Wat blijft er in Nicaragua over van het sandinisme?
De Nicaraguanen verkiezen op 6 november hun president. Na twee decennia aan het hoofd van het land zou de sandinistische leider Daniel Ortega een vierde mandaat kunnen behalen. Maar heeft zijn politiek die hij nog steeds als ‘socialistisch’ en ‘anti-imperialistisch’ noemt nog wel iets te maken met die van de revolutionaire jaren?
(Oorspronkelijk verschenen in Le Monde Diplomatique van september 2016, vertaling Walter Lotens/DeWereldMorgen foto Adam Cohen CC/Flickr)
‘Sandinistisch Nicaragua’. Deze twee woorden waren nauw met elkaar verbonden. In de jaren 1980 beleefde Centraal Amerika een periode van revoluties en contrarevoluties. In 1979 slaagden de sandinistische opstandelingen erin om de dictator Anastasio Somoza, die in de regio als ‘de man van de Verenigde Staten’ werd beschouwd, te verdrijven. Amerikaanse bewindslui gebruikte voor hem de boutade: ‘Somoza is een bastaard, maar het is onze bastaard’. Deze uitdrukking zou president Franklin Delano Roosevelt in 1939 gebruikt hebben in verband met vader Somoza en zou hernomen zijn door staatssecretaris Henry Kissinger om zijn zoon te typeren, want de Somoza dynastie regeerde van 1937 tot 1979.
De koude oorlogssfeer breidde zich in die periode uit naar Centraal Amerika. Volgens de dominotheorie dreigde het communisme land per land in deze invloedzone van het Westen binnen te dringen. De internationale solidariteit ging naar dat klein landje dat in de achtertuin van het empire een neus durfde te zetten naar de Verenigde Staten. Aan de ene kant Goliath in de gedaante van president Ronald Reagan, voorstander van een conservatieve en liberale bocht en aan de andere kant David belichaamd door het FSLN, het sandinistisch front voor nationale bevrijding.
In Europa is het Belgische Cetri (Centre tricontinental) lange tijd een van de studiecentra geweest van de sandinistische revolutie. Het centrum heeft in 1989 zelfs het bezoek van president Daniel Ortega mogen ontvangen en zijn stichter, François Houtart, is verscheidene keren onderscheiden door het bevriende land. Een monumentaal werk van de oud sandinistische minister van Cultuur, de priester, dichter en beeldhouwer Ernesto Cardenal, staat nog steeds voor het kantoor van Cetri in Louvain-la-Neuve: de Zanatillo (een vogel), symbool van de emancipatie van de Derde Wereld.
In het begin van de jaren 1980 heeft het revolutionaire bewind in Nicaragua zich ingespannen om een herverdeling van de rijkdom te realiseren en ook om het verbeteren van de gezondheidszorg en het onderwijs. Die regering heeft geprobeerd een gemengde economie op poten te zetten (privésector en een sterke publieke) en daarnaast politiek pluralisme en een internationale politiek van niet-gebondenheid in te voeren, terwijl de Amerikaanse rechterzijde het ‘communistisch regime’ aanklaagde en een deel van de oppositie de contras, die zij herdoopten tot vrijheidsstrijders, bewapende.
In 1990 hebben de sandinistische commandanten die vanaf 1979 aan het bewind waren, moeten plooien. Uitgeput van een jarenlange oorlogvoering stemde een kleine meerderheid van de bevolking tegen een voortzetting van het sandinisme. Het bilan van de revolutionaire periode was positief en negatief.
Positief was zeker de strijd tegen het analfabetisme en de ongelijkheid, onderwijs voor iedereen, de vaccinatiecampagnes, de landbouwhervorming en de herwonnen nationale soevereiniteit.
Negatief was het dirigisme van een zelfverzekerde regering die een bevolking wilde bevrijden, van de raison d’état die aan iedereen werd opgelegd, en de opofferingen die van de bevolking gevraagd werden in een context van politiek geweld en van een economische boycot, met daar bovenop ook de sfeer van een opgedrongen militarisme. De sandinisten hebben hun verkiezingsnederlaag aanvaard en maakten plaats voor de ‘liberale democratie’.
‘Verantwoordelijke populist’
Dat was ook het ogenblik dat de ‘democratische normalisering’ in heel centraal Amerika plaatsvond. Een formele politieke liberalisering en een reële economische liberalisering: een dubbel maar op zijn minst problematisch bilan. Twee en een half decennia later is de regio er niet in geslaagd om te breken met het antediluviaanse model van de nog steeds dominante agro-export.
Nicaragua heeft in die periode gemiddeld een groeicijfer van ongeveer vier procent gekend, maar is er niet in geslaagd om de armoede die een op de twee personen treft, te verminderen; evenmin om te strijden tegen de ongelijkheid: het patrimonium van de tweehonderd rijkste burgers is 2,7 keer de rijkdom die het land elk jaar produceert.
De regering kon ook de tewerkstelling niet verhogen, evenmin als verhelpen aan de hongersnood van de bevolking in de gebieden die getroffen werden door de droogte en klimatologische veranderingen. Nicaragua blijft, na Haïti, het armste land op het continent en het meest onderhevig aan orkanen en aardbevingen.
