Strijdbaarheid eist onafhankelijkheid
Macht, ook van ondernemers, kan alleen blijven bestaan door zich met regelmaat te bevestigen, geen twijfels toe te staan over de heersende positie. Vanzelfsprekendheid van die macht, dus zonder betwist te worden, is een uiterste vorm die echter vroeg of laat stuit op haar wezenlijk kenmerk: ongelijkheid – economisch, sociaal, politiek en juridisch. ‘De’ geschiedenis bewijst niks, maar is in die zin verheugend dat ‘machtelozen’ zich keren tegen die ongelijkheid. Al of niet tijdelijk, al of niet succesvol, al of niet georganiseerd.
(Foto: Bulevardi, muurschildering in Brussel, Flickr CC2.0)
In de Nederlandse verhoudingen heeft dat, met name na de Tweede Wereldoorlog, geleid tot erkenning van de ondernemersmacht. Zij het op voorwaarde dat deze openstaat en zo mogelijk tegemoetkomt aan de ingebrachte verlangens van degenen waarop die macht uitgeoefend wordt. Dat gebeurt in organisatievormen, structuren van overleg en onderhandeling die al of niet tot een overeenkomst leiden.
Gele bonden
Een voorbeeld is de collectieve arbeidsovereenkomst (cao). Een kernactiviteit van de FNV die in haar belangenbehartiging in botsing kan komen met ondernemers als vertegenwoordigers van die macht. Historisch beschouwd, is die botsing niet kenmerkend voor de FNV in haar verhoudingen en onderhandelingen met de ondernemers. Veelzeggend zijn aanduidingen als ingroei, integratie, in balans brengen, gedeelde belangen, poldermodel. Waar dat niet gebeurt, ligt de basis voor een strijdbare vakbeweging
Met name in de nieuwere sectoren als callcenters en uitzendbedrijven, maar ook in de horeca, grote warenhuizen, winkelketen en detailhandel sluiten ondernemers met lage lonen geen of een marginale cao. Overigens de uitzendbedrijven floreren door de afstoting van wat de grote bedrijven niet beschouwen als een kernactiviteit – bijvoorbeeld kantine, schoonmaak en onderhoud. Ook gaan ze in zee met de ondernemingsraad of met kleine ondernemersgezinde bonden, ook wel alternatief of geel (= niet rood) genoemd. Dergelijke ‘bonden’ kunnen zich tot één bedrijf beperken, zoals bij ABNAMRO en IKEA. Ondernemers versterken daarmee hun machtspositie en garanderen een cao die rust op hun belangen. Overigens, de keuze voor een gele bond kan beïnvloed zijn, doordat het dalende ledenaantal de betekenis van de vakbeweging als ‘sociaal partner’ ondermijnt.
Dagvaarding
Dit jaar diende de FNV in mei bij de rechter een dagvaarding in tegen één van de gele bonden: de Landelijke Belangen Vereniging (LBV). De vicevoorzitter van de FNV, Zakaria Boufangacha, licht dat besluit als volgt toe: Het is van cruciaal belang dat vakbonden onafhankelijk zijn en de belangen van werknemers op een democratische en strijdbare wijze optimaal kunnen behartigen (…). LBV voldeed en voldoet bij de totstandkoming van een cao voor de uitzendbranche niet aan deze vereisten (…). (FNV, 24 mei 2024). Op de achtergrond van de gang naar de rechter speelt de behoefte aan een duidelijk toetsingskader om te kunnen beoordelen wat in het algemeen de onafhankelijkheid van een vakbond inhoudt. Een oordeel dat uiteindelijk pas mogelijk is door de vraag ‘wat is een vakbond’ te beantwoorden. Misschien een onverwachte vraag, maar zeker niet overbodig als van de rechter een uitspraak verwacht wordt.
Het ligt voor de hand dat financiële (on)afhankelijkheid een grote rol speelt, zelfs zo dat de LBV niet bereid is over de inkomsten – in tegenstelling tot de geringe contributie – informatie te geven. Ook over het aantal leden maakt ze weinig bekend, gesproken wordt van tienduizend.
