Ga naar de inhoud

zes redenen om het Oekraïne-referendum te boycotten

Volgende week ‘mag’ Nederland naar de stembus om zich uit te spreken over het associatieverdrag met Oekraïne. Door rechtse initiatiefnemers Jan Roos en Thierry Baudet wordt dit referendum gepresenteerd als een democratische interventie, die ‘het Nederlandse volk’ eindelijk in de gelegenheid stelt om zich eens uit te spreken over de positie van Nederland binnen de Europese Unie. Verrassend genoeg krijgen ze hierin ook bijval vanuit linkse hoek. Want over de inhoud mogen we het oneens zijn – een ‘nee’ tegen ‘Europa’ kan wel degelijk links worden gemotiveerd.

16 min leestijd

(Door Mathijs van de Sande, oorspronkelijk verschenen op de website van Doorbraak, als deel 6 van een uitgebreide serie diskussiestukken over het referendum. Foto: Oorlogshitsers Van Baalen en Verhofstadt in Kiev.)

Zo voert de Socialistische Partij officieel campagne voor het ‘nee’-kamp, en ook op deze website pleitten meerdere auteurs reeds voor een stem tegen het associatieverdrag. Maar waarom zouden we eigenlijk meedoen aan deze schijndemocratie? Heeft links überhaupt iets te winnen aan dit referendum – of zelfs aan een klinkende zege voor het ‘nee’-kamp? Hier zes redenen om vooral niet te gaan stemmen, komende woensdag.

1. Dit referendum heeft verdomd weinig te maken met Oekraïne (of met het associatieverdrag).

Links is traditiegetrouw internationalistisch georiënteerd, en solidariteit met de arme/werkende bevolking elders is vanzelfsprekend belangrijker dan de belangen van ‘onze’ binnenlandse elite. Het is dus begrijpelijk dat veel stemmen in dit linkse debat zich in de eerste plaats buigen over het belang dat de Oekraïners zélf al of niet zouden hebben bij een dergelijk associatieverdrag. Veerle Slegers en Mehmet Kırmacı betoogden dat dit verdrag vooral de deur open zal zetten voor een verdere neo-liberalisering en vermarkting van de Oekraïense economie. Zoals elders in Europa kan slechts de economische elite garen spinnen bij een verdere “integratie” van Oekraïne in de Europese markten, en betaalt de gewone bevolking het hard gelag. Privatisering van de publieke diensten, buitenlandse controle op de kwakkelende economie, en een verder opdringen van Europa’s neo-liberale bezuinigingspolitiek, zullen het gevolg zijn. Lennart Feijen en Bas Schuiling stelden daarentegen dat die neo-liberalisering van Oekraïne voor dit land zelf vooral “een vooruitgang” zou betekenen. Volgens hen valt er in het straatarme land nog maar bar weinig te bezuinigen, en is de gemiddelde Oekraïner al lang verstoken van enige sociale zekerheid. Hun vrees is dat we met een klinkende nee-stem vooral de Oekraïense bevolking in de steek zouden laten, en hen zouden miskennen in hun “streven om een normaal [sic] land te worden dat aansluiting zoekt bij Europa”.

Het mag vanzelf spreken dat ik méér voel voor Slegers’ en Kırmacıs argumenten, al was het maar uit weerzin tegen dit Eurocentrische ‘vooruitgangsdenken’. Aan de agressieve neo-liberaliseringspolitiek van de Europese Unie valt weinig ‘normaals’ te ontdekken, me dunkt. Maar aan de andere kant illustreren beide bijdragen wél dat ook de democratisch en links-gezinde Oekraïners zélf bijzonder verdeeld zijn over deze kwestie. Er lijkt in Oekraïne – net zoals in Nederland, overigens – geen eenduidig links perspectief te zijn waar we ons als internationaal links achter kunnen scharen. We zullen het moeten doen met de indrukken van enkele linkse Nederlanders die in het land wonen, of er wel eens zijn geweest. Hooguit kunnen we ons wenden tot verklaringen van relatief marginale organisaties of individuele activisten. Maar zolang er geen sprake is van duurzame contacten en inhoudelijke uitwisseling met gelijkgezinde organisaties in Oekraïne, zie ik weinig basis voor een breed links, internationalistisch tegengeluid op Nederlandse bodem.

