijheid werden gesteld en enkele honderden de mogelijkheid kregen uit verbanning terug te keren. Maar de Commune had de burgerlijke heerschappij flink laten schrikken. De schrik werkt tot op de dag van vandaag door doordat de uitgesproken juridische oordelen niet door de amnestie zijn herzien en tot op heden nog gelden – voor de Franse staat vormen de communards tot vandaag eenvoudigweg criminelen waarvan de herinnering moet worden weggevaagd.

Meteen na de onderdrukking van de Commune begonnen daarom op Montmartre de bouwwerkzaamheden voor de basiliek Sacré-Coeur. Dit nationale grote project zou aan de slachtoffers van de Duits-Franse oorlog en de Commune moeten herinneren – natuurlijk niet aan de Commune zelf. Nationalisme en eenheid namen de plaats in van autonomie en federatie; de ontwapening van de burgers en de mobiele garde ging gepaard met een nationale dienstplicht; de democratische zelforganisatie van de nationale garde moest wijken voor de dril, de revolutionaire marsen van de garde voor militaire parades in rijen en in gelid. Daarbij is belangrijk te bedenken dat 1870/71 Frankrijk een natie in wording was. In 1870 beheerste bijvoorbeeld slechts ongeveer de helft van de bevolking het Frans, de rest sprak regionale talen en dialecten. De onderdrukking van de Commune droeg eraan bij de Derde Republiek in het leven te roepen en daarmee ook de Franse natie als een vaststaande entiteit te consolideren.

Nadat de communes die in het hele land waren ontstaan werden onderdrukt, veranderde in eerste instantie de materiële omstandigheden van de arbeiderSTers en boerINNen niet. Het was veelmeer de productiearbeid die aan een nieuw regime werd onderworpen. Collectieve- en zelfgeorganiseerde vormen van arbeid werden net als de relatieve autonomie van de arbeiderSTers beperkt. Onder leiding van grote bedrijven, met name in de metaalverwerking, werden de arbeidsprocessen transparant georganiseerd, gerationaliseerd en consequent gecontroleerd.

Vanaf de jaren 1880 volgde de migratiebeweging van de Ouvier Paysan niet meer de sporen van de gezellen, maar werden steeds meer door de nationale arbeidsmarkt beïnvloed. Steeds grotere bevolkingsgroepen werden als loonarbeiderSTers binnen de marktverhoudingen geïntegreerd. Het aantal trekarbeiders liep daarbij snel terug. De sociale structuren van Frankrijk verloren in toenemende mate hun lokale, regionale en sectorale karakter, de klassenvorming kreeg steeds meer een nationaal karakter. Tot 1880 had de loonarbeid de economie van het platteland en de ambachten steeds meer verdrongen. Lokaal gewoonterecht verloor haar betekenis en de gemeenschap van het dorp paste zich steeds meer aan moderne en stedelijke consumptiepatronen en levensstijlen aan. De lokale avonden waar de gemeenschap elkaar ontmoette namen af of waren nog slechts folklore en vormde een relict uit vervlogen tijden. Dit alles leidde er toe dat een beweging van commune als hier beschreven, zoals ze uit autonome sociale netwerken voortkwam, nauwelijks nog kansen had.

De arbeiderSTersbeweging werd ook door deze maatschappelijke veranderingen geraakt. Na de onderdrukking van de commune werd ze in eerste instantie verzwakt. De mogelijkheden van organisatie werden door de staat op grote schaal beperkt en als gevolg hiervan vonden er in 1874 slechts 58 stakingen plaats met 7.800 stakers. Tegelijkertijd kwam het in de jaren na 1870 tot een opleving van reformistische arbeidersverenigingen en een groot aantal oprichtingen van gematigde vakbonden die niet zo sterk aan de repressie van de staat waren blootgesteld. De arbeiderSTersbeweging met partijen en vakbonden (in 1879 werd de eerste vakbond, in 1895 werd de nationale vakbondscentrale opgericht) ging het voortaan in eerste instantie om het veroveren van de politieke macht binnen het kader van het parlementarisme. Opstanden of militante acties tegen de staat werden als achterhaald beschouwd en de onderdrukking van de commune gold als bewijs voor dat de opstand van nu af aan anachronistisch is geworden. Elke poging tot zelforganisatie en militant verzet zou van nu af aan als “anarchistisch” worden gebrandmerkt.

