Wie is er bang voor het universele? (Van antiglobalisme naar internationaal socialisme)
Peter Sas (van de Internationale Socialisten) breekt een lans voor de herintroductie van de Ideologie (en een Universele nog wel) voor de globaliseringsbeweging. Hij verzet zich daarmee tegen degenen die het ontbreken van een centrale ideologie juist de kracht van de ‘beweging’ vinden.
In de jaren 80 en 90 van de vorige eeuw werden de universele ideologieën van weleer dood verklaard door postmoderne filosofen als Foucault, Lyotard, Rorty en vele anderen. Hun kritiek was vooral gericht tegen het universalisme van ideologieën, dwz. het feit dat elke ideologie uitgaat van een universeel menselijke essentie als uitgangspunt en leidraad van het politieke handelen. Zo zou de Mens in het liberalisme voorgesteld worden als rationele homo economicus, in het nationalisme als exponent van het Volk, in het Christendom als schepsel Gods en in het socialisme als arbeider. In het postmodernisme echter werd zowel de juistheid als de rechtvaardigheid van dit universalisme in twijfel getrokken: er zou geen universaliteit zijn die alle mensen samenbindt, slechts een pluralistische veelheid van particuliere identiteiten, die zich van elkaar onderscheiden door taal, cultuur, etniciteit en gender. De verabsolutering van één bepaalde identiteit tot universele essentie moest daarom wel uitmonden in de onderdrukking van menselijke diversiteit. De universele ideologien moesten wel uitmonden in de totalitaire verschrikkingen van Auschwitz, Stalinisme en de killing fields.
In zowat alle Westerse democratieën werd de politiek ontdaan van haar ideologische tegenstellingen. In Nederland sprak Wim Kok van ‘het afschudden van de ideologische veren’. Met name de traditionele sociaal-democratische partijen lieten massaal de socialistische ideologie in de steek – een ideologie waarvan het failliet ‘immers’ was ‘aangetoond’ door de val van de Sovjet-Unie. Een val die in navolging van Francis Fukuyama werd geduid als het Einde van de Geschiedenis met hoofdletter “G” – de geschiedenis als de titanenstrijd van rivaliserende ideologieën. Aldus ge-ont-ideologiseerd, werd de politiek gereduceerd tot technocratisch management van de publieke zaak. Beleidskeuzes werden niet meer gemotiveerd door ‘achterhaalde’ principiële keuzes tussen Links of Rechts, maar door pragmatisch-consensuele afwegingen over wat werkt en wat niet, geheel conform een motto van Deng Shao Ping uit de jaren 60: “Het maakt niet uit of een kat rood of wit is, als hij maar muizen vangt.” In Nederland bleek deze kat de kleur paars te hebben.
Dit alles maakte de opkomst van de antiglobaliseringsbeweging eind jaren 90 des te verassender, en wel om twee redenen. Ten eerste maakte het de politiek weer spannend: het gaf velen het gevoel dat het in de politiek weer om iets fundamenteels gaat, om een principiële keuze vóór of tegen de neoliberale globalisering van het kapitalisme. Dit gevoel – met iets fundamenteels bezig te zijn – sprak uit alle leuzen waarmee demonstranten de straat op gingen: “Een andere wereld is mogelijk!” “De wereld is niet te koop” “They make plans, we make history!” Dit gevoel bleef niet beperkt tot de demonstranten alleen, maar sprong over naar grote delen van de samenleving: “het zou best eens kunnen dat de globofoben van Seattle en Genua een impuls hebben gegeven tot de terugkeer van de politiek en de ideologie,” zo melde de Volkskrant in augustus 2001. Deze uitspraak in de Volkskrant is echter maar ten dele juist: van een terugkeer tot ideologie was weinig sprake. Dat is de tweede reden waarom de opkomst van het antiglobalisme zo verrassend was. Het is het antiglobalisme namelijk gelukt de politiek te reanimeren ondanks of wellicht juist dankzij het feit dat antiglobalisten veelal niets van oude of nieuwe ideologieën moeten hebben.