Daarbij valt nog maar te bezien hoe belangrijk Oekraïne eigenlijk is, in deze kwestie. Van een Europees perspectief bezien, is dit associatieverdrag met Oekraïne helemaal niet zo bijzonder. De EU sloot talloze vergelijkbare verdragen met landen en supranationale overheden in alle delen van de wereld. De kans dat Nederlandse burgers enige gevolgen van dit verdrag zullen ondervinden is daarbij ook nog eens nihil: daarvoor is de Oekraïense economie veel te klein. In dat opzicht maken we ons beter zorgen over het op handen zijnde Trans-Atlantisch Vrijhandels- en Investeringsverdrag (TTIP) met de VS, maar dáárover horen zullen we Baudet en Roos niet horen.

Niet alleen de inzet van dit referendum is van verwaarloosbaar belang, maar ook de uitkomst ervan. Het is namelijk een raadgevend referendum, en de uitslag is in dit geval niet-bindend. Bij een overwinning van het nee-kamp zal het parlement zich opnieuw buigen over het associatieverdrag met Oekraïne – dat inmiddels door alle andere EU-lidstaten is geratificeerd. Maar met hetzelfde gemak leggen de heren en dames ‘volksvertegenwoordigers’ de uitslag van het referendum vervolgens weer naast zich neer, en het is niet onwaarschijnlijk dat dit inderdaad zal gebeuren. Mocht men onverhoopt besluiten om het associatieverdrag niet opnieuw te ratificeren, dan kunnen we er zeker van zijn dat men in Den Haag of Brussel wel een andere manier vindt om Oekraïne binnen de Europese invloedssfeer te betrekken. Immers: na het Nederlandse ‘nee’ tegen de Europese grondwet in 2005, kreeg die wet ook gewoon een ander jasje, om er vervolgens in 2007 als het Verdrag van Lissabon alsnog doorheen te worden gedrukt. Vrij naar een oude, anarchistische slogan: als referenda zin zouden hebben, dan waren ze al lang verboden!

Waar het bij dit referendum wél om gaat, daarentegen, is het verstevigen van een dominant, rechts-nationalistisch discours dat de terugkeer naar een in zichzelf gekeerde, voor vluchtelingen en migranten gesloten natiestaat betoogt. Een stem tegen het associatieverdrag zal niet alleen worden uitgelegd als een stem tégen de EU, maar ook als een stem vóór de BV Nederland als soevereine handelsnatie – en, meer in het algemeen, vóór het ‘behoud’ van een eenkennige, Nederlandse ‘Leitkultur’. En dat laatste is precies waar aartsconservatieve nee-stemmers als Baudet, Roos, en Wilders op hopen. Deze rechts-nationalisten zijn zeker van hun overwinning – anders hadden ze dit referendum niet geïnitieerd. Ze zijn bovendien zeker dat ze de overwinning van het nee-kamp in hun voordeel kunnen spinnen, al is het alleen maar omdat rechts al jarenlang het ‘eurosceptische’ kamp weet te domineren (zie punt 4, beneden). Een overwinning van het nee-kamp zal hoogstwaarschijnlijk geen directe institutionele of geopolitieke gevolgen hebben (noch voor Nederland of Europa, noch voor Oekraïne). Maar op politiek vlak zou het wel een enorme boost kunnen betekenen voor het – toch al dominante – rechts-nationalistische discours in ‘eigen land’. Dát is waar dit referendum over gaat: niet de belangen van gewone Oekraïners, maar die van de rechtse elite in Nederland.

