Ga naar de inhoud

Sociale bescherming en basisinkomen: naar een nieuw paradigma

Op dit ogenblik woedt er binnen de Europese sociale bewegingen een debat over de invoering van een “basisinkomen”. In tijden van financiële en economische crisis, stijgende sociale ongelijkheid, hoge werkloosheid, lijkt dit in eerste instantie een interessant idée, sociaal en progressief. Op de sociale media worden handtekeningen verzameld voor een burgerinitiatief. Attac Vlaanderen dacht toch dat er addertjes onder het gras verborgen zaten en twijfelt of dit burgerinitiatief wel zo sociaal en progressief is als het lijkt en vroeg aan Francine Mestrum een opinie om de standpunten te verhelderen en het debat te stimuleren.

21 min leestijd

(Bron: website Attac-Vlaanderen)

Zij herwerkte grondig een ouder artikel met nieuwe gegevens. Inderdaad vindt Francine Mestrum een aantal sterke argumenten voor een pleidooi voor een basisinkomen vanuit de linkerzijde. Maar zoals we aanvoelden zijn er inderdaad gevaarlijke addertjes onder het groene gras. Mestrum schrijft: “Het BI wordt vaak voorgesteld als een ‘neutraal’ voorstel, dat de links-rechts tegenstelling overstijgt. Dit houdt geen steek, want er schuilen achter dit debat wel degelijk grote ideologische tegenstellingen. Het BI kan zowel links als rechts worden ingevuld en het is geen toeval dat de grote bepleiter van een BI in België het liberale Vivant is. Aan de linkerzijde zijn het vooral de libertairen die er gretig naar kijken. De argumenten voor de liberalen liggen voor de hand: een drastische vermindering van de loonlasten, een afbouw van de sociale bescherming en hun verantwoordelijkheid daarvoor, en een verzwakking van de vakbonden.”

Hieronder het volledige artikel.
Bij de Europese Commissie werd dit jaar een ‘burgerinitiatief’ ingediend voor een ‘basisinkomen’. Er wordt gevraagd om de samenwerking tussen de Lidstaten aan te moedigen om een onvoorwaardelijk basisinkomen in te voeren en hun respectieve socialezekerheidsstelsels te verbeteren. Het voorstel heeft duidelijk succes. Waar je ook komt op vergaderingen van sociale bewegingen, altijd is er wel iemand die komt vragen dit basisinkomen hoog op de agenda te zetten. Het is dan ook een makkelijk en aantrekkelijk voorstel op een ogenblik dat de hele Europese bevolking kreunt onder de soberheidsmaatregelen en de pogingen om de sociale bescherming zo ‘effectief’ als mogelijk te maken. Het voorstel verdient daarom een grondig onderzoek met een afweging van alle pro’s en contra’s.

Terminologische verduidelijking

Om alle misverstanden te vermijden is het goed eerst even te kijken naar wat zo’n ‘basisinkomen’ is en waarin het verschilt van andere voorstellen. Want er heerst heel wat begripsverwarring, waardoor mensen een ‘basisinkomen’ steunen, zonder precies te weten wat het impliceert. De indieners van het ‘burgerinitiatief’ definiëren het als volgt: ‘een onvoorwaardelijk en gegarandeerd basis- of burgerinkomen (BI) dat aan iedereen wordt verstrekt, ongeacht welk ander inkomen ook. Het bevordert gelijkheid en economische participatie en maakt de verzorgingsstaten eenvoudiger. BI leidt naar een faire en efficiënte samenleving’. Het BI is universeel, individueel, onvoorwaardelijk en voldoende hoog zodat een decente levensstandaard kan bereikt worden.
Zoals we verder in dit artikel zullen zien vervangt het bepaalde onderdelen van de huidige sociale zekerheid en sociale bijstand.
Het BI is niet hetzelfde als het ‘gegarandeerde minimuminkomen’ (MI). Dit MI is een voorstel dat werd opgenomen in een aanbeveling van de Europese Raad van Ministers in 1992[i]. Het is er op gericht iedereen voldoende middelen te verschaffen om zijn menselijke waardigheid te kunnen behouden. Deze aanbeveling kwam er in het kader van een discussie over een convergentie van de stelsels van sociale bescherming. Men stelde vast dat een harmonisatie van die stelsels niet mogelijk en niet wenselijk was, maar de lidstaten werd gevraagd een bedrag vast te stellen waaronder niemand zou mogen vallen. Deze vraag werd tot voor kort herhaaldelijk in herinnering gebracht, maar er werd nooit gevolg aan gegeven. Een Europese kaderrichtlijn zou dit kunnen verhelpen. Het MI kan toegekend worden aan iedereen die onder een bepaalde inkomensdrempel valt.
Een derde term die in dit rijtje thuis hoort is het minimumloon. Sommige landen hebben wettelijk vastgestelde minimumlonen, in andere landen wordt het minimumloon vastgesteld via collectieve onderhandelingen. Een paar zeldzame Europese landen hebben geen minimumloon. Ook dit punt staat sinds kort weer op de agenda met de vraag om een Europees minimumloon te bepalen om sociale dumping binnen de Europese Unie te vermijden. Het minimumloon behoort duidelijk tot het arbeidsrecht en is gekoppeld aan loonarbeid. Het minimuminkomen daarentegen is een vorm van sociale bijstand voor mensen die niet op de arbeidsmarkt actief zijn en niet in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Het basisinkomen daarentegen is een bedrag dat aan alle burgers, ongeacht hun inkomen en/of werk wordt toegekend. Vandaar dat ook over een ‘burgerinkomen’ wordt gesproken.

