De radicaliteit van mei 68
Wat door de alledaagse journalistieke leugen “de gebeurtenissen van mei 1968” wordt genoemd, verscheen in een tijd toen de economie nog bloeide en de salarissen hoog genoeg waren om te worden besteed in de grote golf van de losbarstende consumentenkolonisatie. De behoudsgezindheid was in Frankrijk nog stabiel, schipperend, van goed allooi. De vooruitstrevendheid kon zich wentelen in een socialisme gelauwerd door de oude arbeidersstrijd en door een partij, communistisch geheten, waarvan het numerieke en chiliastische (millennialistische) belang op het politieke schaakbord woog.
(Door Raoul Vaneigem, vertaling Geert Carpels, foto: barricades in Bordeaux, wikipedia)
Het kapitalisme ontdekte in de sector van het verteer, van de consumptie een bron van profijt, groter dan tot en met het einde van de “jaren vijftig” werd verzekerd door de sector van de productie en het industriële dynamisme. De traditionele fabrieken waar de loontrekkers zich afbeulden, brachten als het ware de supermarkten voort, ware farieken van verteer. Die stonden in het teken, niet van de helse ritmes, maar van de zorgeloosheid en de ongedwongenheid. De aantrekkingskracht van de pleziertjes gaf zin aan het absurde dagelijkse labeur. In deze nieuwe plaatsen heerste de totale vrijheid, afgezien van de absolute verplichting om de verworvenheden aan de uitgang te betalen.
Men dacht te ontsnappen aan het werk, te genieten van een vrijetijdsbesteding. In werkelijkheid werkte men twee maal voor dezelfde baas. Als producent door de gebruikelijke meerwaarde te verzekeren, als consument door het salaris in te ruilen voor de prijs van wat gekleurde kralensnoeren van de nobele wilde. En was dit bovendien – toppunt van sociale vrede! – niet de manier om de opeisende agressiviteit te kalmeren, om het klassenbewustzijn in te laten dommelen, om het bedje te spreiden voor een gelukkig kapitalisme?
In de stroboscopische effecten van het Eden van neonlichtjes weerspiegelde zich een werkelijkheid. Haar schijn van geloofwaardigheid stond het kapitalisme toe een nieuw tijdperk te voorspellen. “De toestand van welzijn” was een aanvaardbare voorstelling van de progressieve ideologie van een dominante klasse die er fier op kon zijn de proletariërs naar een betere wereld te leiden. Vanaf nu zou het dagelijkse offer niet meer teloor gaan in de ijdele hoop op een hemelse glorie die door de godsdiensten steeds moeizamer aan de man werd gebracht. De hel van de arbeid opende op het aards paradijs, sleutelklaar opgeleverd.
De historische, economische, sociale, politieke, psychologische omstandigheden waren een obscurantisme welgezind dat het algemene welzijn inriep om een burgerlijk geluk in te stellen dat toegankelijk was voor elke portemonnee. De “Welfare State” was ontegensprekelijk een overtuigender slogan dan “Arbeit macht frei”. Men kon ervan uitgaan dat hij massaal zou worden gevolgd. Maar in weerwil van de mediapropaganda sijpelde in de tijdsgeest een rilling van afkeer, een reactie van afschuw, een kokhalzende walging. Zonder dat het onder woorden werd gebracht, kwam er een spontaan verwerpen van wat werd voorvoeld als een gigantisch bedrog waar het leven zou voor opdraaien.
Het was een tijd waarin, als een epidemisch onbehagen, de kloof verscheen tussen de onrustige hartstocht van het bestaan en de intellectuele intelligentie die er de verklaring voor zocht. Henri Lefèbvre had de aandacht gevestigd op het dagelijkse leven dat eigenschappen van een voorwerp verwierf dat steeds onbekender werd naarmate het vertrouwder overkwam. Tegenover de gevoelige intelligentie van het door begeerten doorweven lijf stelde Antonin Artaud de doeltreffendheid van de Geest die zich met haar koude rationaliteit inzette voor het mistroostige geluk dat lijf en gedachte aanvrat. Een opstandige inspiratie met haar oorsprong in de Renaissance en de Verlichting schudde haar stilte van zich af en tikte met haar waarschuwingsschoten de eeuw woedend op haar vingers.