Wie echter alleen organisaties centraal stelt, handelt idealistisch en gaat van een idee van sociale strijd uit, maar niet van het maatschappelijke karakter van de strijd zelf. Een sociale beweging vraagt niet naar lidmaatschapsbewijzen. De leden van formele organisaties vormen altijd slechts een onderdeel van de dynamiek, de posities en concrete vormen van revolutionaire processen.

De door ons beschreven opstanden en acties van de commune van 1870/71 waren zeker niet “spontaan”, “blind” of zonder dat er een serieuze analyse van de gegeven maatschappelijke verhoudingen was gevormd. De opstandelingen handelden na uitvoerig beraad, na discussies, onderhandelingen, compromissen en overtuiging.

De communebeweging van 1870/71 werd gevoed door het lokale streven van autonoom zelfbestuur en basisprocessen van onderop welke in tal van bijeenkomsten, verschillende verenigingen en comités, vrouwenorganisaties, lokale verenigingen en geheime bijeenkomsten al het einde van het Second Empire aankondigde. Met name Prosper Lissagaray, die als activist de Commune van Parijs beschreef, kende, net als anderen, deze bijeenkomsten en vergaderingen nooit een groot belang toe, maar beschouwde ze als slechts discussieclubs. Voor ons is daarentegen van doorslaggevend belang dat mensen elkaar daar ontmoeten en onderlinge contacten kunnen opdoen. De communebeweging vormde zich dan ook op lokale basis (in buurten en wijken) en ook op basis van werkplaatsen (in de metaalindustrie, gieterijen en kleine ambachtsbedrijven etc.) als een beweging van onderop, en vormde daar een organisatorische kracht. Aldus beschouwd krijgen we een ander beeld van de communes. Hun idee werd al lang voordat ze daadwerkelijk werd uitgeroepen al in afzonderlijke steden bediscussieerd en hadden de hersenen van de mensen al bereikt. In deze talrijke en nog rudimentaire beelden van de commune blijkt een sterke, gedecentraliseerde en revolutionaire structuur die bij lokale behoeftes van de plaatselijke bevolking aansloot en erin slaagde deze (politiek) met elkaar te verbinden.

Daarbij ontmoeten in de heterogene communebeweging ervaren veteranen uit 1848 jonge arbeiders van het Internationale Werklieden Verbond van de IAA, migranten trekarbeiders, arbeiderSTers klerken en ambachtslieden. Volgens de anarchist en etnograaf Élie Reclus waren de bijeenkomsten en comités plekken die door “burgers (werden bezocht), die tot op dat moment voor het overgrote deel nog nooit met elkaar hadden kennisgemaakt”. Hier kwamen onverwachte ontmoetingen uit voort, spontane acties en samenzweringen van mensen die eerder nog nooit van elkaar hadden gehoord.

De revolutionaire Louise Michel vertelt in haar herinneringen aan de Commune van Parijs over een aantal van dergelijke onvoorziene ontmoetingen. Ze beschrijft hoe ze in Parijs in april 1871 samen met een zwarte communard, die eerder als soldaat had gediend, wacht liep. Het feit dat de voormalige lerares Michel een soldaat van een ander continent ’s nachts op een barricade ontmoet, is het nieuwe en onwaarschijnlijke van de Commune. Elders schrijft ze hoe ze samen met een student die ze nooit eerder had gezien, enkele pagina’s van Charles Baudelaire leest, terwijl tegelijkertijd communards in de strijd omkomen. Voor Michel ontstaat uit deze nieuwe ontmoetingen een “poëzie van het onbekende”.

De respectievelijke ervaringen van de communards waren fundamenteel verschillend, maar ontmoeten elkaar in de beweging. Deze revolutionaire subjectiviteit kwam voort uit onderling contact, tal van gesprekken en gemeenschappelijk handelen wat op haar beurt weer voortkwam uit eerder opgedane ervaringen.

Wat maakt deze communebeweging daarnaast zo belangrijk voor ons? Ze richt zich tegen de soevereiniteit en het geweldsmonopolie van de nationale staat als beheerder van het kapitalisme. Ver ervan verwijderd deze te willen veroveren, probeerde ze vanuit haar beweging een revolutionair procesmatig samen te creëren. In dit opzicht namen de opstandelingen niet alleen de commune over, ze waren zelf de commune. De van kapitalisme doordrongen staat is immers geen samen, het probeert dit van bovenaf vorm te geven.