De voordelen
Het voorstel om alle burgers, ongeacht hun status, inkomen of werk een bedrag toe te kennen is vrij oud. Het gaat ervan uit dat alle burgers recht hebben op een ‘adequate levensstandaard’, zoals gesteld in de Internationale Conventie voor Economische, Sociale en Culturele rechten en dat de overheid dit moet garanderen. In België werd het idee ingebracht door de filosoof Philippe Van Parijs[ii] vanuit een overweging van sociale rechtvaardigheid en in het licht van de onmogelijkheid om echt ‘gelijke kansen’ te creëren. Het idee leeft vooral verder bij Vivant en een deel van de groenen. Het kreeg onlangs internationaal een vernieuwd pleidooi van Guy Standing in zijn boek over ‘het precariaat’[iii].

Er zijn dan ook overtuigende argumenten om een basisinkomen te verdedigen.

[1]Het eerste is het idee van burgerschap, dit is de bevestiging dat alle mensen gelijk zijn en gelijke rechten hebben. Het gaat niet op een onderscheid te maken in functie van werk of status. Alle burgers in een bepaalde nationale gemeenschap moeten op eenzelfde manier kunnen delen in de nationaal geproduceerde rijkdom. Het BI creëert op die manier een vorm van reële vrijheid in plaats van de zuiver formele vrijheid die door het burgerschap wordt ingesteld.
Dit hangt nauw samen met het idee van universalisme. Onze socialezekerheidsstelsels zijn in principe eveneens universeel, maar schieten in de praktijk wel te kort. Door iedereen gelijk te behandelen en gelijke rechten te geven kan een daadwerkelijke sociale integratie tot stand komen en kan een eind gemaakt worden aan de huidige selectiviteit in de uitkeringen. Dat betekent meteen ook het einde van de stigmatisering, het vaak voorkomend cliëntelisme, de foute beoordelingen en de hoge administratieve kosten voor het beheer van een dergelijk systeem en het opsporen van ‘fraude’.
Het BI is dan ook onvoorwaardelijk en kan op die manier alleen al geweldig veel kosten van onderzoek vermijden. Het BI kan verschillen in functie van de leeftijd – kinderen en jongeren enerzijds, bejaarden anderzijds zullen respectievelijk een lager en hoger bedrag ontvangen – maar verder geldt geen enkele voorwaarde voor het al dan niet toekennen van de uitkering. In vooral linkse voorstellen wordt er verder op gewezen dat het BI alle mensen de vrijheid geeft al dan niet actief te worden op de arbeidsmarkt. Wie zich wil wijden aan kunst of aan sociaal en/of politiek werk, kan dit naar believen doen. Ook gewoon niets doen is mogelijk. De druk die vandaag op mensen wordt uitgeoefend om te gaan werken, valt dus weg en dit heeft een emanciperend en bevrijdend gevolg. Niemand kan worden verplicht zich op de arbeidsmarkt te begeven. Op een ogenblik dat er een tekort aan banen is en ‘volledige werkgelegenheid’ niet langer haalbaar lijkt, is dit een zeer belangrijk argument.
Het BI maakt dan ook een einde aan het ‘precariaat’ dat vandaag geen recht heeft op en vaak geen belangstelling heeft voor de rechten van de sociale zekerheid. Migranten en vluchtelingen kunnen een plaats op de arbeidsmarkt verwerven precies omdat ze zich buiten alle sociale regels houden en op die manier hun arbeidskracht goedkoper kunnen aanbieden. Door de ‘lasten op arbeid’ te laten verdwijnen komt er automatisch een eind aan de door de prijs van arbeid gestimuleerde informele sector of ‘zwart werk’.