Deze antiglobalistische afkeer van ideologie heeft veel te maken met het verwijt dat standaard tegen de antiglobalisten wordt gericht, nl. het verwijt dat hun kritiek op de neoliberale wereldorde krachteloos is omdat zij er geen alternatief voor zouden bieden. Zij zouden wel de juiste vragen stellen, maar niet de juiste antwoorden geven. Zo werden de antiglobalisten in het NRC omschreven als “een eclectisch zootje zonder samenhangend programma.” (21-7-01) Dit gebrek aan alternatieven bij de antiglobalisten wordt dan vervolgens opgevat als extra argument vóór de neoliberale globalisering, het zgn. TINA-argument: There is no alternative. De achterliggende gedachte daarbij is: als je economisch wilt overleven, is er geen alternatief voor het je aanpassen aan de vrije wereldmarkt. “Globalisering is als een golf die onvermijdelijk over ons heen komt,” aldus een Shell-woordvoerder in Trouw (21-7-01).
Maar is het ook waar dat de antiglobalisten geen enkel alternatief voor de neoliberale wereldorde te bieden zouden hebben? Enerzijds is dit echt absolute onzin. Binnen de antiglobaliseringsbeweging wordt enorm veel nagedacht, gediscussieerd en geschreven over hoe de wereld dan wel ingericht zou moeten worden. De slogan waarmee antiglobalisten de straat op gaan – nl. “Een andere wereld is mogelijk!” – is niet zomaar een loze kreet, maar een serieuze boodschap met een vaak zeer concrete en praktische betekenis. De stroom aan boeken over alternatieven is niet meer bij te houden: The new protectionism van Tim Lang en Colin Hines, The postcorporate world van David Korten, De antwoorden van het antiglobalisme van Dirk Barrez, Globalization from below van Brecher, Costello en Smith, la recherche d’alternatives van Francois Houtart. Hele conferenties worden belegd, waar antiglobalisten samenkomen om over alternatieven te discussiëren, met als recent hoogtepunt het World Social Forum dat begin februari in Porto Alegre, in Brazilië, werd gehouden en waarbij 50.000 mensen van over de hele wereld aanwezig waren. Critici die zeggen dat de antiglobalisten geen enkel alternatief aanbieden, spreken dus ofwel vanuit onwetendheid (en dat is een verwijtbare schande in het huidige informatie-tijdperk), ofwel vanuit boze opzet.
Anderzijds echter zit er een kern van waarheid in. Het is inderdaad zo dat de antiglobalisten niet één enkel alternatief bieden – zij bieden er vele. De antiglobaliseringsbeweging is niet één homogene beweging, maar een beweging van bewegingen, samengesteld uit talloze verschillende groepen en organisaties, vaak met heel verschillende agenda’s, zoals bijvoorbeeld Attac, die zich vooral inzet voor invoering van een Tobin-tax; Jubilee 2000, die zich inzet voor kwijtschelding van de Derde Wereld-schuld; de Confederation Paysanne, die zich inzet voor lokale ecologische landbouw, enzovoort. Slechts een klein aantal van deze organisaties draagt expliciet een universele ideologie als het socialisme uit. Maar veel antiglobalisten hebben een uitgesproken afkeer van universele ideologieen. Van deze anti-ideologische stroming binnen het antiglobalisme is Naomi Klein, de auteur van No Logo, zonder twijfel de bekendste woordvoerder:
“Veel deelnemers aan protestbewegingen tegen het bedrijfsleven staan even wantrouwend tegenover ideologieën die zogenaamd op iedereen van toepassing zijn…Wanneer de critici zeggen dat het de protesterende demonstranten aan visie ontbreekt, zeggen ze eigenlijk dat ze niet beschikken over een overkoepelende revolutionaire filosofie – zoals marxisme […] – waar iedereen mee instemt. Dat is absoluut waar en daar moeten we buitengewoon dankbaar voor zijn.” (Klein 2001: 408, 511/2)