Het sandinisme van de 21ste eeuw is ook verantwoordelijk voor dat sociaal bilan. In 2006 kwam de revolutionaire oud-dirigent Daniel Ortega terug aan de macht en dit jaar beëindigt hij zijn derde presidentieel mandaat, wat betekent dat hij daarmee twee decennia aan het hoofd van de Nicaraguaanse staat rond maakt (1979-1990 en 2006-2016). Om terug aan de macht te komen na drie verkiezingsnederlagen (respectievelijk in 1990, 1996 en 2001) is de onafzetbare secretaris-generaal van het FSLN niet teruggedeinsd voor tactisch manoeuvres of politieke zwenkingen.
In strikt electorale termen heeft hij zijn overwinning van 2006 met 38 procent van de stemmen behaald, dankzij een eerste grondwettelijke hervorming (waardoor hij bij de eerste ronde met meer dan 35 procent van de stemmen tot president kon worden verkozen) die hij realiseerde via een monsterverbond met Arnoldo Alemán. Deze ultraliberaal, beticht van corruptie, was Nicaraguaans president tussen 1996 en 2001 en kreeg een milde straf van het opperste sandinistisch gezinde gerechtshof.
Om zich in 2011 opnieuw verkiesbaar te kunnen stellen – de grondwet verbiedt dat iemand twee presidentiële mandaten opneemt – heeft Ortega op een afwijking kunnen rekenen, toegestaan door hetzelfde opperste gerechtshof. Zijn overwinning in de eerste ronde met een comfortabele meerderheid van 62 procent kwam er echter in een sfeer van electorale onregelmatigheden.
In het vooruitzicht van de volgende presidentiële verkiezingen van 6 november heeft het FSLN, dat de nationale assemblée controleert, elke constitutionele rem opgeheven waardoor iemand ongelimiteerd kan worden verkozen met een eenvoudige meerderheid. Het ziet er naar uit dat de oppositie ofwel verdeeld is, ofwel verhinderd zal worden om deel te nemen, want in juni 2016 heeft het opperste gerechtshof de onafhankelijke liberale partij, de belangrijkste oppositionele tegenkracht, het onmogelijk gemaakt dat zij een kandidaat voor de volgende verkiezingen voorstelt. Dat gebeurde onder auspiciën van een opperste gerechtshof dat meer dan ooit uit vertrouwelingen van de president bestaat die, zoals de president zelf, gekant zijn tegen buitenlandse observatoren.
In politieke termen uitgedrukt is het ‘danielisme’ of het ‘orteguisme’, zoals de critici het noemen, geen vervolgverhaal van het oorspronkelijk sandinisme waarvan nochtans de naam behouden is gebleven. Door allerlei toenaderingspraktijken is Daniel Ortega erin geslaagd om zich de steun te verzekeren van sectoren in de maatschappij die hem vroeger vijandig gezind waren, zonder echter zijn populariteit bij het sandinistische volk te verliezen.
Het strafbaar stellen van elke vorm van abortus (inbegrepen bij verkrachting of bij levensgevaar), door het FSLN in 2006 gestemd, heeft de geesten getekend. Het heeft vooral conservatieve christenen aangesproken en niet in het minst de oude kardinaal Obando y Bravo. Deze gezworen vijand van het sandinisme is sindsdien een geweldige steun voor de familie Ortega die intussen hun bewijzen van goede gelovigen nog hebben opgestapeld.
Het presidentiële koppel is in 2007 voor de kerk getrouwd, nadat zij al 25 jaar samenwoonden en dat er in die periode sprake tevens is geweest van seksueel misbruik door Daniel Ortega van zijn adoptiedochter. De slogan uit de electorale campagne van 2011 ‘Voor een christelijk, socialistisch en solidair Nicaragua’ wordt sindsdien in elke communicatie van de overheid hernomen.
Internationale financiële organismen, buitenlandse investeerders en het patronaat kunnen vrede nemen met het orthodoxe bestuur van president Ortega en zijn liberale vice-president Jaime Morales, een oud-bankier en zakenman, verbannen tijdens de revolutionaire periode, ex-leider van de contras en oud-minister onder president Alemán.
Samen hebben zij beslist om de bezuinigingsprogramma’s van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Wereldbank toe te passen, en ook om de genationaliseerde bedrijven opnieuw te privatiseren. Zij hebben het vrijhandelsakkoord met de Verenigde Staten geratificeerd – de helft van Nicaragua’s handelsbetrekkingen zijn met de VS – opnieuw contacten gelegd met de opperste raad van de privébedrijven (Cosep, de patroonsorganisatie), ze hebben ook buitenlandse investeringen gedeeltelijk vrijgesteld van belastingen, etc.
Deze tendens was zo geruststellend in handelsmiddens dat aan de vooravond van de verkiezingen van 2011 de Nicaraguaanse president als een ‘verantwoordelijke populist’ werd afgeschilderd.