2. De EU is verrot, maar ‘minder Europa’ is daarom niet per definitie beter.

Nederland is zeker niet de enige EU-lidstaat waar de toekomst van de Unie op dit moment ter discussie staat. In veel landen groeit de aanhang voor het rechts-nationalistische vertoog zienderogen, en ironisch genoeg weten de FPÖ, Front National, de PVV en andere extreem-rechtse partijen elkaar juist op Europees niveau bijzonder goed te vinden. Maar ook de ogenschijnlijk meer ‘gematigde’, pro-EU partijen aan rechterzijde spinnen garen bij dit groeiende anti-EU sentiment. Vorig jaar leverde de belofte van een referendum een flinke bijdrage aan David Camerons electorale overwinning, en ook nu maakt hij nog handig gebruik van de dreiging die van een mogelijke Brexit uitgaat. Cameron is zelf absoluut géén voorstander van die Britse uittreding, want zijn neo-liberale agenda komt grotendeels overeen met die van de EU. Maar de mogelijkheid van een Brexit stelt hem wel in staat om opnieuw te onderhandelen over de Britse positie bínnen die EU.

Die ontwikkelingen worden zeker met interesse gevolgd door Camerons neo-liberale vrienden in Nederland. Partijen als de VVD en de PvdA zullen koste wat kost in de EU willen blijven, maar dat wil niet zeggen dat ze even gelukkig zijn met álle Europese regelgevingen en instituties. De relatieve bewegingsvrijheid die ook mensen zónder papieren hebben binnen de Europese buitengrenzen, zijn ze bijvoorbeeld net zo lief kwijt als rijk. Maar hetzelfde geldt niet voor het vrije verkeer van kapitaal en goederen – voor de rechtse elite ongetwijfeld één van de grootste ‘verworvenheden’ van het Europese project. Al die Europese inmenging en controle op binnenlands financieel beleid, mensenrechten, of mededinging is vaak verdomd lastig. Maar alléén waar het ons eigen land betreft – niet waar het dient om landen als Griekenland goed in de tang te houden.

In essentie is de Europese Unie misschien een neo-liberaal project, maar ook vanuit dat opzicht kan het allicht nog een heel stuk efficiënter. Het dunne laagje vernis van ‘mensenrechten’, ‘bewegingsvrijheid’ en wederzijdse controle mag er wat de neo-liberale elite betreft wel vanaf, zo langzamerhand. En dat is precies wat rechtse regeringen, met een nee-stem in de hand, voor zichzelf zullen bekonkelen: ‘mínder Europa’ voor de bühne (grenscontroles voor personenverkeer; geen sociale zekerheid voor EU-burgers uit andere landen), en ‘méér Europa’ achter de schermen (vrijhandel over grenzen; privatisering van publieke diensten; opgelegde bezuinigingspolitiek).

Op dit moment zal een nee-stem vooral dienen als instrument in rechtse – en niet in linkse – handen. En dus kunnen we niet om de vraag heen, wat die rechtse handen precies met dit mandaat zullen gaan doen. Vooralsnog lijkt het er helemaal niet op dat een eenduidig ‘nee’ tot een minder neo-liberaal Europa zal leiden – in tegendeel! Datgene wat wij als links écht verwerpelijk vinden aan de EU, zal – ook als het aan Roos, Baudet, of Wilders ligt – nóóit ter discussie staan. De EU mag dan een verrot, neo-liberaal instituut zijn, maar mínder EU, op een beperkt aantal punten, is daarom niet per definitie beter.

3. Dit referendum versterkt het racisme jegens Oost-Europeanen.

Zoals Peter Storm al benadrukte in zijn vlammend betoog tegen dit referendum, is het er de initiatiefnemers vooral om te doen “om vanuit een rechts-nationalistische insteek tegen de EU aan te kunnen trappen”. Dit is ongetwijfeld het geval, en hierboven stelde ik al dat dit referendum in wezen helemaal niet om Oekraïne gaat. Maar tegelijkertijd komt dit thema hen natuurlijk wél bijzonder goed uit.

Stel je voor dat dit referendum ging over de EU-toetreding van Zwitserland of Noorwegen. Was het enthousiasme dan even groot geweest om ‘nee’ te stemmen? Zou de kiesdrempel van dertig procent dan überhaupt gehaald worden? Ik vermoed van niet. Eén van de redenen waarom dit referendum momenteel zo in de belangstelling staat, is dat het appelleert aan een breed gedragen, en nog steeds groeiend, racistisch sentiment jegens Oost-Europeanen. Een sentiment dat rechts-nationalistische politici stelselmatig hebben gevoed, gedurende de afgelopen decennia. Denk bijvoorbeeld aan Wilders’ ‘Polenmeldpunt’. Of Klaas Dijkhoffs recente, breed uitgemeten campagne tegen de ‘terugkeerregeling’ voor Oekraïners. Opnieuw geldt dat een overwinning van het nee-kamp vooral zal leiden tot een versterking van dit nationalistische, anti-Oost-Europese discours. Immers: zelfs sommige linkse nee-campagnes (bijvoorbeeld van de SP of de Partij voor de Dieren) kunnen het niet nalaten, te impliceren hoe achtergesteld dat Oekraïne wel niet is.