Vanwaar deze afkeer van universele ideologie? Dit hangt samen met het feit dat de antiglobalisten zich verzetten tegen de neoliberale globalisering juist omdat deze een universeel systeem voortbrengt, het mondiale kapitalisme, waarin nagenoeg de hele wereld en alle aspecten van het leven ondergeschikt worden gemaakt aan de dictatuur van de winst. Om slechts een paar voorbeelden te noemen, in het streven naar winst
* worden democratisch gekozen regeringen door multinationals onder druk gezet om de belastingen te verlagen, nutsbedrijven te privatiseren en de sociale zekerheid af te breken;
* worden duizenden mensen ontslagen door bedrijven die zo hun winsten willen veilig stellen;
* worden zoveel mogelijk handelsgrenzen opgeheven, zodat lokale economieen in arme landen worden weggeconcurreerd door Westerse multinationals;
* worden gigantische hoeveelheden kapitaal met een muisklik de wereld over geflitst, op zoek naar de meest winstgevende plekken, daarbij verwoeste economieen achter zich latend (Azië-crisis van 1997);
* worden oorlogen gevoerd in een neo-imperialistische wedloop om natuurlijke hulpbronnen en afzetmarkten;
* worden de genetische codes van mensen, dieren en planten gepatenteerd en zo tot handelswaar gedegradeerd;
* wordt de natuur en haar biodiversiteit onherstelbare schade toegebracht;
* wordt er achter onze rug om met hormonen en genetische modificatie in ons voedsel geknoeid;
* worden er door marketingpropaganda kunstmatige verlangens gecreëerd;
* wordt persoonlijke identiteit tot een consumptie-artikel gedegradeerd;
* wordt overal de rijkdom aan lokale culturen verdrongen door de commerciële monocultuur van McDonald’s, Microsoft, Nike, Coca Cola, etc.
Misschien vergeet ik nog een aantal dingen, maar het punt is duidelijk: het is juist de universaliteit, de alomvattendheid van het globaliserende kapitalisme dat de antiglobalisten zo tegen de borst stuit. En dat verklaart ook waarom veel antiglobalisten zo afkerig zijn van universele ideologieën in het algemeen. Het mondiale kapitalisme bevechten door er een universele ideologie als het socialisme tegenover te stellen, is voor velen niets anders dan het ene totalitaire en onderdrukkende systeem vervangen door het andere. Daarmee scharen zij zich achter de reeds genoemde postmoderne kritiek op het universalisme van ideologieën als iets dat inherent onderdrukkend is. Dit postmoderne sentiment is vooral bij Naomi Klein duidelijk. Over de antiglobaliseringsbeweging zegt zij bijvoorbeeld: “[D]eze beweging draait om zelfbeschikking en dan moet je je niet hiërarchisch gaan organiseren en een eenheidsideologie formuleren.” (in: Barrez 2001: 224) Met andere woorden: ideologieën zijn per definitie in strijd met zelfbeschikking en dus onderdrukkend. Daartegenover plaatsen antiglobalisten veelal het postmoderne ideaal van pluralisme, het ideaal van vele lokale gemeenschappen, die allemaal anders zijn en allemaal de baas zijn over hun eigen levenswijze, hun politiek, hun economie, hun cultuur en hun ecologische habitat. Het universalisme van ideologieën zou dit pluralisme onmogelijk maken. Naast Naomi Klein is deze houding te vinden bij bekende antiglobalisten als Walden Bello van Focus on the Global South en Bernard Cassen van Attac. Deze laatste zegt bijvoorbeeld:
“We moeten tegenover dat echte eenheidsdenken […] geen eenheidsdoctrine uitwerken. Er zijn heel verschillende samenlevingen mogelijk en onze thesis is dat elke samenleving zich moet organiseren volgens eigen waarden en criteria. Er is geen eenheidsmodel nodig. Het is de neoliberale globalisering die een eenheidsmodel tracht op te dringen.” (in: Barrez 2001: 75)
In deze inleiding wil enkele vraagtekens zetten bij deze negatieve houding van veel antiglobalisten tegenover ideologie in het algemeen. De stelling die ik zal verdedigen is dat de antiglobaliseringsbeweging niet zonder universele ideologie kan en dat – verre van voorgoed afgeschreven te zijn – met name het socialisme binnen de beweging nog een belangrijke rol te spelen heeft.