Het was de gloed van het geleefde bewustzijn die, vanaf de jaren 1960, de alarmbel rinkelde over de tegenstrijdigheden tussen onze bestaansbegeerte en de fictieve voorstellingen die ons werden opgedrongen alsof het de objectieve realiteit betrof. Alhoewel overal geboycot en onder de duim gehouden, ontploften de radicale ideeën van een handvol denkers die moeite deden om niet voor knappe koppen door te gaan, letterlijk in een grote subversieve beweging die Parijs en Frankrijk gedurende bijna twee maanden op zijn kop zette. Ze doofde slechts uit na gezworen te hebben terug te keren. Sinds de uitbarstingen van de Franse Revolutie, van de Commune van Parijs, van de Russische Soviets van 1905 en 1917, van de libertaire Spaanse collectieven van 1936, was er, afgezien van de Bezettingsbeweging van mei 1968 en de Zapatistische opmars in Chiapas, slechts een lange subversieve moedeloosheid, afgewisseld met tumult zonder grote gevolgen.
De komst van de Mooie Maand Mei ging gepaard met een radicaliteit die zich in de geschiedenis vastbeet om gedurende een halve eeuw koppig de handelswaarden te ondermijnen die, sinds eeuwen, de zeden en gewoonten ontmenselijkten. Omstreeks 1960 vestigden de eerste golven van de consumentenkolonisatie de aandacht op de noodzaak om tegenover het handelsimperialisme een maatschappelijk project te stellen dat de mens voorrang gaf op het profijt. Dit project bestond, maar de handen die het draagden druipten van het bloed van de uit naam van het proletariaat vermoorde proletariërs. De door Lenin neergeslagen Makhnovisten, de matrozen van Kronstadt gefusilleerd door Trotski, wijzen – zonder te willen speuren in de slachthuizen van Stalin en Mao – op de emancipatorische roeping van het vermeende communisme. Toen de handelsvloedgolf het haalde op de beweging van mei 1968, was dat met medeplichtigheid van de politieke en syndicale bleekscheten (palotin, personage uit Ubu Koning van Alfred Jarry) waarvan de restjes vandaag hun angst voor de Gele hesjes met hun afwijzing van leiders, trachten uit te drijven.
Het project van een menselijke samenleving had minder nood aan een naam dan aan een proefondervindelijke realiteit. De libertaire collectieven van de Spaanse revolutie hebben tijd gehad, alvorens verpletterd te worden door de stalinisten, om aan te tonen dat begeertevol leven in een samenleving die ernaar streeft die begeerten te harmoniseren, wel degelijk haalbaar is. Zelforganisatie, acratie, macht van het volk voor en door het volk, junta van goed bestuur, zelfverdedigingszones van het leven blijven niet meer dan de namen van intellectuele roeststokken zolang ze niet opborrelen uit de absolute voorrang voor de terugkeer naar het leven. Alle bestuursvormen van de man en van de vrouw hebben, zonder enige uitzondering, altijd geleid tot het overwicht van de onmenselijkheid. Het zelfbeheer van het dagelijkse leven is de enige keuze die ons rest.
Na de nederlaag van de Bezettingsbeweging van mei 1968 zette de publicitaire ontherseningsmachine zich, gedurende een halve eeuw, in dienst van de politiek, zonder oponthoud aan het werk ter bezoedeling van het bewustzijn. Maar de gevoelige intelligentie slaapt nooit helemaal in. Dit wordt duidelijk met de neergang van het consumentisme dat vandaag, aangevreten door de groeiende verpaupering, haar neonlichten dooft. De alarmklokken van de plunderingen weerklinken vlakbij de consumentenparadijzen. Zo zien we uit haar semi-clandestiniteit de radicale kritiek weer opwellen die vanaf het begin van de jaren 1960 met de hakbijl het wereldbeschouwelijke project van een door de vrijhandel bekokstoofde geluk had aangevallen.
