“Rijke wereld kan kiezen tussen immigratie of internationale nivellering”
In de Correspondent betoogde historicus Rutger Bregman onlangs dat we “alle grenzen moeten openzetten”, dat vrije migratie van armeren naar rijke landen de beste manier is om armoede te bestrijden en dat ook arbeiders in rijke gastlanden er baat bij zullen hebben. Bregman citeert hierin een working paper van Wereldbank econoom Branko Milanovic, maar Milanovic noemt nog een andere manier om internationale ongelijkheid op te lossen die Bregman niet noemt: dat armere landen rijker worden. Een soort internationale nivellering. Ik betoog niet tegen open grenzen, maar wel tegen het te rooskleurige beeld dat Bregman schetst van de migratie-optie en concludeer dat een internationale nivellering mogelijk beter én realistischer is.
(Bron: economielinks)
Een niet-marxistische wereld: locatie bepaalt inkomen meer dan klasse
Het fundamentele probleem dat Bregman en Milanovic behandelen is de gigantische inkomensongelijkheid tussen landen. “Wie geboren wordt in het juiste land – in plaats van de juiste familie of de juiste stand – vormt de ware adel van de eenentwintigste eeuw”, aldus Bregman. “Het is Apartheid op globale schaal”.
Locatie is inmiddels belangrijker geworden dan klasse in het bepalen van iemands inkomen, aldus Milanovic. Vroeger leefden arbeiders uit verschillende landen nog in vergelijkbare armoede. Tegenwoordig heeft de armste vijf procent uit Duitsland een hogere koopkracht dan tachtig procent van de wereldbevolking. De gemiddelde koopkracht van de armste vijf procent in de VS is ongeveer even hoog als de gemiddelde koopkracht van de rijkste vijf procent in India.
We leven volgens Milanovic inmiddels in een “niet-marxistische wereld”. Door de grote economische ongelijkheid tussen arbeiders uit verschillende landen is er immers geen sprake meer van een internationaal proletariaat met dezelfde politieke belangen, zoals in de 19e eeuw bestond en door Karl Marx werd beschreven. Internationale proletarische solidariteit is daardoor uitgestorven, aldus Milanovic (hier kun je over twisten natuurlijk, want er zijn nog steeds uitingen van internationale proletarische solidariteit tussen landen die enorm verschillen in inkomen [1])
Bovenstaande grafiek illustreert het verschil met 143 jaar geleden: “Rond 1870 verklaarde klasse zo’n tweederde deel van de internationale ongelijkheid. En nu? De percentages zijn precies omgedraaid: meer dan tweederde van totale ongelijkheid wordt veroorzaakt door locatie”, aldus Milanovic (2012: 19) [2].
Deze “locatiebonus” zoals Bregman het noemt – wie in het juiste land geboren wordt heeft het goed – is natuurlijk onmogelijk te rechtvaardigen. Geërfde inkomensverschillen binnen landen worden nog enigszins gecorrigeerd via nivellerende belastingen en sociale voorzieningen, maar de internationale ongelijkheid tussen landen wordt niet eens ter discussie gesteld, constateert Milanovic, terwijl er verschillende mogelijkheden zijn om ook deze ongelijkheid te corrigeren.
Migratie of internationale nivellering
Milanovic vat de mogelijkheden samen: “Of arme landen worden rijker, of arme mensen zullen verhuizen naar rijke landen”. Het effect op internationale inkomensongelijkheid is volgens Milanovic hetzelfde, want in beide gevallen worden armere mensen rijker.
- lijkt voor de migratie-optie te gaan in zijn betoog voor open grenzen wanneer hij zegt: ”dat immigratie de beste armoedebestrijder is, daar is geen twijfel over mogelijk”. Hieronder een kritische blik op zijn betoog plus een evaluatie van het alternatief (dat armere landen rijker worden).
De migratie-optie: een win-win?
Veel van Bregman’s argumenten zijn goed onderbouwd; door vrije migratie van armeren naar rijkere landen kunnen ze ontsnappen aan armoede, honger en ziekte. De ontvangende landen zouden er door arbeidsimmigratie economisch op vooruit gaan. Bovendien zou uit economisch onderzoek blijken dat arbeidsimmigratie niet ten koste gaat van lonen en werkgelegenheid voor de lokale beroepsbevolking.