Tegelijk zou door het wegvallen van de druk om een baan te hebben en om banen te creëren, het niet langer nodig zijn om ondernemingen te financieren en te subsidiëren.

In een BI-stelsel zouden mensen de vrijheid hebben zich al dan niet op de arbeidsmarkt te begeven. Arbeid wordt fors goedkoper, niet enkel door het wegvallen van de ‘lasten’ op arbeid, maar ook omdat werkgevers niet bereid zullen zijn het huidige nettoloon te blijven betalen bovenop het al ontvangen BI. Zeker, een arbeidsinkomen kan de levenstandaard boven het minimumniveau sterk verbeteren, en de werknemers zullen meer druk kunnen uitoefenen op de werkgevers, omdat ze net zo goed kunnen afzien van de geleverde arbeid. Slecht betaalde banen van vandaag, voor erg lastig of ‘vuil’ werk zou dan goed betaald werk kunnen worden, bij gebrek aan aanbod van arbeidskrachten. Werkgevers zijn dan verplicht om erg aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden te bieden om voldoende mensen aan te trekken. In tegenstelling tot onze systemen van sociale zekerheid kan het BI er niet van beschuldigd worden arbeid te duur te maken en marktverstorend te werken. BI is inderdaad een inkomensherverdeling, maar treedt op los van de rol die de arbeidsmarkt kan spelen. Inkomen wordt losgekoppeld van werk. Het is ook geen gewone verdeling van rijk naar arm, aangezien de rijken op eenzelfde manier als de armen hun BI ontvangen.
Tenslotte, en niet onbelangrijk, is het een radicaal middel om de armoede definitief uit te roeien, tenminste als het BI hoog genoeg ligt. Het BI geeft bovendien de vrijheid terug aan de ‘armen’ die met de voorwaardelijke uitkeringen van vandaag voortdurend worden belaagd om te zien of hun gedrag en hun bestedingen wel verantwoord zijn.
Deze voordelen zijn aanzienlijk en kunnen in het kader van een progressief en ecologisch beleid een echte ommekeer teweeg brengen. Het zou een eind kunnen betekenen van de kapitalistische arbeidsverhoudingen door werknemers hun vrijheid terug te geven en hen niet langer te verplichten hun arbeidskracht te verkopen om te kunnen overleven. Arbeid wordt dan een effectief vrij aangegaan contract waar bij slechte omstandigheden meteen weer kan worden van afgestapt.
Maar ook nadelen, vragen en twijfel Waarom staat het BI dan niet al lang op de agenda van de linkerzijde, zo kan men zich afvragen? Indien de voordelen zo groot zijn dat ze zelfs knagen aan het kapitalisme, waarom geen grootschalige campagne voeren om het in te voeren?

Het BI wordt vaak voorgesteld als een ‘neutraal’ voorstel, dat de links-rechts tegenstelling overstijgt. Dit houdt geen steek, want er schuilen achter dit debat wel degelijk grote ideologische tegenstellingen. Het BI kan zowel links als rechts worden ingevuld en het is geen toeval dat de grote bepleiter van een BI in België het liberale Vivant is. Aan de linkerzijde zijn het vooral de libertairen die er gretig naar kijken.
De argumenten voor de liberalen liggen voor de hand: een drastische vermindering van de loonlasten, een afbouw van de sociale bescherming en hun verantwoordelijkheid daarvoor, en een verzwakking van de vakbonden. Het is vanuit een liberale filosofie dat verschillende landen nu al werken met een ‘negatieve inkomensbelasting’: wanneer je inkomen onder een bepaald niveau valt kan je geld van de belastingen krijgen om het tot een bepaalde drempel op te trekken. Dit is uiteraard een geheel andere achterliggende filosofie dan wat de voorstanders van het BI vandaag verdedigen, maar het is goed om nooit te vergeten dat ook in een neoliberale context plaats kan worden gemaakt voor een strikt minimaal inkomen terwijl minimumlonen wegens ‘marktverstoring’ uit den boze zijn.
Links libertairen en groenen zien er het begin van een nieuw paradigma in, een instrument op weg naar een andere maatschappij, zonder de plicht om te werken en met reële mogelijkheden om te emanciperen.