Dient het herhaald? De vrijhandel is de economische praktijk verantwoordelijk voor de bloei van de handelswaar, het einde van het Ancien Régime en het verdwijnen van het agrarische immobilisme, de vrijheid van handel en de handel van de vrijheid, die zo goed als uithangbord dient voor het winkeltje van de totalitaire democratieën.
De ironie van de geschiedenis wil dat de vrijheid van de mens en van de ideeën het vrije verkeer van de handelswaar aangreep om een beweging van menselijke emancipatie op te wekken die vastbesloten was de despotismen te bestrijden, te beginnen met het despotisme dat met deze zelfde vrijhandel was begonnen en dat in 1793 het absolutisme naar goddelijk recht had onthoofd.
Bij de verworvenheden van mei 1968 hoort ook het misprijzen voor en het afwijzen van de arbeid. De beroemde slogan “Werk nooit!” zou slechts een fluim van haar wierookdragers geweest zijn indien hij ons er niet aan herinnerde dat het menselijke bij uitstek net de schepping is, de creatie, de mogelijkheid zichzelf vorm te geven bij de heropbouw van de wereld. De ontaarding van het creeëren en de vernedering ervan tot de transformatie van het zijn in een voorwerp dat men arbeid noemt, is een van de ergste misdaden van de handelsbeschaving.
Arbeid is een parasitaire activiteit. Ha, de mooie hypocrisie van het misprijzen voor de arbeid bij de aristocraten van weleer. Verborgen onder een zelfingenomen hedonisme bleven ze onophoudelijk werken aan het doen werken van anderen. De bourgeois verstopte het zelfs niet, hij was er fier op. Tijdens het industriële dynamisme stonden ze de creativiteit zelfs toe te knipogen om hen één of andere vernieuwing aan te reiken die nuttig bleek voor het profijt en als neveneffect ook voor de mensheid. Met de verpaupering en de achteruitgang van de sector van het verteer, hebben ze zich moeten terugplooien op een productivisme dat ze hadden afgezworen toen ze hun graaihanden nog rechtstreeks in de zakken van de supermarktslenteraars konden steken. De budgetvretende eisen van het profijt geven, ten koste van sociaal voordeel, de voorkeur aan grote nutteloze projecten – hoge snelheidstrein, snelwegen, hotel- en toeristische complexen, 5G, waterwinning, woudontginning. Een einde maken aan het kapitalisme is een einde maken aan de arbeid.
Werkweigering brengt onder andere de afschaffing van het oorspronkelijke offer met zich mee, de eis om dag na dag een pond levend vlees af te staan en het om te zetten in productieve kracht. Door alle godsdiensten zonder uitzondering opgericht, hebben de altaren waar het bloed van de verplichte existentiële verminking gutsend afstroomde, het schuldgevoel veralgemeend en geritualiseerd. Want waar de uitbuiting van de mens door de mens overheerst, voldoet men nooit voldoende aan de normen, men verwerkt zichzelf nooit genoeg, men verruilt zichzelf nooit genoeg, men is nooit econoom genoeg. De angst en de schuld wijken voor geen duimbreed. Hun gendarmen teisteren onze existentiële labyrinten.
Van dit bestaan hebben we genoeg gehad, we willen het niet meer. We willen leven en niet overleven, dat is de kreet waarvan de Bezettingsbeweging de spreekbuis was.
De ironie van de geschiedenis heeft wel meer troeven achter de hand. Terwijl de verloochening, de zelfkastijding, het puritanisme inherent waren aan de noodzaak om te produceren, begon het belang van de groeiende sector van de consumptie – uit zuiver geldbejag – pleziertjes te waarderen, het hedonisme te verheerlijken, toe te geven aan de verleiding in te gaan op de verzuchtingen in ruil voor een beetje geld. Hoe hol ook de supermarktdemocratie, het was een nabijheidsdemocratie, men koos vrij zich te verzadigen aan de overvloedige luxe die in onze voorouderlijke diepten de mythe van het Gouden Tijdperk opriep.