Wij hebben zelf in strijd die wij hebben gevoerd ervaren hoe gemeenschap, ja zelfs vormen van een toekomstig samen, in een strijdproces kunnen ontstaan. Altijd onzeker en precair, maar altijd doelbewust op zoek naar een wereld zonder uitbuiting en macht. Onze tijd wordt eveneens bepaald door een dergelijk zoeken. We hebben geleerd ons op de werkelijkheid van concrete persoonlijke verhoudingen te oriënteren, in plaats van op abstracte ideeën over revolutie. Of in dit land in het Hambacher Forst of in de strijd tegen de klimaatpolitiek – of op strijd in Chili, Bolivia of Hongkong.

Ook de communbeweging van 1870/71 werd al door een strijdend internationalisme bepaald waardoor het handelen van betrokkenen werd bepaald of ook in de ervaringen en herinneringen van diegenen voortleefde die in Genéve, Lausanne of London in ballingschap moesten leven of naar Nieuw-Caledonië werden overgebracht. Zo herinnert de communard Jean Allémane zich in zijn memoires over de aankomst van de opstandelingen van Algerije op de kolonie in de Stille Zuidzee zich het volgende: “De nacht brak aan; somber en zwijgend zaten de overwonnenen uit Algerije en de overwonnenen van de Commune bij elkaar en dachten aan hun geliefden, aan de catastrofe van hun bestaan en de verwoesting van hun gezamenlijke droom van vrijheid”.

Ongeveer 150 jaar na de Commune beleefde Frankrijk opnieuw een “niet frisse opstand”, die niet door vakbonden, een partij of zelfbenoemde “woordvoerders” werd georganiseerd of gecontroleerd. Opnieuw kwam la rue in opstand en wikkelde zich in een geel hesje. Net als de communebeweging van 1870/71 begon de beweging van de Gillets Jaunes in de provincie. Parijs was wederom niet het centrum van de opstand, het werd slechts de stad binnengebracht. “Wanneer we een wat beladen begrip gebruiken”, aldus Aléssi Dell’Umbria, “zouden we kunnen stellen dat het bij de Gilets Gaunes gaat om een provinciale beweging. In kleine stadjes waar nooit wat gebeurt, komt het tot demonstraties en onlusten – precies daar waar de staat treinstations, postkantoren, scholen en klinieken voor vrouwen laat sluiten. De Gilets Jaunes duiken daar overal op. Daar, in kleine plaatsen als Beauvais, Bar-le-Duc, Narbonne, Le Puy, Angers, is de opstand een sensatie. Maar juist daar heeft het zich ontwikkeld en dus komt ook de overgrote meerderheid van de opstandelingen, die meerdere malen de ‘betere’ wijken van Parijs hebben verwoest, uit de provincie. Hun optreden in Parijs leek eerder op een groep hooligans dan op een traditionele vakbondsdemonstratie” (Aléssi Dell Úmbria, “Full Metal Yellow Jacket,p.184, in Where Have All the rebels Gone, noot vert.).

De jaren 1870/71 lijken hierbij opeens erg dichtbij. Het protest tegen belastingen en voor lokale autonomie in de 19e eeuw was bij de gele hesjes het protest tegen de hogere brandstofprijzen. Mensen in de provincie moeten sowieso strijden om enigszins een zelfbepaald leven te kunnen leiden en raakten door de prijsstijgingen echt in het nauw. En uiteindelijk, zoals het linkse online-tijdschrift Hydra heeft geanalyseerd, deden de Gilets Jaunes als middengroepen met een onzeker bestaan vanuit het actuele innovatieoffensief tot aan de rand van de honger, opnieuw een beroep op de meer dan 200 jaar oude republikeinse belofte.

Naast het provinciale karakter van de gele hesjes licht er nog een parallel op. Zowel hier als daar werden “verbindingen” gelegd, “verbindingen die niet neutraal zijn, maar gruwelijke partijdige verbindingen” zoals het “Onzichtbaar Comité” het in hun essay “De komende opstand” heeft geformuleerd. Op de barricades van de communes van 1870/71 stonden mensen met verschillende ervaringen en politieke socialisatie zij aan zij. Net zoals bij door de gele hesjes bezette kruispunten er mensen waren van verschillende leeftijden, verschillende achtergronden en politieke opvattingen. Kleine ondernemers discussieerden met arbeiders van logistieke bedrijven, ambachtslieden van kleine bedrijven luisterden naar thuiswerkers en mensen met een tijdelijke arbeidscontracten naar sans papiers. ’s Avonds ontmoeten ze elkaar na demonstraties om over racisme of politiegeweld te praten. Het ging er heel duidelijk niet om eerder ingenomen standpunten erdoor te drukken maar in contact met elkaar te komen en van elkaar te leren.