Dat wil trouwens niet zeggen dat een ja-stem mínder racistische implicaties heeft, zoals Willem Bos terecht benadrukt. De – vaak stilzwijgende – premisse dat een nauwere band met het ‘welvarende’, ‘fatsoenlijke’ Europa vooral ook de Oekraïners ten goede zou komen, suggereert dat die laatsten nog wel een portie ‘beschaving’ kunnen gebruiken. Hetgeen overigens ook doorklinkt in Feijen en Schuiling’s curieuze stelling dat Oekraïne met dit associatieverdrag een ‘normaler’ land zou worden. Het hele debat rond dit associatieverdrag is zó geframed, dat iedere uitkomst verder bij zal dragen aan West-Europees superioriteits-denken, en aan het groeiende racisme jegens Oost-Europeanen in Nederland.

4. Wat links nodig heeft is een eigen agenda, geen rechtse frames.

Natuurlijk zou men kunnen betogen dat er desondanks genoeg redenen overblijven om wél tegen dit associatieverdrag te stemmen. Waarom zouden we rechts het alleenrecht op ‘euroscepsis’ gunnen, als we zelf genoeg tegen de neo-liberale EU hebben in te brengen? Waarom zouden we niet, in plaats daarvan, proberen om het nee-kamp een flinke ruk naar links te geven? Een linkse boycot van dit referendum, zo stelt Willem Bos polemisch, is niets minder dan een “ideologische capitulatie”, omdat we onszelf daarmee de mogelijkheid ontzeggen om het debat over de EU en haar toekomst in onze eigen termen te “framen”.

Bos heeft onmiskenbaar gelijk dat framing belangrijk is, maar zijn voorstelling van hoe dit proces dan in zijn werk zou moeten gaat, is wel wat naïef. Natuurlijk: zoals in ieder debat kan men de meest uiteenlopende bedoelingen en motivaties hebben om kritisch te zijn over de EU en haar neo-liberale beleid. Dat men zich in deze specifieke kwestie aan dezelfde kant bevindt, wil niet zeggen dat men het daarom inhoudelijk met elkaar eens is. Maar “framing” is juist een techniek die wordt toegepast om jezelf effectief als dé representant van een grotere groep te presenteren. Wie grip heeft op de politieke taal die we spreken, heeft daarmee ook een grote invloed op de inhoudelijke wendingen die het debat zal nemen – en op de perceptie die het bredere publiek zal hebben van het gerepresenteerde ‘kamp’ in dit debat. Framing, met andere woorden, heeft alleen zin waar en wanneer men in staat is om tegenstrevers in het debat te dwingen jouw taal of begrippen over te nemen. Wanneer dat niet lukt, doet men er verstandiger aan om het debat te her-framen – en dus ándere termen of perspectieven te introduceren waar die tegenstrever geen grip op heeft.

Het probleem met dit specifieke referendum is dat niet slechts een ‘nee’ of ‘ja’ op zich, maar juist de keuze tussen die twee als zodanig al een dominant, rechts frame is. De enige keuze die men ons gunt is die tussen een neo-liberaal, Europees-nationalistisch frame aan de ene kant, en een Nederlands-nationalistisch (maar daarmee niet mínder neo-liberaal) frame aan de andere kant. Natuurlijk kunnen we ons als links mengen in dit debat, in de hoop om één van die twee posities naar onze hand te zetten. Maar gezien de absolute dominantie van het rechts-nationalistische discours in Nederland, is het waarschijnlijker dat het tegenovergestelde gebeurt: iedere nee-stem zal men kunnen uitleggen als steunbetuiging aan alles wat daarmee geïmpliceerd wordt. En op dit moment is het aan Geert Wilders, Jan Roos, en Thierry Baudet om te bepalen wat dat precies is, en niet – hoe spijtig ook – aan ‘Harry van de SP’ of Willem Bos.