Dat het antiglobalisme niet zonder universele ideologie kan, blijkt reeds uit het tweede ideaal van veel antiglobalisten, het ideaal van een mondiale democratie. Een bekende klacht van antiglobalisten is dat de neoliberale globalisering tot een onaanvaardbare verzwakking van de democratie heeft geleid, in die zin dat de natiestaat steeds meer overgeleverd is aan democratische oncontroleerbare of zelfs ronduit ondemocratische krachten, zoals multinationals, de WTO, het IMF, de grillen van de ‘vrije’ wereldmarkt en internationale speculatieve kapitaalstromen. Volgens bekende antiglobalisten als Noreena Hertz en Naomi Klein zou de economische globalisering daarom begeleid en beteugeld moeten worden door een navenante globalisering van de democratie; het mondiale kapitalisme zou gecontroleerd en gereguleerd moeten worden door een mondiale democratie, een wereldparlement la Habermas. Zo zegt Naomi Klein:
“Ik ben ervan overtuigd dat we juist meer internationalisme nodig hebben. De multinationals opereren internationaal, dus zijn ze ook alleen maar te controleren en aan banden te leggen via internationale organen. Maar die moeten dan wel de democratie dienen.” (De Groene Amsterdammer, jrg. 125, nr. 44, 3 nov. 2001, 16)
Bovendien leven we nu eenmaal in een geglobaliseerde economie, waarin mensen wereldwijd van elkaar afhankelijk zijn. Een terugkeer naar absolute lokale autonomie is daarom niet mogelijk zonder dat massa’s mensen in grote economische problemen komen. Alleen daarom al moet het ideaal van lokale autonomie op een of andere manier gecombineerd worden met een mondiale cordinatie van de economie, een coördinatie die volgens antiglobalisten natuurlijk democratisch moet gebeuren. Dat is de reden waarom veel antiglobalisten zich verzetten tegen de naam “antiglobalisten” of zelfs “globofoben” – dat zijn slechts de labels die zij door de media opgedrukt krijgen. Zij zijn immers niet tegen globalisering per se, maar tegen de huidige neoliberale vorm ervan. Velen prefereren dan ook andere benamingen zoals “antikapitalisten,” “andersglobalisten,” “democratisch globalisten,” en sommigen zelfs “socialisten,” maar dat is helaas nog maar een kleine minderheid.
Maar wat antiglobalisten zoals Naomi Klein over het hoofd zien is dat democratie alleen werkt in gemeenschappen waarvan de leden iets voor elkaar over hebben en bereid zijn beslissingen te aanvaarden die weliswaar democratisch genomen zijn, maar slechts aan anderen ten goede komen of zelfs hun directe eigenbelang schaden. Immers, hoe groter een democratie, hoe meer mensen zij omvat, hoe kleiner de kans dat zij altijd aan ieders wensen kan voldoen. Van de leden van een democratie wordt derhalve vereist dat zij solidair zijn, dat zij het algemeen belang kunnen laten prevaleren boven hun particuliere eigenbelang. Daarom werkt democratie alleen in gemeenschappen waarvan de leden iets delen, zoals een cultuur, een geschiedenis, een taal of een etniciteit, iets waardoor zij zich verbonden kunnen voelen. Vanzelfsprekend geldt dit ook voor mondiale democratie, die derhalve een universaliteit vereist, iets dat álle mensen tot één hechte wereldgemeenschap zou kunnen samenbinden. Het moge duidelijk zijn dat deze universaliteit nu verder weg lijkt dan ooit. Natuurlijk zou deze universaliteit ooit nog kunnen ontstaan, juist doordat mensen over heel de wereld elkaar herkennen in de gezamenlijke strijd tegen de neoliberale globalisering. Ware het niet dat antiglobalisten als Naomi Klein, juist door hun postmoderne afkeer van universele ideologieën, de vorming van deze universaliteit in de weg staan – en daarmee ook in de weg staan van hun eigen ideaal van een mondiale democratie.
