Ga naar de inhoud

Verkiezingen in de VS: Voor wat hoort wat

Twee stukken uit de jongste Ravage over de financiers van de verkiezingscampagnes in de VS.

9 min leestijd
Placeholder image

Uit: Ravage #13 van 15 oktober 2004

Voor wat hoort wat

VS: Verkiezingsstrijd der bedrijfsrobots

In toenemende mate laten de Democraten en de Republikeinen zich voor hun verkiezingscampagne betalen vanuit het bedrijfsleven. Met name de wapenindustrie speelt hierbij een cruciale rol. Uiteindelijk laten de investeringen zich weer uitbetalen. Kerry en Bush drinken overigens uit dezelfde bron.

De belangrijkste donateurs van John Kerry’s presidents-campagne zijn bedrijven of werknemers van bedrijven die banden onderhouden met een netwerk van organisaties die tot doel hebben de koers van de Democratische Partij naar rechts bij te stellen.
Deze organisaties, waaronder the Democratic Leadership Council, de New Democrat Network, en het Progressive Policy Institute, richten zich op een beleidsagenda die hoge defensieuitgaven en een agressieve rol voor het Amerikaanse leger wereldwijd nastreeft.
Kerry onderhoudt historische banden met deze organisaties, en hoewel hij in zijn campagne progressieve uitspraken doet, wijzen de details en nuances erop dat Kerry nog steeds is toegewijd aan het opvolgen van hun conservatieve agenda.

Citybank

De grootste financiële bijdrages aan Kerry’s verkiezingscampagne komen van de werknemers van Citigroup, een groot bankbedrijf, dat ook royale schenkingen gaf aan de Democratic Leadership Council en het New Democratic Network. Maar ook de investeringsmaatschappijen Goldman Sachs en Morgan Stanley – beide belangrijke ondersteuners van de Democratic Leadership Council (DLC) – leveren Kerry behoorlijk wat dollars op.
John Kerry heeft ook banden met een andere belangrijke sponsor van de DLC, namelijk Raytheon, de op drie na grootste wapenproducent van de VS, en trouw supporter van de Democraten in Massachusetts. De Democratische senators en afgevaardigden van die staat, waaronder Kerry, wenden voortdurend hun invloed aan om meer wapencontracten voor het bedrijf binnen te slepen.
In augustus 2000 tekende Kerry de ‘Hyde Park Verklaring’ van de Democratic Leadership Council. Een manifest waarin staat vermeld dat ‘onze leiders een progressief internationalisme moeten uitdragen, gebaseerd op de nieuwe realiteit van het informatietijdperk: globalisering, democratie, Amerika’s vooraanstaande rol, en de opkomst van een nieuw soort dreigingen, variërend van regionale en ethnische conflicten tot de verspreiding van raketten en nucleaire, biologische en chemische wapens’.

Wapenindustrie
Geen wonder dat één van de eerste en meest vrijgevige donateurs van de DLC Bernard Schwartz was, directeur van wapenfabrikant Loral, en lid van de raad van commissarissen van Lockheed-Martin, de grootste wapenfabrikant ter wereld.
Alles wijst er op dat de DLC bezig is om de banden tussen de Democraten en de vredesbeweging te verbreken en de progressieve, anti-oorlogsgeluiden binnen de partij te laten verstommen. Kerry ontving 163.971 dollar aan schenkingen uit handen van de wapenindustrie.
Volgens Mark Hand, redacteur van de internetkrant Press Action, zijn Kerry’s opvattingen over het buitenlandse beleid een afspiegeling van een recente publicatie opgesteld door de denktank van de DLC, het Progressive Policy Institute getiteld ‘Progressief Internationalisme: Een Democratische Nationale Veiligheid’.
De schrijvers van het rapport stellen dat zij trachten het ‘harde internationalisme en de sterke reputatie als verdediger van Amerika’ te hervinden, zoals die tijdens de havik-achtige Koude Oorlogspolitiek onder de presidenten Harry Truman en John F. Kennedy werd vormgegeven. Een nalatenschap die verloren ging nadat vele Democraten zich hadden afgewend uit weerzin tegen de verschrikkingen van de Vietnam oorlog.