We hebben het chiliastische aspect van het genie van het kapitalisme onderschat. Dat genie is net het kapitalisme zelf dat ons vandaag aantoont dat het van klatergoud is, net zoals de vrijheden die men moet betalen om de met matrakken geflankeerde kassa voorbij te lopen. Men had het over de goudkoorts en plots zijn de aders opgedroogd, behalve voor de beheerders van de laatste profijtjes, tenminste voor de supermarktdemocraten.
Rechtsomkeren is onmogelijk. De macht zit vast in haar eigen fuik. De leugen is de levensvlammen zo dicht genaderd dat ze haar verbranden. De weigering van elke autoriteit, van elke Macht, godsdienstig of profaan, die door de libertaire stroming werd aangehangen, kon verwaand of overdreven overkomen. Maar wat te zeggen over de op zijn minst grensoplossende nonchalance waarmee in de grootwarenhuisrekken de Bijbel en de dildo naast elkaar worden aangeboden waarbij alleen het verschil in prijs enige waarde heeft? Men zal ermee akkoord gaan dat dit niet in het voordeel speelt van de heiligheid noch van het fatsoen van de inhoud onder folie. Door heilig te worden, ontheiligde de koopwaar alles. Men zou er welgezind van worden indien niet tezelfdertijd de barbarij en de weerstand tegen de barbarij naar het niets werden meegesleurd. Het profijt dat niets anders produceert dan zichzelf verspreidt een nihilisme dat zowel de menselijke waarden als de ontmenselijkende instrumenten met de grond gelijk maakt. De enige vanzelfsprekendheid waarmee we worden geconfronteerd, is de onverenigbaarheid van het bewustzijn van het leven met het systeem dat dit bewustzijn vernietigt.
Er is geen dialoog mogelijk met de Staat. Die is niets anders dan de onderdrukkende ontketening van zijn eigen onbenulligheid. Dat men ons er niet van beschuldigt de Staat te willen neerhalen, hij haalt zichzelf neer. We willen gewoon niet dat hij zich op ons stort.
Het zelfbeheer achtervolgt de wereld. Het werd geboren uit de kreet van het leven, die een bestaan, herleid tot een overleven van werken aan de eigen verpaupering, wakkerschudt uit haar nachtmerrie. We zijn niet ter wereld gekomen om een lot van lastdier op ons te nemen, noch om onder rolverdelingen van steeds meelijwekkender prestige de onverdraaglijke ondermaatsheid van een wereld te verbergen waar de wederzijdse hulp wordt opgeofferd aan de predatie, de liefdevolle ontboezemingen aan de haat, het zijn aan het hebben, de vrouw, de man, het kind aan de koopwaar.
De jungle is het sociale model van de handelsbeschaving. Nu dit duidelijk is en er overal publicaties verschijnen die erop wijzen dat het kapitalisme de gezondheid zware schade toebrengt, waar wachten we op om de grondslagen te leggen van een menselijke maatschappij? De vraag is misleidend omdat het antwoord overal verschijnt waar de weigering van de hinder de voorbode is van de oprichting van gebieden ter zelfverdediging van het leven. Onze lichamen en onze aarde zijn de basis van een radicaal nieuwe beschaving die hun spontane vruchtbaarheid weer ontdekken. Het talent van mensen, begeesterd door de heruitvinding van het leven lijkt me belangrijker dan de bezwerende rituelen die de vandaag zieltogende beschaving van de dood zouden moeten overweldigen.
Het zelfbeheer is veeleer een uitvloeisel van de vitale gevoeligheid dan van de intellectuele rationaliteit die beweert ze te besturen. Het is belangrijk dat haar poëtische uitdrukking het haalt van een taal die van het doorleefde is gescheiden. Een ordewoord gehoorzaamt altijd aan een meester. Het zelfbeheer valt onder de immune zelfverdediging. Om zich te ontwikkelen heeft ze alleen het menselijke bewustzijn nodig dat betekenis geeft aan de natuur. Ze bevindt zich op een tweesplitsing, de ene kant leidt naar de wording van de mensheid, de andere naar zijn vernietiging.