Een tweede reden waarom het antiglobalisme niet zonder universele ideologie kan, is dat de verschillende eisen van de antiglobalisten op zichzelf genomen, los van een wereldomvattend alternatief, krachteloos zijn of zelfs averechts uitwerken. Bijvoorbeeld:
* Natuurlijk moet je vechten tegen lage lonen en kinderarbeid in derdewereldlanden, anders sta je toe dat ondernemers het leven van miljoenen mensen verwoesten door de uitbuiting tot extreme hoogten op te voeren. Maar als je alleen tegen deze misstanden vecht, beroof je arme mensen van wat vaak hun enige bron van inkomensten is. Je doet dan immers nog niets tegen de omstandigheden die armen mensen dwingen tot kinderarbeid of arbeid voor te lage lonen.
* Natuurlijk moet je vechten – zoals Jubilee 2000 doet – tegen de schuldenlast van Derde Wereld landen, anders leg je je erbij neer dat de armste landen hun economieën niet kunnen opbouwen, omdat ze leeggezogen worden door de grootste banken. Maar het kwijtschelden van schulden alleen zou de situatie alleen maar verergeren. Ten eerste zou kwijtschelding de ergste, meest roekeloze regeringen belonen. Ten tweede zou kwijtschelding in de nabije toekomst de arme landen veranderen in financiële paria’s: ze zouden niet meer in staat zijn basisbenodigdheden te importeren, omdat hun kredietwaardigheid nul is geworden.
* Natuurlijk moet je vechten – zoals bijvoorbeeld de Confederation Payssane doet – tegen de industriële landbouw, omdat deze traditionele, lokale gemeenschappen verwoest, rampzalige gevolgen heeft voor het ecosysteem en wegens het gebruik van genetische modificatie een gevaar voor de volksgezondheid betekent. Maar het is een gevaarlijke illusie te denken dat we terug moeten naar traditionele, lokale landbouwmethodes – waarvan sommige antiglobalisten zoals Vandana Shiva een overdreven ideaalbeeld koesteren. Ten eerste waren traditionele landbouwmethodes vaak gebaseerd op de onderdrukking van vrouwen en bepaalde klassen en kasten. Ten tweede zijn traditionele landbouwmethodes niet in staat om de snel groeiende wereldbevolking te voeden. Het is beter voort te bouwen op de moderne, door het kapitalisme voortgebrachte landbouwmethodes, maar dan ten dienste van menselijke behoeften en het ecosysteem, en niet het winststreven van multinationals.
* Natuurlijk moet je vechten – zoals Attac doet – voor de Tobin-tax, de belasting op speculatieve transacties. Anders sta je toe dat speculanten in hun queeste naar steeds grotere winsten, enorme hoeveelheden kapitaal over de wereld schuiven, daarbij economieën in crisis achterlaten. Maar het is een illusie te denken dat een Tobin-tax alleen economische crises zal voorkomen. Economische crises komen voort uit het feit dat bedrijven in hun concurrentie winst moeten maken door de productie te verhogen en tegelijk de lonen te drukken, zodat er steeds weer overproductie ontstaat.
Kortom, de verschillende eisen van de antiglobalisten blijven krachteloos zolang ze niet worden ingebed in een ideologie, in een verhaal waarin het mondiale kapitalisme als geheel wordt betwist door een even wereldomvattend alternatief. Het socialisme staat voor zo’n alternatief. In plaats van haar beheersing door een handjevol multinationals, willen socialisten de economie onder democratische controle van iedereen brengen, zodat er niet meer wordt geproduceerd voor het winststreven van de aandeelhouders, maar voor de behoeften van de mensen zelf.