Maar daarmee is niet alles gezegd. Eerst een paar opmerkingen over deze oudste gele bond. Ze is in 1969 opgericht met een activistisch verleden in de Rotterdamse haven. Dat is voorbij, inmiddels richt zij zich op kleine cao’s van onder meer kinderopvang, dakdekkers en glazenwassers en concentreert zich op uitbesteed en uitzend werk.
Cao brengt geld op
En nu de inkomsten. Bonden die een cao afsluiten, ontvangen een ‘werkgeversbijdrage’ die verdeeld wordt als er meerdere bonden in betrokken zijn. Met deze bijdrage incasseren alle bonden een beloning voor het werk aan de totstandkoming van een cao – te berekenen door het aantal betrokken werkers maal 23 (De Groene Amsterdammer, 8 augustus 2024, Mirjam de Rijk).
Voor de gele bonden is dat een bepalende financiële basis, soms komt daarover iets naar buiten. Zo ging het voor Alternatief voor Vakbond in 2018 om 96 procent van de inkomsten. Maar ook bij de FNV en het CNV gaat het om veel geld, in 2018, respectievelijk 20 en 27 procent van de begroting (NOS, 17 juli 2019).
Dat de FNV financiële onafhankelijkheid eist van het LBV – een “nepbond” – is op zijn minst tweeslachtig te noemen, die ze tracht te bestrijden ze door openheid. Maar daarmee is de kous nog niet af.
Richtlijnen
De oprichting van een gele bond kent geen wettelijk beletsel. Voldoende zijn een structuur als een vereniging met statuten, een doel (cao’s afsluiten), bestuur en adres. Een recente Europese richtlijn gaat verder en stelt eisen aan de hoogte van het minimumloon en de onafhankelijkheid ten opzichte van werkgevers en overheid. In die zin dat beide geen eigen bond mogen opzetten of de opgerichte bond verhinderen zijn werk te doen. Niet verrassend is dat de Nederlandse regering geen aanstalten maakt deze richtlijn in wetgeving om te zetten.
De plaatsbepaling van een vakbond zoals die in de dagvaarding van de FNV tot uiting komt en de mogelijkheid van een gele bond beperkt of uitsluit, is ook aan de orde in een richtlijn van de de International Labour Organization die verbonden is aan de Verenigde Naties. Ook hier geldt de financiële onafhankelijkheid, uitgebreid met het bezit van een stakingskas, dus de erkenning van het stakingsrecht. Landen als België, Duitsland en Frankrijk hebben deze richtlijn wettelijk vastgelegd. Dit in tegenstelling tot Nederland.
Daadkracht
De genoemde richtlijnen verdienen een nadere uitwerking. Om te beginnen zou de uitspraak van de rechter bij de juridische stap van de FNV kunnen leiden tot de eis van financiële onafhankelijkheid van vakbonden. Een eis die het bestaan van gele bonden zal bemoeilijken. Helemaal als de vorming van een stakingskas een bestaansvoorwaarde wordt. Daarnaast kan de afhankelijk makende werkgeversbijdrage die de cao-vorming financiert, vervangen worden door een budget op basis van het aantal leden van een bond. Zo zijn er naast het minimumloon meer voorwaarden denkbaar, bijvoorbeeld de terugdringing van zwaar en gezondheid schadelijk werk en beëindiging van de structureel lagere lonen van vrouwen.
Halen we de zich bevestigende ondernemersmacht terug uit de inleiding van dit commentaar, dan is het zeer gewenst dat de vakbeweging die macht zal aanvallen – strijdbaarheid toont. Een recente uitspraak van de penningmeester van de FNV, Piet Rietman, lijkt een goede richtlijn: Nee, we hebben geen gedeeld belang (Jacobin Nederland, 6 augustus 2024). Een breuk met de veronderstelde gezamenlijkheid van sociale en economische belangen. Leerzame en inspirerende woorden waarvoor de daadkracht nog steeds te vinden is bij de ledenactiviteiten in de bedrijven. Op weg naar een strijdbare bond.