Ga naar de inhoud

Voedselcrisis is alarmkreet om nieuw beleid tegen armoede

Allerlei regeringen en internationale instellingen nemen paniekmaatregelen nu de arme bevolking van veel landen in opstand komt vanwege de gestegen prijzen voor voedsel. Maar het is ook nodig om te kijken naar de achterliggende oorzaken en daar wat aan te doen.

4 min leestijd
Placeholder image

Dit
artikel is van Anuradha Mittal van het Oakland Institute (vertaling: globalinfo.nl)

De
afgelopen weken hebben verschillende VN-instellingen waarschuwingen
uitgevaardigd voor dreigende voedselrellen vanwege de plotselinge scherpe
stijging van de prijs van rijst, maïs, tarwe en andere voedselgewassen.
Marokko. Guinee, Egypte, Mexico, Haïti, Jemen, Mauritanië, Senegal, Indonesië
en Uzbekistan zijn al opgeschud door massale protesten. Het Wereld Voedsel
programma (WFP), dat 73 miljoen mensen in bijna 80 langen van voedsel voorziet,
heeft donorregeringen opgeroepen om vóór 1 mei bij te dragen aan het
ontbrekende bedrag van 500 miljoen dollar omdat anders de verplichtingen
verzaakt zullen moeten worden.. Degenen die het meest geraakt worden door de
ontwikkelingen, zijn de armen in ontwikkelingslanden die moeten overleven met
minder dan $2 per dag.

De
voedselprijzen op de wereldmarkt zijn tussen februari 2007 en (februari) 2008
met 39 procent gestegen. De reële prijs van rijst steeg in maart naar het
hoogste peil sinds 19 jaar – en steeg in twee weken alleen al met vijftig
procent – terwijl de reële prijs van tarwe de hoogste sinds 28 jaar is, wat een
internationale crisis betekende. In beleidskringen worden verschillenden
redenen genoemd voor deze crisis, waaronder de gestegen vraag in China, India
en andere opkomende economieën, de gestegen prijs van brandstof en kunstmest,
en klimaatverandering. World Economic Outlook (WEO), zojuist uitgebracht door
het IMF, houdt biobrandstof verantwoordelijk voor bijna de helft van de
stijging van consumptie van de belangrijkste voedselgewassen in 2006-07.

Regeringen
vallen nu terug op wanhopige maatregelen om antwoorden te vinden op de groeiende
sociale onrust die landen dreigt te destabiliseren. Pakistan voert voor het
eerst in twintig jaar rantsoenkaarten in, Rusland heeft de prijzen van melk,
brood, eieren en bakolie bevroren, China, India, Egypte, Vietnam en Cambodja
hebben exportregels ingesteld voor belangrijke agrarische goederen.

Het is
echter essentieel om te begrijpen welke achtergrond deze voedselcrisis heeft,
alvorens naar snelle beleidsoplossingen te grijpen. Gedurende de laatste
tientallen jaren zijn de armste landen in een neerwaartse spiraal gedwongen,
die een directe bedreiging vormde voor voedselzekerheid en economische
stabiliteit. Door de staat uitgevoerde instellingen zoals (*) marktraden
(‘marketing boards’) werden afgebroken en ontwikkelingslanden gingen zich –
aangemoedigd door internationale financiële instellingen en gesteund door de
rijke landen – toeleggen op exportgerichte cashcrops als koffie, cacao, katoen
en zelfs bloemen.

De
verwijdering van tariefmuren hebben ervoor gezorgd dat Noordelijke landen de
markten in de Derde Wereld konden overnemen doordat zij er zwaar gesubsidieerde
goederen op dumpten terwijl de lokale voedselproduktie ondermijnd werd. Dit
heeft als gevolg gehad dat ontwikkelingslanden omgeslagen zijn van netto
exporteurs naar grote importeurs van voedsel. Waar ze in de jaren 1970 een
handelsoverschot (in voedselgewassen) hadden van 1 miljard USD, veranderde dit
in een tekort van 11 miljard in 2001. Het afbreken van marktraden die zowel
producenten als consumenten beschermde tegen scherpe stijging of daling in
prijs, heeft de situatie verder verslechterd.

In het
kader van de huidige crisis roepen VN-instellingen nu regeringen op om hun
inspanningen op het gebied van landbouw te verhogen en ze wijzen op de noodzaak
van meer efficiënte markten. Maar deze maatregelen zullen nutteloos zijn als ze
niet vergezeld gaan van de hoognodige structurele veranderingen die verzekeren
dat mensen hun recht op voedsel hebben.

Ten
eerste is het essentieel dat er veiligheidsvoorzieningen zijn en publieke
distributiesystemen ingesteld worden die grootschalige honger kunnen voorkomen.
De armste landen die geen middelen hebben moeten noodhulp vragen en krijgen om
zulke systemen op te zetten. Donorlanden moeten met onmiddellijke ingang meer
hulp geven om inspanningen van regeringen van arme landen te ondersteunen en de
oproepen van de VN-instellingen te beantwoorden.

Ten
tweede zijn noodinterventies vereist om de ontwikkeling van het platteland te
bevorderen en landhervorming, waaronder de herverdeling van land. Ontwikkelingsbeleid
zou gericht moeten zijn op de ondersteuning van de consumptie en productie van
lokale gewassen die geteeld worden door kleine, duurzame boerderijen, in plaats
van arme landen aan te zetten om zich te specialiseren in cash crops voor westerse
markten. Van doorslaggevend belang voor de bescherming tegen dergelijke
voedselcrises, is nationaal beleid op het gebied van de sturing van voorraden
en prijzen, zodat de fluctuatie van voedselprijzen beperkt wordt.

De
vorming van dit soort beleid hangt echter af van verschillende voorwaarden die
te maken hebben met het principe van voedselsoevereiniteit dat landen in staat
zou stellen om hun landbouw en hun markten te beschermen. Geen enkel
geïndustrialiseerd land is in staat geweest om z’n landbouw op te bouwen zonder
beschermende handelsbarrières. De huidige crisis zou een alarmkreet moeten zijn
voor regeringen van ontwikkelingslanden om een vergelijkbare bescherming te
garanderen voor de armste boeren en consumenten en een nieuwe boereneconomie op
te bouwen die het middelpunt zou moeten voren van het ontwikkelingsmodel van
het land.

==========

Toevoeging
van vertaler: zie bijvoorbeeld Mozambique.