Bovendien, – en dat is de derde reden – zonder universele ideologie dreigt het antiglobalisme volledig binnen het kapitalisme getrokken en zo geneutraliseerd te worden. De ironie van de geschiedenis is dat de door sommige antiglobalisten omarmde postmoderne kritiek op ideologie precies datgene heeft mogelijk gemaakt waartegen zij protesteren: de neoliberale globalisering van het kapitalisme. Dit wordt steeds meer erkend. Sinds 1984 toen Frederic Jameson over het postmodernisme schreef als “the cultural logic of late capitalism,” is dit punt herhaaldelijk naar voren gebracht door verschillende filosofen, zoals Alex Calinicos, Slavoj Zizek en recentelijk Hardt & Negri. Het postmodernisme kon wegens haar anti-universalisme, geen weerstand bieden aan de universaliserende tendens van het kapitalisme. De onderlinge concurrentie van kapitalisten vereist constante economische groei, door technologische innovatie, maar ook door de creatie van nieuwe afzetmarkten, wingewesten en lage-loon-gebieden. In die zin is globalisering inherent aan het kapitalisme zelf. Zoals Marx zei in 1858: “De neiging om n wereldmarkt te creëren is onmiddellijke gegeven in het begrip van het kapitaal zelf. Elke grens verschijnt als een barriëre die overwonnen moet worden.” (Marx 1973 [1857-‘8]: 408) Daar zal elke neoliberaal het met Marx over eens zijn. Maar om zich kritisch tegenover een universaliserend proces te kunnen verhouden, heeft men even universele idealen nodig. Zonder wereldomvattende idealen kan men slechts particuliere aspecten van een wereldomvattend proces bekritiseren, maar niet dat proces in zijn geheel. En wie zich niet kritisch tegenover een globaliserend proces kan verhouden, wordt er onherroepelijk door opgeslokt en meegesleept. Juist wie bang is voor het universele, valt eraan ten prooi.
In de politiek betekende het postmodernisme dan ook een kritiekloze onderwerping aan de neoliberale globalisering. Het Einde van de Grote Verhalen was feitelijk het Begin van het Grote Graaien. Zoals gezegd, als gevolg van haar ont-ideologisering liet de politiek zich niet langer leiden door principiële keuzes tussen Links of Rechts, maar door pragmatische afwegingen over wat werkt en wat niet. Maar wat werkt en wat niet – dat wordt bepaald door de dominante praktijk in de wereld, dat wil zeggen: het kapitalisme. Zoals de filosoof Zizek zegt:
“Zeggen dat effectieve ideeën hetzelfde zijn als goede ideeën, betekent een acceptatie op voorhand van de (wereldomvattende, kapitalistische) constellatie die bepaalt wat werkt. (Als je bijvoorbeeld te veel geld aan onderwijs of de gezondheidszorg besteedt, ‘werkt dat niet’, omdat dat inbreuk maakt op de voorwaarden van de kapitalistische winstgevendheid).” (Zizek 1998: 26)
Dit idee – dat de vrije markt hét maatschappelijke ordeningsprincipe zou moeten zijn – is hét kernidee van het neoliberalisme. De postmoderne kritiek op ideologie had dus het paradoxale effect dat zij de overwinnig van één specifieke – namelijk de neoliberale – ideologie in de hand heeft gewerkt. Deze ideologie was des te hartnekkiger omdat zij niet als ideologie verscheen, maar verkleed ging als non-ideologisch pragmatisme. Zo zegt Viviane Forrester over het neoliberalisme:
“Dat internationale en zelfs universele systeem heeft zich openlijk en toch zonder dat iemand er erg in had, in ons midden geïnstalleerd, niet illegaal maar in het geniep. Dat viel des te minder op omdat de bijbehorende ideologie elk politiek beginsel ter zijde schuift…” (Forrester 2001: 8)
Zo kon het neoliberalisme zich als een koekoeksjong nestelen in de ont-ideologiserende sociaal-democratie van de zogenoemde ‘Derde Weg’. Met het afscheid van het socialisme aan de voordeur haalden sociaal-democraten als Kok, Blair en Schrder stilzwijgend het neoliberalisme binnen door de achterdeur. Juist wie bang is voor universele ideologie, valt eraan ten prooi.