Die twee strekkingen zijn problematisch.
Het BI geeft iedereen de vrijheid om te werken of niet te werken. Dit is de instelling van een recht op luiheid. Hoewel men mag veronderstellen dat nagenoeg alle mensen hun leven zinvol willen doorbrengen met een of andere vorm van activiteit of werk, blijft het mogelijk dat sommige mensen liever helemaal niets doen, of enkel met zichzelf bezig zijn. Is dit haalbaar? Er is maatschappelijk noodzakelijk werk – de voedselproductie b.v., maar ook erg veel andere sectoren – dat hoe dan ook moet gedaan worden. Heeft niet elk lid van de samenleving de plicht om een deel van dat werk te verrichten? Kan iemand zich volledig buiten het arbeidscircuit plaatsen en teren op het werk van anderen?
Die vraag geldt vooral voor het zogenaamd lastig en ‘vuil’ werk. Wat als ondanks de hogere verloning, er toch weinig kandidaten te vinden zijn voor, zeg maar, de fruitpluk, de mijnbouw, of vuilnisophaling, afvalreconversie en dies meer? Kan men ervan uitgaan dat die taken allemaal zullen geautomatiseerd worden of gewoon zullen verdwijnen? Of zullen mensen dat werk uit plichtsbesef toch doen, zoals vrouwen vandaag onbetaald huishoudelijk werk doen?
Het BI ontslaat de staat van elke verplichting om meer voor mensen te doen dan dit BI. Hoewel de sociale bescherming van vandaag niet bedoeld is voor de strijd tegen de ongelijkheid, haalt het de inkomens van mensen wel naar boven en speelt het een rol in die ongelijkheid. De ongelijkheid wordt best tegen gegaan met het belastingstelsel, en dat blijft onverminderd bestaan als een BI wordt ingevoerd. De fiscaliteit zou kunnen gebruikt worden om de hoogste inkomens af te toppen en meer geld vrij te maken voor een universeel BI. Maar de verantwoordelijkheid van de staat houdt op bij het bereiken van de minimumdrempel die het BI is. Sociale vooruitgang door hogere inkomens en verdere herverdeling is op die manier geen taak voor de overheid meer. Uitkeringen boven het BI worden onmogelijk, omdat alle financiële middelen nodig zijn voor het BI.
Er kan ook getwijfeld worden aan de haalbaarheid en wenselijkheid van de onvoorwaardelijkheid. De vrijheid die aan mensen wordt gegeven is belangrijk, maar wat als de uitkering wordt gebruikt om te gokken of te drinken? Wat als mensen dakloos worden? Heeft de staat dan nog enige verantwoordelijkheid voor deze uit de boot gevallen mensen? Zo ja, hoe verantwoordt je dit tegenover al diegenen die zich ‘goed’ gedragen? En zo nee, kan je mensen gewoon laten creperen?
Kan de voorwaardelijkheid niet ook als reciprociteit worden gezien? Mensen moeten zich, op straffe van intrekking van de uitkering, verantwoord gedragen, terwijl de overheid zich ertoe verplicht sociale diensten van goede kwaliteit ter beschikking te stellen. Of een arbeidsmarktbeleid te voeren. Uitkeringen zijn zelden of nooit totaal onvoorwaardelijk en misschien is dat ook goed. Burgerschap veronderstelt immers een band tussen overheid en individu, een impliciet contract van rechten en plichten voor beide partijen. Het BI is een monetaire uitkering, en dat geld moet ergens vandaan komen, het is nationaal geproduceerde rijkdom en moet ergens beschikbaar worden gesteld. Is het denkbaar dat sommigen zich aan elk maatschappelijk en politiek engagement onttrekken? Kan iemand aanspraak maken op rechten respect van mensenrechten zonder zelf aan plichten te moeten voldoen?