Volgens Bregman zou het openzetten van de grenzen in één klap alle armoede uitroeien, het wereldwijde bbp verdubbelen, iedereen in Afrika boven onze armoedegrens uittillen en ons op termijn ook nog een paar extra maandsalarissen opleveren.
Ik betoog hier niet tegen open grenzen. Sterker nog, ik voeg er nog twee argumenten aan toe. Ten eerste het morele argument ”geen mens is illegaal”, de slogan van het Nederlandse no-border netwerk.
Ten tweede een argument dat ik eerder uiteenzette; in December 2012 meldde de Volkskrant op basis van eigen onderzoek dat de belastingdruk voor bedrijven steeds lager wordt de afgelopen tien jaar, terwijl de belasting op arbeid juist is toegenomen. Volgens de Duitse econoom Hans-Werner Sinn (2003) wordt er steeds meer belasting geheven op arbeid omdat het vergeleken met kapitaal moeilijker kan wegvluchten voor ongunstige belastingregels. In andere woorden; omdat kapitaalmobiliteit hoger is dan arbeidsmobiliteit. Sinn voorspelt een onvermijdelijke uitholling van de verzorgingstaat als gevolg hiervan. Mijn conclusie was: vergroot de arbeidsmobiliteit – via het openzetten van de grenzen bijvoorbeeld – maar beperk ook het kapitaalverkeer.
Hoe het openzetten van de grenzen, zonder aanvullende maatregelen, ”in één klap alle armoede uitroeit”, zoals Bregman beweert, is mij echter niet duidelijk. Op deze rooskleurige voorspelling van Bregman zijn een paar kritieken te geven. Ik geef ze puntsgewijs.
1. Zo fijn is het leven als migrant vaak niet
Dat Thaise bessenplukkers in Zweden soms werkdagen maken van 17,5 uur is overkomelijk volgens Bregman, want in hun land van herkomst hebben ze het nog slechter. Bregman:
Deze zomer besloot Zweden 6.000 tijdelijke werkvergunningen aan bessenplukkers uit Thailand te verstrekken. Twee maanden lang zwoegden ze van 5:30 uur tot soms wel 23:00 uur – en dat zeven dagen per week. Het is zwaar werk: de hele dag voorovergebogen door de velden lopen. Zelfs de Polen wilden het niet meer doen. Maar een van de Thaise dagloners vertelde aan de NOS: ‘Hier is het werk eenvoudiger, thuis moeten we harder werken.’
Door arbeidsimmigratie creëren we inderdaad “een kaste van tweederangs burgers”, geeft Bregman toe, maar het is uiteindelijk beter “een paar jaar in Nederland op de tweede rang” te zitten dan “de rest van je leven op de eerste in Burundi”.
Dat is simpelweg te kort door de bocht. Onderzoek van Gallup suggereert dat er zowel persoonlijke baten als kosten zijn voor arbeidsmigranten. Om inzicht te krijgen in deze kosten en baten interviewde Gallup immigranten in 15 EU-landen (afkomstig uit ontwikkelingslanden) en mensen met hetzelfde demografische profiel in de landen van herkomst. Zo schatte Gallup wat voor leven migranten zouden hebben gehad als ze thuis waren gebleven.
De winsten voor een migrant: ze geven hun leven een iets hoger cijfer dan vergelijkbare thuisblijvers (een 5.88 versus 5.24) en ervaren minder corruptie.
De kosten zijn echter ook significant: een veel hoger percentage van de migranten geeft aan negatieve emoties te ervaren zoals verdriet, stress, zorgen en woede, dan vergelijkbare thuisblijvers. Bovendien geeft een hoger percentage van de thuisblijvers aan “comfortabel te leven van hun inkomen” en te ervaren dat “de levensstandaard verbetert”.
Oftewel, het leven van een migrant gaat niet altijd over rozen. Vaak gaat het juist over bessen, asperges of champignons, lange dagen in kassen, met zorgen, verdriet, stress en woede [3].
2. Migratie-optie ongelijk verdeeld
De migratie-optie is bovendien ongelijk verdeeld over de armeren. De 700 miljoen mensen die volgens Gallup zouden willen emigreren (cijfers uit 2010, toen er zo’n 1.3 miljard mensen onder de armoedegrens van 1.25 dollar per dag leefden) zijn voornamelijk jong (tussen de 15 en 35 jaar) en bezitten minstens een middelbare-schooldiploma. Bovendien willen vooral mensen migreren wanneer ze al contactpersonen hebben in het gastland.