Op cultureel-politiek vlak kreeg het postmodernisme de vorm van het multiculturalisme, de zgn. identity politics van begin jaren ’90, waarin de tolerantie voor verschillende etnische, culturele en sexuele identiteiten centraal stond. Hoewel in intentie kritisch, kon het multiculturalisme – juist door haar gebrek aan universaliteit – volledig binnen het kapitalisme getrokken worden. Het kapitalisme kon volledig aan het multiculturalisme tegemoet komen door lifestyle-producten aan te bieden voor de articulatie van ‘originele’ groepsidentiteiten, van rebelse skaters en succesvolle zakenmannen tot new agers en avontuurlijke globetrotters. Aldus betekende het multiculturalisme voor het kapitalisme een schier onuitputtelijke bron van nieuwe afzetmarkten voor talloze nieuwe merken oftwel brands. In No Logo beschrijft Naomi Klein uit eigen, pijnlijke ervaring de desillusie van de identity politics-activisten eind jaren ’90:
“Maar één ding was vele activisten […] onmiskenbaar duidelijk geworden: het identiteitsactivisme vocht niet tegen het systeem en ondermijnde het zelfs niet. Toen de onafzienbare nieuwe bedrijfstak van de [branding] was begonnen, ondersteunden die activisten dat systeem alleen maar.” (Klein 2001: 142)
Als zodanig leverde het multiculturalisme de hoognodige boost voor de inzakkende economie van begin jaren ’90. “This revolution,” zoals de cultuurcriticus Richard Goldstein over het multiculturalisme opmerkt, “turned out to be the savior of late capitalism.” (Goldstein 1996) Bovendien, zoals vooral Zizek benadrukt, fungeert het multiculturalisme als een soort rookscherm waarachter het mondiale kapitalisme zich kan verschuilen. Door de globalisering van het kapitalisme worden overal de lokale, particuliere, min of meer authentieke culturen bedreigd door dezelfde commerciële monocultuur van McDonald’s, Nike, Microsoft, etcetera. Deze culturele ontworteling wordt echter door het multiculturalisme gemaskeerd doordat het mensen laat geloven dat zij hun eigen particuliere, authentieke identiteit kunnen behouden…uiteraard binnen de overkoepelende universaliteit van het mondiale kapitalisme.
De postmoderne kritiek op universele ideologie is dus een uitgelezen middel om de kritische, antikapitalistische impuls van het antiglobalisme onschadelijk te maken. Zoals we hebben gezien weet Naomi Klein uit persoonlijke ervaring hoe het multiculturalisme destijds binnen het kapitalisme is getrokken; dat zij niet ziet dat hetzelfde gevaar voor het antiglobalisme dreigt, is daarom des te opmerkelijker. Men zou hier iets willen zeggen over de ezel die zich tweemaal aan dezelfde steen stoot.
Conclusie: om een vuist tegen het mondiale kapitalisme te kunnen maken, heeft het antiglobalisme een universele ideologie nodig. Maar betekent dit niet dat het antiglobalisme tot mislukken is gedoemd? Immers, volgens het postmodernisme zou er geen universaliteit, geen reële basis voor universele ideologie zijn, slechts een pluralistische veelheid van particuliere identiteiten. Deze postmoderne positie is echter achterhaald door de feitelijke ontwikkeling, beter gezegd: door de neoliberale globalisering van het kapitalisme zelf. Een gevolg van de globalisering is dat alle mensen in toenemende mate een gemeenschappelijke ‘essentie’ delen: we zijn allemaal verworden tot producerende en/of consumerende radartjes in de wereldwijde winstmaakmachine. En daarmee ontstaat ook de universele basis voor de ideologie die het antiglobalisme zo hard nodig heeft. Toegegeven, op het eerste gezicht lijkt dat onwaarschijnlijk. Wat met de globalisering immers universeel wordt is het egoïstisch individualisme dat inherent is aan de kapitalistische concurrentie van allen met allen. De universaliteit van het mondiale kapitalisme is dus een negatieve, het universele ontbreken van solidariteit – niet echt een goede basis voor mondiale democratie. Om voor het antiglobalisme vruchtbaar te kunnen zijn, moet deze negatieve universaliteit omgezet worden in iets positiefs, iets