Vietnam
Personen die werkzaam zijn voor de Wall Street Investeringsbanken, zoals Goldman Sachs en Morgan Stanley, en grote banken als Citigroup steunen de boodschap van de DLC en gelijkgestemde organisaties. Ze willen weliswaar dat hun economische belangen door het Amerikaanse leger worden verdedigd, maar beseffen tegelijkertijd dat in sommige gevallen Bush mogelijk te roekeloos en te extreem is geweest.
John Kerry’s persoonlijke achtergrond maakt van hem de ideale kandidaat om die boodschap uit te dragen. Mark Hand haalt Kerry aan: ‘Als veteraan van zowel de Vietnam oorlog als de protestbeweging, is mijn antwoord op de verkeerde interpretatie van die oorlog door conservatieven en liberalen dat het nu tijd is om ons er over heen te zetten en de Vietnam oorlog te erkennen als een uitzondering, en niet als standaardvoorbeeld van militaire interventies van de VS in de 20ste eeuw’.
Kerry zoekt een manier om de Democraten die tegen de Vietnamoorlog waren, toe te staan zich te ontdoen van de pijnlijke en moeilijke vragen die deze oorlog opriep over de buitenlandse poitiek van de VS in ruimere zin. Hij doet dit door de Vietnam oorlog gewoonweg af te doen als een vergissing en een uitzondering – op dezelfde manier als hij de oorlog in Irak afdoet als een gerechtvaardigde oorlog vol strategische missers.
Kerry ondervindt groeiende steun van velen in het Amerikaanse bedrijfsleven omdat hij de buitenlandse politiek een ander gezicht geeft, zonder iets wezenlijks te veranderen.

Bush campagne
Er vallen twee dingen op bij de tien voornaamste sponsors van de Bush campagne. Ten eerste zijn het allemaal investeringsmaatschappijen, boekhouders of financiële dienstverleners. Bedrijven die niet zelf iets produceren, maar winst maken door het beheren van het geld van mensen die welvarend genoeg zijn om een deel van hun inkomen te kunnen investeren.
Op de tweede plaats zijn veel van die bedrijven zijn ook belangrijke sponsors van Kerry’s campagne, maar gaven opmerkelijk guller aan diens tegenstander. Bush heeft ook aanzienlijk meer geld ontvangen van bedrijven die rechtstreeks winst maken door de oorlog in Irak dan Kerry. Bush ontving 648.388 dollar uit handen van de wapenindustrie en Kerry 163.971 dollar. Uit de energie-sector ontving Bush 3.895.938 dollar, Kerry daarentegen ‘slechts’ 367.892 dollar.
Uiteindelijk zijn de overeenkomsten tussen de fondsen van de Bush en de Kerry-campagnes groter dan de verschillen. Beide campagnes worden voortgestuwd door donaties van bedrijven die enorme winsten maken in de huidige status quo. Geen van beide campagnes zal inhoudelijk ver afwijken van de plannen die door deze bedrijven zijn uitgestippeld. Hoe je er ook tegen aan kijkt, de bedrijven winnen en wij verliezen.

Sean Donahue

Bron: Boston Independent

Geven en nemen

De financiële sector speelt een steeds grotere rol in de verkiezingscampagnes van de presidentskandidaten. Volgens de Center for Responsive Politics, een groep uit Washington die gegevens van de Federal Elections Commission inventariseert, komt het bedrag dat alle donateurs uit de financiële sector aan de campagnes besteden uit op in totaal 218 miljoen dollar.

Tot dusver waren zes van de tien grootste Bush donateurs afkomstig uit de financiële sector. In de Bush campagne bestaat de hele top tien uit bedrijven en instellingen uit de financiële sector (banken, verzekeraars, boekhoudbedrijven, beurshandelaren en investeringsmaatschappijen). De financiële wereld heeft hiermee de media concerns nu ook ingehaald als belangrijkste sponsor van de Kerry verkiezingscampagne.
Overigens werden in 2002 de schenkingen van bedrijven en vakbonden aan verkiezingscampagnes aan banden gelegd. Het meeste geld komt nu binnen via individuen in de bedrijven die hun donaties bundelen. Hiervan hoeft de toeziende instantie niet op de hoogte te worden gebracht.