De migratie-optie is dus al bij voorbaat ongelijk verdeeld en waarschijnlijk voornamelijk weggelegd voor degenen die het al iets breder hebben financieel gezien en daardoor onderwijs hebben kunnen volgen, en degenen die minder bindende verantwoordelijkheden hebben (zoals kinderen) en ook nog eens contacten hebben in het gastland.
3. Braindrain van arm naar rijk vergroot welvaartsverschillen landen
Dat vooral mensen met diploma’s wegtrekken naar rijkere landen creëert bovendien een kennisvlucht (of braindrain) van arm naar rijk, waardoor welvaartsverschillen tussen landen eerder toenemen dan afnemen. Het boek Exceptional People (2012) van Goldin e.a. legt uit hoe groot die braindrain ongeveer is, op basis van cijfers uit 2003 [4]:
“Meer dan 70 procent van de afgestudeerden aan de universiteit uit Guyana en Jamaica verhuizen naar ontwikkelde landen en andere landen hebben vergelijkbaar hoge percentages van emigrerende afgestudeerden: Marokko (65 procent), Tunesië (64 procent, Gambia (60 procent), Ghana (26 procent), Sierra Leone (25 procent), Iran (25 procent), Korea (15 procent), Mexico (13 procent) en de Filippijnen (10 procent)”.
Malawi zou zelfs meer dan de helft van hun verplegend personeel hebben verloren door emigratie in slechts vier jaar, waardoor er nog slechts 336 verpleegkundigen zijn voor een populatie van 12 miljoen.
De braindrain is geen nieuw fenomeen. Chang beschrijft in Kicking Away…(2002) dat de ontwikkelde landen tijdens hun industriële revoluties in de 19e eeuw de immigratie van buitenlandse kennis en talent enorm stimuleerden.
Dat rijke landen juist immigratieprikkels gebruikt hebben om zich economisch te ontwikkelen, maakt het des te vreemder om nu vanuit de rijke wereld de ontwikkelingslanden aan te raden massaal te emigreren naar ons. Als de rijke landen eerlijk over hun eigen geschiedenis zouden zijn, zouden ze ontwikkelingslanden aanraden om kennis en talent niet te verliezen maar vast te houden en aan te trekken [5].
Bregman houdt niet een pleidooi voor een kennisvlucht uit ontwikkelingslanden, maar het is opmerkelijk dat hij het risico hiervan in zo’n uitgebreid betoog over open grenzen niet noemt.
4. Kwetsbaarheid migranten verzwakt arbeidersbeweging
Het immigratievraagstuk is altijd een moeilijk vraagstuk geweest voor de arbeidersbeweging. Sinds de 19e eeuw is er een grote internationalistische stroming geweest onder arbeiders onder de slogan “proletariërs aller landen, verenigt u!”. Tegelijkertijd bestond er ook een nationalistische stroming die riep “eigen volk eerst!”. Dit heeft natuurlijk niet één, maar meerdere verklaringen.
Één verklaring komt uit marxistische kringen. Arbeidsimmigratie zou regelmatig gebruikt zijn door kapitalisten in hun strijd tegen vakbonden. Volgens de marxistische geograaf David Harvey werd arbeidsimmigratie in de jaren zestig en zeventig gebruikt door Europa en de VS om arbeidersbewegingen te verzwakken (vrij vertaald):
Een van de grootste obstakels voor kapitaalaccumulatie in de jaren zestig en vroege jaren zeventig was het arbeidsvraagstuk. Er was een schaarste aan arbeid zowel in Europa als de VS, arbeid was goed georganiseerd en had een invloed op de politiek. Één van de grooste obstakels voor kapitaalaccumulatie in die periode was; hoe krijgt kapitaal toegang tot een goedkoper en gehoorzamer arbeidsaanbod? Er waren een paar antwoorden; één was het aanmoedigen van meer immigratie. In de VS was er een grote herziening van de immigratiewet in 1965 waardoor de VS toegang kreeg tot het globale bevolkingsoverschot (daarvoor werden alleen Europeanen en blanken toegelaten). In de late jaren zestig subsidieerde de Franse overheid de import van arbeiders uit Maghreb, de Duitsers haalden de Turken binnen, de Zweden brachten de Joegoslaviërs binnen, de Britten gebruikten arbeiders uit hun imperium. Dus een pro-immigratie beleid was een poging om het arbeidsvraagstuk op te lossen.