op grond waarvan lle mensen zich zouden kunnen verenigen. En hier blijkt het belang voor het antiglobalisme van één specifieke ideologie in het bijzonder, het socialisme, dat bij uitstek de ideologie is die mensen bij elkaar brengt op grond van het feit dat zij allen onder het kapitalisme te lijden hebben. Denk aan de oproep van Marx: “Proletariërs aller landen, verenigt u!” Laat je niet van de wijs brengen door de ouderwetse term “proletariërs” – dat zijn alle mensen die van loonarbeid afhankelijk zijn. Van ouderwetse fabrieksarbeiders tot universitair docenten, en van Turkse schoonmaaksters tot het witteboordenproleratiaat in de IT-business – we zijn allemaal loonslaven. Daarmee lijkt het socialisme bij uitstek de ideologie te zijn die het antiglobalisme nodig heeft om een vuist te kunnen maken tegen het globaliserende kapitalisme. Antiglobalisten als Naomi Klein zullen daar tegen in brengen dat het socialisme net als elke universele ideologie inherent totalitair en onderdrukkend is. Maar daarmee zien zij over het hoofd dat het socialisme voorkomt uit de gezamenlijke strijd tegen kapitalisme: de universaliteit van het socialisme wordt niet van bovenaf opgelegd, maar ontstaat van onderaf, doordat mensen elkaar in deze gezamenlijke strijd herkennen. Kenmerkend voor het socialisme is het idee dat de mens een sociaal wezen is, dat zijn individuele vrijheid slechts in gemeenschap met anderen kan ontwikkelen. Zoals Marx het formuleert:
“Pas in de gemeenschap zijn voor ieder individu de middelen voorhanden om zijn aanleg alzijdig te ontwikkelen; pas in de gemeenschap is daarom persoonlijke vrijheid mogelijk…In de werkelijke gemeenschap bereiken de individuen hun vrijheid in en door hun associatie.” (Marx 1974 [1845-‘6]: 74)
De universaliteit van het socialisme is dus een universaliteit in naam van individuele vrijheid, de echte vrijheid die binnen het individualiserende kapitalisme niet kan ontstaan. “En de Sovjet Unie dan?,” zo roepen de critici in koor, “uit de Sovjet Unie blijkt toch duidelijk dat het socialisme een inherent totalitaire en onderdrukkende ideologie is!” Maar dat de Sovjet Unie iets met socialisme te maken had is al lang een achterhaald idee – in feite was het een extreme vorm van staatskapitalisme, waarin de arbeiders onderdrukt en uitgebuit werden ter verrijking van een bureaucratische elite, die de concurrentie met het Westen aanging. In die zin was de ondergang van de Sovjet Unie juist een overwinning vóór het socialisme! Het was in ieder geval allesbehalve het Einde van de Geschiedenis. Zolang het kapitalisme regeert, zitten we nog in wat Marx “de voorgeschiedenis van de menselijke samenleving” noemt. (Marx 1979 [1959]: 8) De echte Geschiedenis met een hoodletter “G”, d.w.z. de historische ontwikkeling van de vrije mens, moet nog altijd beginnen. De antiglobaliseringsbeweging is een stap op weg naar dat begin. En aan socialisten is de taak om het antiglobalisme op die weg te houden.
Gebruikte literatuur:
* Barrez, Dirk (2001), De antwoorden van het antiglobalisme: Van Seattle tot Porto Alegre. Amsterdam: Mets & Schilt uitgevers.
* Forrester, Viviane (2001), De terreur van de nieuwe economie. Amsterdam: Uitgeverij Byblos.
* Goldstein, Richard (1996), “The culture war is over! We won! (For now),” in: Village Voice, 19 November 1996.
* Harman, Chris (2002), Antikapitalisme: Theorie en praktijk. Amsterdam: Internationale Socialisten.
* Klein, Naomi (2001), No Logo: De strijd tegen de dwang van de wereldmarkten. Rotterdam: Lemniscaat.
* Marx, Karl (1973 [1857-‘8]), Grundrisse: Foundations of the critique of political economy. New York: Random House.
* Marx, Karl & Engels, Friedrich (1974 [1845-’61]), De duitse ideologie, deel I: Feuerbach. Nijmegen: SUN.
* Marx, Karl (1979 [1859]), Bijdrage tot de kritiek op de politieke economie. Amsterdam: Uitgeverij Pegasus.
* Zizek, Slavoj (1998), Pleidooi voor intolerantie. Amsterdam: Boom.
(Dit artikel was oorspronkelijk op GlobalInfo gepubliceerd door Peter Sas.)