Men doet er goed aan het niet te vergeten: het leven waaraan wordt verzaakt, slaat snel om in het omgekeerde. Het lied van de aarde en van het leven bederft tot een viering van de dood. De haat verlustigt zich op de hopeloze energie die aan de liefde werd onttrokken. De dreiging neemt toe telkens de predatie het haalt van de wederzijdse hulp. Het gevaar is een gevolg van een karakteriële structuur die, door het tegenwerken van het instinct tot leven in elk van ons, een verwoestende emotionele pest verspreidt, woekerend van extreem-rechts tot extreem-links. We zagen die pest aan het werk op het schaakbord waar het verdeel-en-heers-principe, inherent aan elke Macht, de burgers aanspoorde mekaar in de haren te vliegen over het thema “vaccin”.
De slaven die het onderling uitvechten zijn een zegening voor de meesters. Tijdens de Picrocholle oorlogen (Picrocholle is een figuur uit Gargantua van Rabelais. Picrocholle is een humeurige, door gal doortrokken koning, zijn oorlogen zijn bitter) van de inentingen tegen het coronavirus, haastten de farmaceutische monopolies zich de inzet binnen te rijven en hun medeplichtigen te vergoeden.
Het leven neigt naar eenheid. Het bewustzijn ervan beëindigt de splitsing die de verdeling van de arbeid in een intellectuele en een manuele functie overal verspreidde. De zelfbeheerde onderlinge hulp betekent het overstijgen van de tegenstellingen. Het einde van de kunstmatige afscheidingen die ons ontwrichten, schaft de hiërarchieën af. De levensvreugde is acratisch, ze doet elke vorm van Macht teniet. Ze maakt zich op monarchieën, autocratieën, aristocratieën, democratieën, plutocratieën en tutti quanti buiten te borstelen.
De lach en de schaterlach zijn niet-dodelijke wapens. Ze zijn gericht tegen wie zich inlaat met het manipuleren van de andere, met het geven of het opvolgen van bevelen. Het is genoeg geweest met die individualist en zijn egoïstische berekeningen. De echte afstand is die van het bewustzijn dat het leven menselijk maakt. Hij komt van onderuit, hij schaft de abstractie af die ons wegrukt van onze vitale impulsen.
We worden omgeven door ideologen die alleen misprijzen overhebben voor de begrippen van vreedzame opstand en guerilla van het dagelijkse leven terwijl ze nochtans de aanwezigheid van de Gele hesjes en van de zapatisten onder de ogen hebben, en in de oren het charivari van ketelmuziek dat de Macht zal verdrijven zonder die door een andere te vervangen.
Van bovenaf bekeken, is alles fout, vals. Voor de bureaucratische hemel, geregeld volgens cijfers, programma’s, statistieken, bestaan er geen mannen, geen vrouwen, geen kinderen, geen dieren, geen planten, alleen spullen. Hoe kunnen we ons ontdoen van die beheerswijze, waar de doden de levenden optellen, als we ons eigen leven niet toestaan en opdragen de zorg over te nemen van de problemen die de nationale en internationale instellingen voor hun rekening nemen zonder ons erbij te betrekken?
Heel wat besluiten verliezen elke relevantie zodra ze van hogerhand komen, terwijl ze, behandeld aan de basis, het voordeel van de terreinkennis hebben, van het doorleefde en het bewustzijn ervan. Welke dwaling dwingt de groene jongens ertoe het einde van de slachting van soorten af te smeken bij diegenen die er verantwoordelijk voor zijn? Is het niet onder onze vensterbanken en aan de rand van de ons omringende velden dat de vergiftiging van ons voedsel aanvangt? Zouden de inwoners van verontreinigde regio’s niet gemachtigd moeten zijn om hun eigen gezondheid te beschermen door hun gronden weer te aarden en door er de pesticiden te verbannen waarover de, door de farmaceutische monopolies omgekochte medische en regeringsraden heel geleerd in debat gaan? Zoveel projecten liggen in het verschiet en we zitten hier nog steeds met lege handen.
