Ga naar de inhoud

Flexibilisering: wie profiteert?

Het einde van het kapitalisme zoals we dat nu kennen is in zicht. Daarvan getuigt de afbraak van de verzorgingsstaat. Van die afbraak zijn de ontwikkelingen op de markt van de uitzendkrachten een duidelijk signaal. Flexibilisering van de arbeidsmarkt heet dat met dure woorden, maar in feite komt het erop neer dat een collectieve bescherming tegen werkloosheid onbestaande is.

7 min leestijd
Placeholder image

 

(Ook dit stuk verscheen eerst in de speciale krant De Crisis Voorbij)

 

Spelregels van de uitzendbranche

Uitzendkrachten worden in drie fases onderverdeeld. In fase A, minimaal anderhalf jaar, heb je geen rechten. Als ze je niet meer nodig hebben, dan zetten ze je buiten. Als je minstens anderhalf jaar hebt gewerkt voor het uitzendbureau, kan je in fase B geraken. Dan mag het uitzendbureau gedurende twee jaar maximaal acht contracten aanbieden. Hierdoor krijgt de uitzendkracht voor een relatief korte periode zekerheid over een inkomen. Maar als een contract afgelopen is, moet er geen nieuw contract aangeboden worden. Op die manier voorkomen uitzendbureaus dat mensen in fase C terecht komen. In deze fase zijn de uitzendkrachten in vaste dienst bij het uitzendbureau, en heeft de werker meer rechten.

 

Uitzendkrachten zijn dus relatief goedkope werknemers, die makkelijk kunnen worden ontslagen en waar niemand in hoeft te investeren door bijvoorbeeld scholing. Door de onregelmatige afwisseling van wel werk en geen werk hebben uitzendkrachten vaak een “flexibel” loon, terwijl de vaste kosten alleen maar stijgen. De meeste uitzendkrachten zijn jonger dan 35 jaar, maar bijna de helft van alle uitzendkrachten zoekt een vaste baan. Het sprookje dat het uitzendwerk voor velen aansluit bij hun flexibel leven, gaat hooguit voor de helft op (uit FNV-brochure: “uitzendkrachten in crisistijd”).

 

Lessen uit crisis van 2008

Na de crisis van 2008 kende de economie in 2010 een herstelperiode, zeker de uitzendbranche. Er zijn interessante lessen te trekken uit de periode 2008-2009. In Nederland bleef tijdens die crisis het werkloosheidscijfer relatief laag, in tegenstelling tot de rest van Europa. Dit wil zeggen dat er niet veel meer uitkeringen werden uitbetaald dan de jaren daarvoor. Bovendien was er die speciale regeling van deeltijds-WW, die het cijfer kunstmatig laag hield.

 

Uit de cijfers van CBS blijkt dat de uitzendbranche in die periode echter veel minder mensen aan werk kon helpen. De uitzendkrachten werden zonder pardon als eersten op straat gezet bij het uitbreken van de crisis. Omdat men vaak nog niet voldoende arbeidsverleden had opgebouwd, had men geen recht op een uitkering. Hierdoor bestond er dus in 2008-2009 een relatief grote verborgen werkloosheid, allemaal mensen met hun vaste kosten die plots zonder enig inkomen vallen.

 

Politiek en bedrijfsleven waren hierdoor geïnspireerd. De arbeidsmarkt moet nog meer geflexibiliseerd worden. De politiek moet voor het bedrijfsleven de arbeidswetgeving zo aanpassen, dat bedrijven optimaal gebruik kunnen maken van uitzendkrachten en ZZP’ers (zelfstandigen zonder personeel). Dan kan het bedrijf beter inspelen op de bewegingen op de markt zonder veel geld te verliezen aan te duur personeel. Moet er meer geproduceerd worden, dan worden er meer ZZP’ers en uitzendkrachten aangetrokken, is er minder vraag naar de producten, dan worden ze op straat gezet. Hiermee ondergraaft men het ontslagrecht en collectieve regelingen zoals CAO en scholingsfondsen. En hoe mensen dan hun huur moeten betalen, dat moeten ze dan maar zelf uitzoeken. Alleen het bedrijfsleven wordt hier beter van.

 

Voordelen voor het bedrijfsleven

Meer personeel zonder vast contract is niet alleen handig om ze makkelijk te kunnen dumpen als het slecht gaat. Dankzij de flexibiliteit van arbeiders kunnen alle talenten van het personeel worden uitgebuit, en dat allemaal voor hetzelfde geld, zonder er ook maar een cent in te moeten investeren. De ene dag kan men in de bouw terecht, de volgende dag kan men zijn talenten ontplooien in de beveiligingssector. Vandaag wordt men in een slachthuis tewerkgesteld, en morgen mag men datzelfde vlees in de rekken van de supermarkt leggen.