Ook in het na-oorlogse Nederland werd er een immigratiebeleid gevoerd waarbij arbeiders uit onder andere Italië, Marokko en Turkije werden geworven.
De vakbonden, die ook in Nederland een sterke positie hadden verworven, kwamen voor een dilemma te staan schrijft Maurice Blessing in het Historisch Nieuwsblad (2004). Ze zagen dat arbeidsimmigratie lonen kon drukken, vooral in sectoren van ongeschoolde arbeid, maar ook economische groei en winsten kom opleveren waar de leden uiteindelijk iets van terug zouden zien. De meningen waren verdeeld [6].
Één ding waar de vakbond – en linkse partijen in het algemeen – het echter wel over eens leken te zijn was dat arbeidsimmigranten, eenmaal binnen in Nederland, niet onder slechtere omstandigheden en lagere lonen zouden moeten werken dan ‘autochtone’ arbeiders die hetzelfde werk doen. Dit was bijvoorbeeld een belangrijke eis van de Nederlandse Katholieke Metaalbewerkersbond en het Nederlands Verbond van Vakbewegingen (NVV) toen zij in de jaren vijftig werden geraadpleegd over het immigratiebeleid [7].
Socioloog William I. Robinson zegt in Truthout (2013) dat arbeidsimmigratie naar de VS op zichzelf geen bedreiging vormt voor de onderhandelingspositie van de arbeidersbeweging. De kwetsbare positie van arbeidsimmigranten is dat echter wel. Het feit dat arbeidsmigranten vaak in onzekerheid leven en bijvoorbeeld deportatie vrezen maakt hun kwetsbaar voor uitbuiting waardoor ze gebruikt kunnen worden om lonen te drukken [8].
Het toekennen van een volwaardig burgerschap aan immigranten in de VS zou volgens Robinson beter zijn voor zowel de immigranten als de autochtone beroepsbevolking.
Vandaar mijn kritiek op het voorstel van Bregman om arbeidsimmigranten geen volwaardig burgerschap toe te kennen, waardoor we inderdaad ”een kaste van tweederangs burgers” creëren:
Nog niet gerustgesteld? Dan kun je besluiten immigranten geen sociale rechten te geven. Of die rechten pas na een paar jaar te verstrekken. Of pas als ze, laten we zeggen, 100.000 euro aan de fiscus hebben betaald. (Hetzelfde geldt trouwens voor de angst dat immigranten niet integreren of politiek gevaarlijk zijn. Je kunt taal- en cultuurtests invoeren. Je kunt ze hun stemrecht ontnemen. Je kunt ze terugsturen als ze geen werk vinden.)
Helaas wordt dit voorstel in de economische wetenschap breed gedragen.
Arme landen kunnen rijker worden
“Of arme landen worden rijker, of arme mensen zullen verhuizen naar rijke landen”, zegt Milanovic. Er zijn volgens hem twee manieren waarop arme landen rijker kunnen worden.
Optie 1: een herverdeling van inkomen van rijke naar arme landen
In andere woorden: een grote overboeking van rijke landen op de rekening van de derde wereld.
De bereidheid voor zo’n nivellering lijkt echter afwezig volgens Milanovic; rijkere landen geven momenteel slechts 100 miljard dollar per jaar uit aan ontwikkelingshulp. Ter vergelijking: dit is slechts vijf keer het bedrag aan bonussen dat de bank Goldman Sachs aan zichzelf uitkeerde in één crisisjaar, aldus Milanovic.
Sterker nog, voor elke dollar ontwikkelingshulp stroomt er meer dan 10 dollar uit ontwikkelingslanden naar rijke landen. Dit werd kort samengevat door stichting Oikos in De omgekeerde wereld; of hoe ontwikkelingslanden het rijke Westen financieren (2008). Cijfers uit 2008 van de stichting Eurodad tonen dat er meer geld uit ontwikkelingslanden naar rijke landen stroomt dan andersom, voornamelijk door kapitaalvlucht (een illegale uitstroom van kapitaal door onder andere criminaliteit, corruptie en belastingontwijkingen) en de aflossing van schulden [9].