Dit onbestemde karakter van de beweging vonden veel linksen verdacht, ze verliep niet volgens schema. Maar juist in deze onoverzichtelijkheid ontstond de dynamische ruimte van het politieke. Hierin ontmoetten in het zwart geklede jongeren met veel ervaringen op het gebied van demonstraties en acties gepensioneerden en sans papiers uit de banlieues elkaar die sowieso al dagelijks aan het dodelijke politiegeweld blootstaan en werden ze op straat als straat en als beweging. Een medewerker van de Franse president Macron schreef naar aanleiding van deze opstand van grote delen van de bevolking: “We hadden echt het idee dat we ons aan de vooravond van 10 augustus 1792 bevonden, de bestorming van de Tuilerien”.

Hoe meer individuele gele hesjes aan strijd van anderen deelnamen en hoe meer ze van elkaar leerden, des te meer verdwenen de vooroordelen. Een populaire slogan was: “Broederschap hebben we al bereikt, nu nog gelijkheid en vrijheid”. Zonder twijfel was er ook sprake van irritatie en gemaakte fouten in de beweging van de gele hesjes, ze slaagde er toch vaak in hun woede niet als ressentiment tegen gemarginaliseerden of op gevluchte mensen bot te vieren doordat het sociale vraagstuk en de vraag naar een goed leven voor iedereen werd bediscussieerd.

Net als eerder de communards experimenteerden de gele hesjes niet alleen met nieuwe instituties, maar om zo te zeggen ook met zichzelf. Zonder de genoemde “Komende Opstand” te hebben gelezen wisten de Gilles Jaunes hoe ze met blokkades de vloeiende loop der dingen en de normaliteit van het dagelijks leven konden verstoren. Daarmee verstoren ze ook de vloeiende loop van taal en het discours. Daarmee traden ze uit hun normaliteit, leerden mensen kennen die ze anders nooit zouden hebben ontmoet en handelden samen, politiek. Ze deden de ervaring op in collectief verband zich minder onmachtig te voelen en begonnen de zorgen en angsten van de eerder nog vreemde mensen te begrijpen. Ze discussieerden over wat de volgende stap zou moeten zijn en wat niet.

Ons boek heeft niet alleen als doel het beeld van “de commune” te corrigeren of compleet te maken. We willen haar tot onze geschiedenis maken, tot een geschiedenis van sociaal-revolutionaire strijd. Dat betekent ook haar aan de greep van de bolsjewieken te ontfutselen die de herinnering aan “de commune” hebben geclaimd en het als een quasi generale repetitie voor de “Rode Oktober” hebben toegeëigend. Als een spiegelbeeld hierop leidt ons onderzoek naar de boeiende vraag of het initiatief van proletarische vrouwen op 18 maart in Parijs niet veelmeer een voorschot was op de strijd van Russische jongeren, vrouwen en kinderen uit de wijk Wyborg in St. Petersburg die ’s ochtends vroeg op 23 februari 1917 de aanzet gaven tot de Russische “Februarirevolutie”. Want zowel kennis van de Vormärz, de tijd dus voorafgaand aan de revolutie van 1848, maar ook betreffende de Russische- en Duitse Revolutie van 1918, toont aan dat in dergelijke historische situaties proletarische vrouwen steeds weer het initiatief namen en daarmee vaak revolutionaire processen in gang zetten.

Het mislukken van de communebeweging van 1870/71 vormt geen argument om haar te vergeten, verre van. De wrede reactie van de bourgeoisie maakt duidelijk wat voor macht aan deze beweging werd toegeschreven, was en tot op de dag vandaag nog is. Daarmee helpt het ons ook van de ervaringen te leren. Daarnaast helpt ze ons om onze revolutionaire inzet binnen de historische omstandigheden van de sociale revolutie te plaatsen en daaruit kracht voor de komende strijd te putten. Ver ervan verwijderd slechts een juridisch-politiek model te zijn wat moet worden gerealiseerd, waren ook de communes een experiment met een onzekere afloop. Maar de communards wilden net als de gele hesjes hun lot in eigen handen nemen. Precies daar begint de poëzie van het onbekende.

———————–

Uit het boek Die Kommunen vor der Kommune 1870/71

Hartmann | Wimmer, Lyon – Le Creusot – Marseille – Paris

ISBN 978-3-86241-483-3 | erschienen 02/2021 | 144 Seiten | Paperback | lieferbar | 14,00 €

Meer informatie op de website van de uitgever