Links zou er dus verstandiger aan doen om te accepteren dat haar opties in dit geval beperkt zijn. We kunnen óf meedoen deze slag, maar die dan hoogstwaarschijnlijk verliezen, om onbedoeld bij te dragen aan de legitimering van een door rechts gedomineerd discours. Óf we kunnen inzetten op het framen van ons eigen debat – een debat waar rechts minder grip op heeft, en waar meer kansen liggen voor links om haar eigen licht te laten schijnen op de EU en diens neo-liberale doctrine. Het eerder genoemde TTIP zou wat dat betreft een voor de hand liggend alternatief zijn, maar ook op het gebied van de Europese vluchtelingenproblematiek valt voor links waarschijnlijk meer te winnen. Framing als politieke strategie vooronderstelt juist dat je focust op thema’s die je naar je eigen hand kan zetten – en niet op debatten die al op voorhand door de ander worden gedomineerd.

5. Links staat voor échte democratie, niet voor slappe surrogaat-democratie!

Het probleem met een referendum is dat het weinig ruimte laat voor nuance of diversiteit. Het antwoord is simpel ‘ja’ of ‘nee’/‘voor’ of ‘tegen’, en dan is het vervolgens aan de dominante speler in een debat om uit te leggen wat die ‘ja’ of ‘nee’ precies betekent. In dat opzicht is het weinig verbazingwekkend dat juist Wilders’ PVV en Roos’ GeenStijl zich momenteel afficheren als dé pleitbezorgers van het referendum als democratisch besluitvormingsmechanisme. Aan inhoudelijke inmenging en debat hebben zij een broertje dood (Wilders laat nog altijd geen leden toe tot zijn ‘partij’, en GeenStijl is niet in het minst geïnteresseerd in wederhoor of conflicterende meningen). Maar een eenvoudig en eenduidig ‘ja’ of ‘nee’, daarmee kunnen ze wel uit de voeten.

Door heel Europa leeft momenteel een breed gedragen onvrede met het feit, dat we lang niet zoveel te vertellen hebben over ons eigen leven, of over het beleid van ‘onze’ bazen en regeringen. We ervaren, zogezegd, een toenemend, democratisch tekort. Vanzelfsprekend probeert rechts hier op in te haken, bijvoorbeeld door middel van dit soort referenda, of door – vanaf het eigen pluche – anderen uit te maken voor “nep-volksvertegenwoordigers”. Maar uiteindelijk is links, en niet rechts, de legitieme erfgenaam van een lange en veelzijdige, democratische traditie. Van buurt- en arbeidsraden, tot bonden en actiegroepen, tot pleinbezettingen en vrijplaatsen; de linkse traditie is er bij uitstek één van échte democratie. Vergeleken daarmee zijn verkiezingen en referenda maar een slap surrogaat, dat vooral de schijn van democratie moet wekken.

Beter houden we die linkse, democratische traditie in ere, dan legitimiteit te verlenen aan de schijndemocratie van Wilders en zijn rechtse vriendjes. Want dat alleen al zou voldoende reden moeten zijn om komende woensdag thuis te blijven: door hen laten wij onze agenda niet bepalen. Wij dansen niet op de maat van rechts!

6. Het wordt woensdag lekker weer!

In verkiezingsprognoses houdt men doorgaans nauwkeurig rekening met de weersvoorspellingen: regen leidt in de regel tot een beduidend lagere opkomst. Maar eigenlijk zou het tegenovergestelde logischer zijn. Wie staat er immers graag in de rij bij het stemlokaal, als je ook een mooie wandeling kan maken, of een terrasje kan pikken? Of lekker in het zonnetje vergaderen met je eigen, lokale actiegroep?

Gelukkig voorspelt men voor komende woensdag mooi voorjaarsweer, met veel zon en weinig tot geen neerslag. Prima weer, dus, om vooral niet te gaan stemmen – als al het andere je al niet had overtuigd.