Scholen, openbaar vervoer, landbouw, lokale groenteteelt, voedselbanken, gezondheidshuizen, organiseren van overvloed en van kosteloosheid zijn onze verantwoordelijkheid. Waarom zou de omvang van de wederzijdse hulp die zo doeltreffend opbruist ten gevolge van een natuurramp, overstroming, aardbeving, zich niet kunnen tonen nu een van de ergste onnatuurlijke rampen uit onze geschiedenis zich op ons stort: het ineenstorten van een economisch systeem dat geprogrammeerd is om ons in zijn val mee te sleuren.
Lafheid is het juiste woord niet. Laten we het op de nood voor wat meer durf houden. De beschaving van de bekrompenheid heeft ons als dweilen in elkaar gedraaid en uitgewrongen. We hebben het leven opgegeven voor het profijt, we hebben ons onttrokken aan onze creativiteit om ons over te leveren aan denkbeeldige Goden, we bezitten een onvergelijkbare vrijgevigheid en we begaan de schande om de migratie op te lossen door kinderen, mannen en vrouwen te verdrinken.
We gaven altijd al de voorrang aan de dood. Maar de dood is zo vermoeid, zo vervelend geworden dat het leven wakker wordt en zich niets meer aantrekt van haar aanwezigheid. Eigenlijk stelt de immigratie niet meer problemen dan het nomadisme. De manier daarentegen waarop ze wordt ervaren, beleefd door de sedentaire volkeren vraagt om een aanpak waar de preken van liefdadigheid en de welwillende zalvingen van de humanitaire bereidwilligheid niet toe in staat zijn.
Er zijn twee, antagonistische benaderingen. Voor de Macht is de immigratie een invasie. Ze knoopt er een barbaarse gevoelswaarde aan vast die om een militaire reactie vraagt, een politionele, bureaucratische, juridische controle. Net zoals in oorlogstijd hun propagandafunctie opnemend, leggen de schijtpapieren media de bannelingen de agressies ten laste, diefstal, roof die een gevolg zijn van de groeiende verpaupering. De overdaad aan frustratie en weerzin overspoelt de uitbuiters niet die er de oorzaak van zijn maar de doelwitten van een racisme dat nog weerzinwekkender is omdat het zich op de democratische vrijheid beroept. Het herinnert er ons op zijn minst aan dat, waar de jungle van het “elk voor zich” als samenleving dient, er geen andere vrijheden bestaan dan die van de predatie.
Terwijl de emotionele pest en de simulaties van een burgeroorlog de van alle kanten gebarsten Macht een laatste uitstel verlenen, verhoogt het voorgevoel van een in levensperspectief omslaand doodsperspectief de weerstand tegen de criminele politiek die de migranten tot voorwerpen reduceert. De menselijke zin komt in opstand tegen de bange hypocrisie van het “We kunnen toch alle miserie van de wereld niet opvangen.” Flauwekul ook die “integratieplicht”. Integreren waarin? In een wereld van corruptie, verklikking, oplichting, domheid, gierigheid, verveling, gemeenheid? Jullie wereld?
Ja, we zijn in staat iedereen te onthalen die wegvlucht uit een land verwoest door oorlog en armoede. We beschikken over genoeg ruimte om een groot aantal personen te huisvesten. De vraag naar het voorzien in hun noden maakt deel uit van de behoeften waartegenover we onszelf geplaatst zien, het terug verkrijgen, om het hoofd te kunnen bieden aan de komende schaarste, van de natuurlijke rijkdommen die ons werden ontfutseld door de roofzucht van maffia- en staatsondernemingen.
Het wordt tijd deze naar angst en opsluiting stinkende wereld wijd open te stellen. We beschikken over voldoende parasitaire gebieden en gebouwen die een groot aantal kleine collectieven kunnen onthalen. Waarom kleine? Omdat men sinds lang getuige is van een bekend fenomeen: hoe groter het aantal opeengepakte bewoners, hoe meer de promiscuïteit voor conflicten zorgt en hoe meer de kwaliteit van de menselijke relaties bederft, stilvalt, rot, naar zelfvernietiging neigt. Wanneer men mekaar niet leert kennen, vergroot het wantrouwen, hapert de wederzijdse hulp en grijpt een communautariserend terugplooien om zich heen. De solidariteit sluit zich op, stolt en miskent zich in het vormen van een samenraapsel van individualisten dat onder de terreur verwildert.