 

Bovendien verdwijnt de band tussen de werkvloer en de mensen die er werken. Uitzendkrachten krijgen steeds andere collega’s, andere werkomgeving, andere baas en andere taken. Er is geen ruimte voor collegialiteit en er kan geen eer meer gehaald worden door goed te worden in je werk. De noodzaak om een inkomen bijeen te scharrelen is nog maar de enige motivatie om te werken. En één baan levert vaak niet voldoende op. Dit zijn de ideale personeelsleden. Ze vinden alles maar best, en als ze gaan klagen dan worden ze aan de kant gezet.

 

Als je een vrij en ongebonden leven leidt, dan is flexwerken ideaal. Maar wie is er in deze wereld vrij en ongebonden? Bijna niemand. Als je een opleiding volgt, als je een huur of hypotheek moet betalen, als je niet je eigen eten verbouwt, als je kinderen hebt, dan is flexwerken alles behalve ideaal. Arbeiders worden door het bedrijfsleven zo ingezet dat het het best uitkomt voor de directeuren en aandeelhouders.

 

Ontmanteling van de verzorgingsstaat

De flexibilisering van de arbeidsmarkt heeft dus tot gevolgen dat het ontslagrecht, recht op werkloosheidsuitkering, recht op collectieve arbeidsovereenkomsten, sociale bescherming en toegang tot het scholingsfonds steeds verder worden uitgehold. Deze rechten en beschermingen zijn een essentieel onderdeel van onze verzorgingsstaat. Met de uitholling ervan, wordt ook de verzorginsstaat stapsgewijs ontmanteld.

 

De ontmanteling van de verzorgingsstaat is lang voor de crisis van 2008 in gang gezet. De crisis van de laatste jaren heeft echter een en ander in een stroomversnelling gebracht. Men gebruikt de crisis op de financiële markten als excuus om de doodsteek te geven aan de verzorgingsstaat. Wat is echter die verzorgingsstaat, en is het jammer als die zou verdwijnen? De verzorgingsstaat is een sociaal systeem waarbij de staat primair verantwoordelijk is voor het welzijn van de burgers, bijvoorbeeld door het organiseren van onderwijs, gezondheidszorg, sociale zekerheid en werkgelegenheid. Of iets ingewikkelder: het is een systeem waar de staat verschillende collectieve voorzieningen organiseert.

 

De ontmanteling van de verzorgingsstaat houdt in dat collectieve voorzieningen helemaal of gedeeltelijk overgedragen worden aan commerciële bedrijven, meestal grote multinationale ondernemingen die eerlijke concurrentie onmogelijk maken. Een groot deel van het openbaar vervoer is geprivatiseerd, de kosten van het onderwijs worden steeds meer afgeschoven naar de individuele “cliëenten”, telecommunicatie en energiebedrijven zijn niet meer van ons. De overheidsuitgaven worden getemperd door het geld weg te halen bij kwetsbare mensen zoals de bezuinigingen bij de zorg, pensioenen en onderwijs aantonen.

 

Waar je van de staat misschien wat naïef mag verwachten dat ze een zeker algemeen belang dient bij de organisatie van die collectieve voorzieningen, is dat bij die commerciële bedrijven helemaal niet het geval. Deze ondernemingen hebben maar een ding voor ogen, en dat is winst maken om te kunnen groeien, om steeds meer markt te veroveren. Als er geen geld kan verdiend worden met bepaalde bus- of treinverbindingen, met bepaalde theatervoorstellingen, met het verzorgen van zieke en oude mensen, dan worden ze koelbloedig weggesaneerd. Commerciële bedrijven zullen enkel diensten leveren voor mensen die ervoor grof geld kunnen betalen of als er erg veel vraag voor is.

 

Opkomen voor collectieve goederen!

Het is dus helemaal niet wenselijk dat onze collectieve voorzieningen zouden worden geregeld door commerciële bedrijven. Hierdoor zullen deze voorzieningen niet meer toegankelijk zijn voor iedereen! Als de directie van TNT drastische reorganisaties doorvoert om de post verder uit de kleden, dan gaat dat ook over ónze post. Wanneer er wordt bezuinigd bij het gemeentelijk vervoerbedrijf, dan zullen dat ónze bussen zijn die niet meer uitrijden. En als de bazen van Viva!zorggroep bepalen dat verpleegkundigen ineens schoonmakers zijn, dan gaat dat over de verzorgers van ónze ouderen.

 

Als straks de buschauffeurs, de vuilnismannen en -vrouwen, de verpleegkundigen, de schoonmakers of wie dan ook gaat staken, dan komen zij ook in actie voor ónze belangen. Daarom moeten we de acties en vooral de actievoerders ondersteunen, en moeten we kijken hoe we ze kunnen helpen in hun strijd.