Voordelen bedrijven
Sinds Bush het voor het zeggen heeft gaan degenen met de topsalarissen dankzij de verlaging van de inkomstenbelasting met een forser inkomen op huis aan. Maar veruit het belangrijkste wat Bush hen opleverde zijn de talloze gunstige belastingregelingen op het kapitaal en het privatiseren van de sociale zekerheid.
De financiële sector rekent er met hun investeringen op beide politici aan te moedigen om rente- en omzetbelasting te verlagen en grote fusies goed te keuren. Daarnaast willen ze dat de eisen waaraan banken moeten voldoen aangaande de boekhouding, het voorkomen van witwassen, belangenverstrengeling en andere zaken die het publiek belang moeten waarborgen, worden versoepeld.
In 2001 speelde bijvoorbeeld de kwestie rond een onderdeel in de Patriot Act waarin allerlei restricties werden vastgelegd aan het onderbrengen van buitenlands geld in Amerika. Senator Gramm, gesteund door een lobbygroep van USB, Citigroup en andere financiële giganten, diende een amendement in waardoor dit artikel werd geschrapt en buitenlands geld toch kon worden ondergebracht bij de Amerikaanse banken. Gramm en consorten hoeven voortaan niet meer bang te zijn voor een aanklacht als internationale fraudeurs en belastingontduikers hun geld komen onderbrengen bij hun bank.

Oligarchie
Maar de grootste klapper maakten de banken in de nadagen van de regering Clinton, dankzij toenmalig minister van Financiën Rubin. In een tijdperk van reuze-multinationale ondernemingen die kleinere bedrijfjes opslokken, kregen de grote banken hun zin en werd de ‘Glass Stegall Act of 1933’ afgeschaft.
Deze wet verbood fusies van banken met andere financiële dienstverleners als verzekeraars en investeringsmaatschappijen om belangenverstrengeling binnen de mega-conglomeraten te voorkomen. Het was de laatste wet die bescherming bood tegen een multinationale financiële oligarchie. Door deze wet te schrappen kon Citigroup een mega-fusie aangaan met Travel Insurance en profiteerde het bedrijf het meest van het afschaffen van de wet.
Consumentenorganisaties waren er fel op tegen, niet in de laatste plaats omdat er op deze manier bedrijven ontstaan die alleen al vanwege hun omvang haast niet meer te controleren en te reguleren zijn. Minister Rubin zelf trad een maand nadat het voorstel door de Senaat was goedgekeurd in dienst van Citigroup.

Gesjoemel
Hoe kregen Citigroup en de lobby de Senatoren zo gek de wet er snel doorheen te jagen? ,,Enerzijds heb je de lobbyisten die enorme bedragen in de campagnepot storten en anderzijds de tegenlobby, bestaande uit non-profit organisaties die geen geld bijdragen. Daarmee zijn de kaarten al zo’n beetje geschud”, zegt Barbara Roper van de Consumer Federation of America. ,,Citigroup was zeer invloedrijk in dit proces.”
Citigroup bewees al snel dat de critici gelijk hadden: financiële toezichthouders stonden machteloos tegenover het gesjoemel met opgewaardeerde aandelen. Citigroup was een van de tien grote firma’s in Wall Street die in 2002 tezamen maar liefst 1,4 miljard dollar betaalden als schikking in een zaak waarin zij werden beschuldigd van fraude met financiële adviezen.
Enkele van de kopstukken uit de bedrijven worden nog individueel strafrechtelijk vervolgd. Acht van deze bedrijven zitten in de de top tien van geldschieters van de Bush-campagne. Drie ervan zijn ook geldschieter van Kerry’s campagne; onder die laatste Citigroup, de op een na grootste geldschieter van Kerry.
Lucy Komisar, een journaliste die een boek schrijft over off-shore bankieren en bedrijfsgeheimen stelt: ,,Het is nog de vraag of de Kerry regering beter toezicht zal houden op de financiële sector dan de regering Bush, een periode die werd gekenmerkt door onophoudelijke financiële schandalen, of het weggeef-tijdperk van de regering Clinton. Misschien kunnen we beter proberen te achterhalen wat voormalig minister Rubin van Citigroup momenteel in Kerry’s oor fluistert.”

Dit is een bewerking van een artikel gepubliceerd op de website van Corpwatch.

(Dit artikel was oorspronkelijk op GlobalInfo gepubliceerd door ravage.)