Door het wegvallen van de lasten op arbeid wordt die arbeid voor de werkgevers veel goedkoper. Voor hen is het voordeel van BI groter dan voor de werknemers, die zullen moeten blijven vechten om aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden te bekomen. Hoe het BI ook wordt gefinancierd, het zal altijd neerkomen op een of andere vorm van belastingen die door iedereen worden gedragen. En dat betekent dat de kosten voor wat nu de sociale zekerheid heet niet langer door de werkgevers en werknemers betaald worden – en deel uitmaken van het loon -, maar door de hele samenleving, b.v. door een hogere BTW. Het is dus een verschuiving van lasten op arbeid naar lasten voor de maatschappij. Men zou hiertegen kunnen inbrengen dat de prijs van arbeid en kapitaal hoe dan ook wordt doorgerekend in de prijzen van producten, en dat klopt. Maar de prijs van producten wordt bepaald op een concurrentiële markt en is dus zeer relatief, om niet te zeggen arbitrair. Het blijft dus interessanter om sociale bijdragen aan de bron te heffen in plaats van in de circulatiesfeer.
Het is te begrijpen dat de vakbonden niet meteen enthousiast reageren op een BI. Het zal voor hen veel moeilijker worden om nog te onderhandelen over goede arbeidsvoorwaarden, zeker wanneer het BI niet echt hoog genoeg is. Er kan enkel worden gedreigd met een terugtrekking uit de arbeidsmarkt. Wanneer werknemers niet enkel willen overleven, maar zich ook een vakantie of een auto willen permitteren, wordt het wel moeilijk om druk uit te oefenen.
De vakbonden zullen er ongetwijfeld veel van hun macht mee verliezen. Een basisinkomen wordt betaald door de overheid met belastinggeld. Als de begroting in nood is, kan de overheid de uitkering ook zonder slag of stoot verminderen. De sociale zekerheid wordt echter paritair beheerd en kan dus niet willekeurig worden aangepakt. Het enige drukkingsmiddel dat werknemers nog zullen hebben is de vrijheid om niet te werken, maar dat is zeer relatief en gaat slechts op voor zover men met een leven in schaarste genoegen neemt. De kans is groot dat de lonen boven het BI bijzonder laag zullen blijven. Een onvoorwaardelijk inkomen buiten de arbeidsmarkt kan die arbeidsmarkt niet meer beïnvloeden. In tegenstelling tot de these die stelt dat het kapitalisme ermee wordt afgebrokkeld, zou het ook kunnen zijn dat we belanden in een kapitalisme zonder arbeidsmarkt waarin de werkgevers zoveel mogelijk kosten afwentelen op de hele samenleving. Vakbonden worden overbodig, zo geeft Roland Duchatelet, stichter van Vivant, toe in een gesprek met De Morgen.[iv] In zijn ‘business-model’ kunnen vakbonden dan ‘coaches’ worden.

Tenslotte is er de vraag naar de hoogte van het BI waarmee het hele voorstel staat of valt. Hoe hoog? Hoe financieren?
In het voorstel van Vivant Europa[v] gaat men uit van een BI dat 50 % van het gegarandeerde minimumloon bedraagt. Kinderen zouden tot hun 18de 25 % van dit bedrag ontvangen, jongeren tussen 18 en 25 75 %, en bejaarden boven de 65 150 %.
Op die manier komt Vivant voor België uit op een bedrag van 700 euro per maand en de hele maatregel zou niet minder dan 24 % van het BBP kosten. Dat is ongeveer evenveel als wat de sociale bestedingen nu in beslag nemen. Ook Roland Duchatelet spreekt in een recent interview in de krant De Morgen van een bedrag van 700 euro.[vi]
Pensioenen, werkloosheidsuitkeringen, gezinstoelagen, en kosten voor loopbaanonderbreking vallen weg. Er wordt in het Vivant-voorstel flink bespaard op defensie en politie en op culturele zaken (door het wegvallen van de sociale lasten). De kosten voor gezondheidszorg dalen met de helft omdat artsen evenmin sociale lasten moeten betalen. Vivant gaat bovendien uit van een vermindering van de vennootschapsbelasting tot een niveau van 15 % en stelt alle inkomens onder de 1500 Euro per maand vrij van belastingen. Daarboven wordt 50 % betaald.