De stroom kapitaalvlucht is in het laatste decennium zelfs toegenomen, volgens een rapport van Global Financial Integrity (GFI) door ex-IMF econoom Dev Kar en Sarah Freitas. Deze groei was in Afrika het grootst; de kapitaalvlucht steeg met 23,6 procent tussen 2001 en 2011.
In totaal stroomde er 5.86 biljoen dollar illegaal uit ontwikkelingslanden tussen 2001 en 2011. Dat is ongeveer het nationaal inkomen van Japan in 2012. Hiermee hadden een hoop ziekenhuizen en scholen gefinancierd kunnen worden, aldus Kar.
Optie 2: de economische groei van ontwikkelingslanden
Dit betekent volgens Milanovic dat China en India door moeten blijven groeien en nog armere landen een flinke inhaalslag moeten maken.
Hoe rijke landen hierbij kunnen helpen beschrijft econoom Ha-Joon Chang in het boek Kicking Away the Ladder (2002) bijvoorbeeld; door niet de ladder weg te schoppen die we zelf gebruikt hebben om rijker te worden.
Terwijl rijke landen rijk zijn geworden via een protectionistisch beleid – importheffingen en overheidssteun van de eigen industrie ten tijde van hun industriële revoluties – adviseren ze armere landen (sterker nog; ze dwingen het af) om precies het tegenovergestelde te doen, namelijk alle handelsbarrières op te heffen, hun economie te privatiseren en liberaliseren en overheidssteun voor de industrie af te bouwen.
De regels van de Wereldhandelsorganisatie kunnen volgens Chang echter gemakkelijk herschreven worden – mits er politieke wil voor is – zodat armere landen dezelfde protectionistische instrumenten kunnen gebruiken die rijke landen rijk hebben gemaakt.
Welke optie is realistisch?
De mogelijkheden voor het verminderen van internationale ongelijkheid zijn duidelijk, maar welke is realistisch? En welke is het meest wenselijk?
Om via migratie alle armoede op aarde uit te roeien, zoals Bregman voorstelt, lijkt me niet realistisch. Niet alleen omdat open grenzen niet zomaar alle armoede uit zal roeien, om redenen die hierboven zijn behandeld. Ook omdat er momenteel juist een tegenovergestelde tendens is. Zoals Milanovic schrijft is ”de rijke wereld hekken om zichzelf aan het bouwen”; op de zeven punten waar de rijkste regio’s grenzen aan de armste regio’s worden de grenzen juist gemilitariseerd, met landmijnen, patrouillerende boten en hekken [10].
Is de migratie-optie het meest wenselijk? Dat is te betwijfelen; het leven van arbeidsimmigranten, van “de kaste van tweederangs burgers”, is vaak zo prettig nog niet, met vaak woede, stress, zorgen, verdriet, overwerking, onderbetaling, een dreiging van deportatie en weinig uitzicht op verbetering.
Stel dat de keuze aan de armeren op aarde zelf zou zijn – tussen een vrije migratie naar rijke landen of het rijker worden van hun arme landen – dan zouden velen voor de laatste optie kiezen, vermoed ik.
Is het realistisch dat arme landen rijker worden? Optie 1 – een internationale herverdeling van inkomen – lijkt me onwaarschijnlijk gezien de rijke wereld momenteel minstens tien euro uit ontwikkelingslanden haalt voor elke euro die het doneert. De politieke wil om de vergaarde rijkdom te delen met ontwikkelingslanden ontbreekt simpelweg.
Het meest realistische scenario is misschien wel de economische groei van ontwikkelingslanden. Zoals Milanovic ook constateert, is het eerste decennium van de 21e eeuw mogelijk de eerste periode sinds de industriële revolutie dat internationale inkomensongelijkheid niet toeneemt maar afneemt, onder andere door de groei van China en India [11].