Afgezien van zijn economische en historische verankering is het fascisme een etiket uit de politieke boetiek. Het ware gevaar is de emotionele pest waarvan de voedingsbodem de uitbuiting van de mens door de mens is.
Men moet de ogen niet hypocriet sluiten voor de botsingen die kunnen optreden ten gevolge van de sexistische en homofobe vooroordelen die een patriarchale opvoeding bij een aantal bannelingen kan oproepen. Is er in dit geval een betere optie dan de opvang, vestiging en eerste contacten aan de zorg van vrouwen over te laten? Men kan er redelijkerwijs van uitgaan dat de mysogynie uit zal doven zonder de arrogante vermaningen tot integratie uit de hoge hoed te halen. Is dit niet het moment om de formule “Aardse weelderigheid, je naam is vrouw” haar volle poëtische kracht te geven?
De vooruitgang van het hebben heeft die van het zijn belet. De vernietiging van het handelssysteem werkt nu aan de terugkeer naar de voorrang van het zijn. Hierdoor en ondanks alles, herstelt het falende predatorprofijt de fusionele kracht van de wederzijdse hulp. Deze samenwerking heeft dezelfde reikwijdte als haar tegengestelde drang, de predatie. De omvang die ze bereikte in mei 1968, bij de zapatisten en in het onheil van Rojava, is teruggekeerd in de feestelijke opstand van de Gele hesjes. Zonder die samenwerking hadden ze hun hardnekkige eigenzinnigheid niet volgehouden, noch overal de kiemen gezaaid van de opstand van het dagelijkse bestaan waarvan het bewustzijn zich loutert naarmate de traditionele behoeften van het overleven aantoonbaar tekort schieten.
Net zoals de predatie is de wederzijdse hulp afkomstig uit de dierlijke lijn die aanleiding gaf tot het ontstaan van de mens. Ze is de levenskracht die de ontwikkeling van onze menswording mogelijk maakt. Ze begeleidt onze evolutie van de archaïsche periode tot aan de landbouwrevolutie die zowat tienduizend jaar voor de zogenaamde christelijke tijd, de handelsbeschaving inluidt en een haast absolute voorrang verleent aan de predatorreflex die ons werd overgeleverd uit een verleden van bestiale agressiviteit. De loutering, verfijning van Lascaux en de kunst van de rotstekeningen was nooit mogelijk geweest zonder de fusionele wederzijdse hulp, die onder invloed van de handelsbeschaving een terugplooi kende naar een wilde beestengeweld.
We beginnen amper te begrijpen dat we ons temidden een beschavingswissel bevinden. Beter gezegd, in een proces van transmutatie van een noodlottige ontbinding van de oude wereld in de geboorte van een nieuwe wereld. Het handelssysteem heeft altijd geprobeerd de diepe ademhaling van de solidaire vrijheid te verstikken en te verdunnen, die wordt nu in ons en in de natuur opnieuw geboren. Als dat systeem, zonder haar woede af te zweren, er vandaag niet in slaagt haar geduchte greep te verstevigen, dan is dat omdat ze zelf stikt in de wervelwind van gekgeworden geld die ze zelf opriep. Ze wordt van haar ingewanden ontdaan en gemummificeerd door haar productivisme van het nutteloze.
Het is nu aan ons om het laaiend ongebreidelde leven dat haar wortels terugvindt in de voedende natuur tegenover de verderfelijke waanzin van het geld te plaatsen. Sinds de opkomst van de Gele hesjes heeft het franse volk in 2023 een sprong voorwaarts gemaakt die de goede zielen van de wanhoop, drie maanden eerder nog zo in hun nopjes om de medestanders van de radicale omwenteling te betichten van optimisme en zelfvoldaan utopisme, onthutst achterlaat.
We willen niets liever dan onze tuin koesteren. Die tuin is de aarde.