Op 6 augustus 2014 loofde het economisch magazine Forbes onder de titel ‘Het Nicaraguaanse wonder’ ‘de politiek van Daniel Ortega’ die ‘ervoor gezorgd heeft dat buitenlandse investeerders en bedrijven werden aangetrokken, dank zij de consensus tussen regering en de privésector en dank zij de structurele wijzigingen (…), noodzakelijk voor de vrije markteconomie en voor het reactiveren van de uitvoer en bijgevolg voor de economische groei en de sociale welvaart’.
Hoewel ‘het sociaal programma’ niet helemaal aanwezig is, hebben de maatregelen die sinds 2007 werden genomen op het vlak van onderwijs en gezondheidszorg (opnieuw gratis), in de strijd tegen de armoede (plan ‘zero honger’), op het vlak van huisvesting (plan ‘waardige woning’) en van steun aan kleine ondernemers en aan vrouwencoöperaties de populariteit van de president doen toenemen bij zijn sandinistische sociale basis die hem trouw gebleven is.
Die inspanningen werden mogelijk gemaakt, deels door de gunstige internationale conjunctuur – de boom van de prijzen van grondstoffen op de wereldmarkt – deels door de massieve steun van het Venezuela van Hugo Chávez. Maar de eerste is gekeerd en de tweede opgedroogd.
Een permanente spagaathouding
De strengste kritiek komt van de ex- compañeros van de president, die ofwel uit de partij werden gezet, ofwel die ze zelf verlieten bij elke etappe van privatisering van de roodzwarte partij door Daniel Ortega en zijn clan. Min of meer links van het FSLN, maar soms ook meer ter rechterzijde, beroepen de critici zich op het sandinisme en spannen ze zich in om de partij te ‘redden’ of te ‘vernieuwen’, maar ze verzetten zich ten stelligste tegen het ‘orteguisme’. Deze kritiek komt van vooraanstaanden, zowel ministers als volksvertegenwoordigers, uit de sandinistische rangen van de jaren 1980 en wordt gesteund door intellectuelen en kunstenaars uit dezelfde periode. Tot nu toe zijn ze er niet in geslaagd om een sociale en electorale achterban te verwerven.
Zij verwijten Daniel Ortega dat hij na de verkiezingsnederlaag van 1990 in plaats van het FSLN te democratiseren de partij geaccapareerd heeft en tot een instrument ten dienste van zichzelf heeft gemaakt. Zij verwerpen het caudillismo van de commandant aan het hoofd van de partij en van het land. Zij verwijten hem zijn ideologische bochten om het presidentschap te heroveren en levenslang te kunnen behouden. Zij verwijten hem ook zijn zelfverrijking en zijn heulen met de grote nationale fortuinen, maar ze verwijten hem zeker ook de grote invloed van zijn clan – echtgenote, kinderen en courtisanes – in alle geledingen van de staat en van het leger, politie, media, etc. Voor Dora Maria Tellez, een icoon van de revolutie en sandinistische oud-minister van gezondheid, zoekt de president ‘de familiale opvolging te institutionaliseren’ (El País, 19 februari 2016).
De president, meer opportunist dan socialist, staat in een voortdurende spagaathouding tussen enerzijds een anti-imperialistische retoriek en een sterk nationalisme en anderzijds zijn vrijhandelspositie en de verkoop van rijkdommen van het land aan de meest biedende. Een groep van 27 intellectuelen, waaronder de dichter Ernesto Cardenal en de schrijfster Gioconda Belli, hebben in mei 2016 een manifest publiek gemaakt, getiteld ‘Laten wij het land niet gijzelen door een minderheid’. Het model van de Ortega-regering wordt erin beschreven als een ‘autoritair, uitsluitend en corrupt systeem’, maar ook als ‘repressief ten aanzien van het sociaal protest dat zij zelf uitlokt’. Zij stellen ook de explosieve groei van de informele economie tussen 2007 en 2015 aan de kaak, evenals de werkloosheid, de buitenlandse schuld en de hoge winsten van de grote ondernemingen.
Het actuele sandinisme heeft officieel om ‘de armoede uit te roeien’ aan buitenlandse investeerders (Aziatische, Noord-Amerikaanse, etc.) verscheidene concessies verleend voor projecten of megaprojecten van mijnexploitatie, energieopwekking en toerisme. Een ervan is het controversiële project om een groot kanaal door Nicaragua te graven dat de Stille met de Atlantische oceaan moet verbinden. Het zou vergezeld gaan (althans op papier) van een taksvrije commerciële zone, van een nieuwe internationale luchthaven, van toeristische complexen, autowegen en viaducten, etc.
Ondanks alle tegenkanting beschikken het FSLN, zijn chef en zijn vrouw, kandidate voor het vicepresidentschap, over zoveel invloed dat zij met optimisme de verkiezingen van november tegemoet zien.
Een oud symbool van emancipatie van de Derde Wereld. Wat blijft er in Nicaragua over van het sandinisme? Bernard Duterme is directeur van het Centre Tricontinental (CETRI), Louvain-la-Neuve. Artikel verscheen in : Le Monde Diplomatique van september 2016, p. 8
(vertaling Walter Lotens)