Het BI wordt voornamelijk gefinancierd door te sparen op de huidige sociale uitgaven en door een flinke verhoging van de BTW. Men gaat er bovendien van uit dat de netto lonen ongewijzigd blijven.
Los van de duidelijk liberale inslag van dit Vivant voorstel, waarin men spreekt over de ‘belastingen’ op arbeid in plaats van over sociale bijdragen die deel uitmaken van het loon, en over een ‘maatschappij van bijstandstrekkers’, zijn er heel wat vragen te stellen over dit voorstel. Voor een analyse van de gedetailleerde berekeningen is hier geen plaats, maar een eerste blik op de bedragen doet twijfel rijzen over de haalbaarheid en juistheid ervan. Het is meer dan onwaarschijnlijk dat men de netto lonen op het niveau van vandaag zou laten bestaan. Dat zou overigens betekenen dat werknemers een aardige stuiver meer gaan verdienen, terwijl gepensioneerden flink moeten inleveren. De nettolonen kunnen ongewijzigd blijven, in die zin dat werkgevers enkel nog een toeslag op het BI betalen. Het mag duidelijk zijn dat men moeilijk ‘waardig’ kan leven met 700 Euro per maand. Wie werk heeft, kan dit inkomen aardig optrekken. En wie genoeg verdient kan zich buiten alle solidariteit om, privé verzekeren tegen ziekte, werkloosheid en oude dag. Maar kan je echt verkiezen om niet te werken met zo’n laag bedrag? Kan je rondkomen met een pensioen van 1050 Euro per maand, laat staan ook nog genieten van het leven in je oude dag? Veel van de argumenten pro verdwijnen als sneeuw voor de zon als men de bedragen en de kosten ziet. In het Europees burgerinitiatief wordt gesteld dat men wil overstappen van een ‘compensatieregeling’ naar een ‘emanciperend’ project, maar echt emanciperend kan 700 Euro per maand toch niet worden genoemd. Trouwens, ook 1000 euro per maand is dat niet. De berekeningen voor andere landen zijn evenmin overtuigend. In Bulgarije zou het BI slechts 5,45 % van het BBP kosten, maar het bedrag zou ook niet meer dan 37 euro per maand bedragen. Ik hoor de Bulgaren niet jubelen. De bestaande voorstellen voor Duitsland, Spanje en Finland spreken allemaal over bedragen in dezelfde grootte-orde als wat voor België wordt voorgesteld[vii]. Niemand stelt een bedrag voor dat op het niveau van de armoedegrens ligt (voor België: 1000 euro per maand). Dat is duidelijk te hoog gegrepen, en het betekent ook dat het lang niet zeker is dat de armoede er mee kan uitgeroeid worden.
Het betekent wel dat het basisinkomen te laag zou zijn om van te overleven, en er dus ‘mini-jobs’ kunnen komen die de werkgevers met de door hen gewenste flexibiliteit kunnen invoeren. Emanciperend?

Een nieuw paradigma
Kortom, hoezeer men ook gehecht mag zijn aan een universeel systeem van sociale bescherming met individuele rechten, als een BI betekent dat een groot deel van de bevolking moet zien rond te komen met een bedrag dat onder de armoedegrens ligt, kan het niet overtuigen. De voorstanders van een BI hebben goede argumenten, maar de voordelen wegen m.i. niet op tegen de nadelen. En de financiering van een degelijk BI is niet makkelijk.

Het BI is een aantrekkelijk voorstel dat een totale vernieuwing inhoudt van ons denken over sociale bescherming. Daarom moet het verder onderzocht worden om te zien of andere, meer gemoduleerde versies eventueel mogelijk en haalbaar kunnen zijn.

Onze sociale bescherming zal sowieso moeten her-dacht worden, en de grote fragmentering van de verschillende systemen kan best worden tegen gegaan. De manier waarop de sociale bescherming nu wordt afgebouwd, is niet aanvaardbaar. Maar de vakbonden staan in het defensief en blijven muisstil als een progressieve hervorming zou kunnen ter sprake komen. En dus ondergaan we de neoliberale hervorming. Een gedeeltelijk loskoppeling van arbeid en sociale bescherming kan bespreekbaar zijn, maar een afwentelen van alle kosten op de maatschappij is dat niet. Een flexibele arbeidsmarkt in het voordeel van werknemers, lagere en anders georganiseerde sociale bijdragen om te vermijden dat arbeid gedelocaliseerd wordt, een betere en eenvormige bescherming tegen werkloosheid, betere pensioenen, andere gezinstoelagen en een efficiëntere gezondheidszorg gericht op preventie, meer herverdeling en solidariteit. Het zijn zaken die perfect mogelijk zijn maar vandaag veel te weinig aan bod komen. De meeste voorstanders van een BI hebben het vooral op de sociale bescherming en de vakbonden gemunt. Hoeveel kritiek er ook mogelijk is, het zijn resultaten van een eeuwenlange sociale strijd die niet zo maar overboord gegooid kunnen worden. Om de armoede uit te roeien en de mensenrechten te beschermen is er geen BI nodig. Er zijn andere, evenmin ideologisch neutrale oplossingen mogelijk die armen én werknemers beter beschermen.
Ten eerste is er het gegarandeerd minimuminkomen. Aangezien hogere inkomensklassen een dergelijk BI geenszins nodig hebben, kan het interessanter zijn te blijven aandringen op de invoering, in alle landen van de EU, op een gegarandeerd minimuminkomen voor al diegenen die vandaag niet op de arbeidsmarkt actief zijn. Een dergelijk inkomen moet minimaal de eveneens Europees vastgelegde armoedegrens bereiken, dit is 60 % van het mediane inkomen per land. In het huidige systeem is dit eveneens moeilijk te financieren[viii], maar met een Europese solidariteit tussen rijke en arme landen en regio’s is het wel perfect haalbaar.
Het lijkt me duidelijk dat we tegelijk verzet moeten blijven aantekenen tegen de verwoede pogingen van de Europese instellingen en onze nationale regeringen om alles op arbeidsmarktparticipatie in te zetten met meer en langer werken voor iedereen. Er zijn momenteel onvoldoende banen om iedereen tot zijn zeventigste aan werk te helpen, en de maatschappelijke behoeften zijn lang niet zo groot dat dit noodzakelijk zou zijn.

Een drastische arbeidstijdverkorting moet mogelijk zijn, net zoals een universeel tijdskrediet, zodat iedereen die tijd vrij wil hebben voor andere activiteiten daar ook toegang toe heeft.[ix] En uiteraard moeten, zoals de armoedeverenigingen terecht vragen, alle uitkeringen minimaal op de armoedegrens liggen.

Dit houdt in dat we onze sociale bescherming her-denken[x], dat we formules uitwerken om iedereen een sociale en economische zekerheid te bieden, dat we nadenken over hoe we van sociale bescherming een instrument kunnen maken om zowel het economisch systeem als ons democratisch bestel te verbeteren. Sociale bescherming kan gezien worden als een soort ‘commons’, een ‘gemeengoed’, alle mensen hebben immers dezelfde behoeften. Verschillende samenlevingen kunnen andere antwoorden vinden om aan die behoeften te voldoen, maar om universele mensenrechten te respecteren, zullen er altijd gemeenschappelijke kenmerken zijn. We kunnen daar samen aan werken.

We moeten dus inderdaad naar een nieuw paradigma, maar dat mag er niet komen door de huidige broze rechten af te bouwen. Toekomstgericht werken is niet synoniem van een totale breuk met het verleden. Armoede en ongelijkheid moeten drastisch worden bestreden, en dat kan enkel door de hele samenleving aan te spreken. Armoede is een sociale verhouding die je niet kan veranderen door aan de rijken een uitkering te geven, wel integendeel.

Commentaar op deze bedenkingen zijn zeer welkom. Liefst met argumenten in plaats van verwijten. De voorstanders van het BI zijn niet de enigen die op zoek zijn naar oplossingen waar de samenleving beter van wordt. Een grondig debat over dit punt is zeker noodzakelijk, maar dat kan enkel als er met argumenten wordt gewerkt en als er wordt gelezen wat er staat. Dat was de afgelopen maanden helaas niet het geval. Ik hoop van harte dat het wel mogelijk is, ook al omdat de begripsverwarring rond basisinkomen en minimuminkomen nog altijd zeer groot is.

Francine Mestrum, coördinator netwerk Global Social Justice (www.globalsocialjustice.eu)