_____________________________
[1] Zie bijvoorbeeld deze solidariteitsverklaring in 2011 van een Egyptische koepel van vakbonden – toen er in Egypte een opstand was begonnen – aan arbeiders in Wisconsin, VS, die op hetzelfde moment een hevige strijd voerde voor vakbondsrechten. Of deze solidariteitsverklaring van een Griekse schoonmakersvakbond aan de Nederlandse schoonmakersvakbond in 2012 toe zij in Nederland staakte voor een betere CAO. De boodschap is keer op keer “we moeten samen strijden” en “we hebben dezelfde belangen”.
[2] Milanovic heeft het hier over de internationale ongelijkheid van alle personen op aarde, niet de ongelijkheid tussen de gemiddelde inkomens van landen – ook een veel gebruikte maatstaf voor internationale ongelijkheid. Milanovic gebruikt een concept van internationale ongelijkheid dat in feite berekend wordt alsof de wereld één land is; hij zet alle inwoners op aarde op een rij, geordend op koopkrachtpariteit, en bekijkt in welke mate “locatie” (land) van invloed is op inkomen. Zie pagina 3 uit Milanovic voor een uitleg hierover.
[3] Aan de bouw van de Eemshaven in Groningen werken momenteel zo’n 20 nationaliteiten. Het programma Nieuwsuur legde een hoop misstanden bloot in de reportage getiteld “de keerzijde van open grenzen“; overwerk, onderbetaling en een slechte arbeidsinspectie.
[4] Cijfers uit William J Carrington & Anrica Detragiache. 1999. “How Extensive Is the Brain Drain?” Finance and Development: A Quarterly Magazine of the IMF 36(2); Richard H. Adams Jr. 2003. “International Migration, Remittances, and the Brain Drain: A Study of 24 Labor Exporting countries,” Policy Research Working Paper Series 2069. Washington, DC: The World Bank.
[5] Een ontwikkelingsland dat momenteel het advies van econoom Chang opvolgt is bijvoorbeeld Ecuador, wiens president en tevens econoom Rafael Correa sterk beïnvloed is door Chang. Zo’n tien procent van de Ecuadoriaanse bevolking van 15 miljoen leeft in het buitenland, bijvoorbeeld in Spanje. Kort nadat Correa in 2007 de verkiezingen won begon hij remigratie van Ecuadorianen te stimuleren via allerlei financiële prikkels (Schurr & Stolz, 2010).
[6] Rutger Bregman citeert voornamelijk onderzoeken waaruit blijkt dat immigratie geen, nauwelijk of zelfs een positief effect heeft op de lonen van de ‘autochtone’ beroepsbevolking: “Wat blijkt: immigratie heeft nauwelijks effect op onze lonen. Uit andere onderzoeken blijkt zelfs dat nieuwkomers de lonen van binnenlandse werknemers iets doen stijgen”. Één van Bregmans aangehaalde onderzoeken, van het Economic Policy Institute, erkent echter ook dat er geen consensus is in de economische literatuur over de effecten van immigratie op lonen en dat het resultaat van deze onderzoeken erg afhankelijk is van de gebruikte methode (zie Shierholz, 2010; p.9).
Bovendien wordt de volgende vraag niet onderzocht door Shierholz: In hoeverre is de zwakke onderhandelingspositie van de Nederlandse of Europese beroepsbevolking te wijten aan de kwetsbare positie van arbeidsmigranten? Wel staat er een hint op pagina 4; het blijkt dat in bepaalde Amerikaanse staten waar veel kwetsbare immigranten zonder papieren werken – Californië, Florida, New York, Texas – de effecten van immigratie voor laaggeschoolde, mannelijke arbeiders negatief lijken te zijn, een effect dat niet terug te zien is in de nationale gemiddelden.
Het is bovendien goed te beseffen dat, hoewel de Nederlandse lonen in de afgelopen decennia gestegen zijn, de arbeidsinkomensquote – het deel van het nationaal inkomen dat naar arbeid gaat – wel gedaald is sinds pakweg 1980. Dit benadrukken economen Robin Fransman (2013) en Ewald Engelen (2013) ook. Dit geldt bovendien ook voor Europa als geheel (Mitsopoulos & Pelagidis (2000; 250)), de VS (Reich, 2011) en de rest van de wereld (Economielinks, 22/1/’13).
[7] Uit Judith Roosblad. Vakbonden en immigranten in Nederland (1960 – 1997) (2002; p.42).
[8] Zie een verzameling gerelateerde literatuur hier, de literatuur van een leesgroepsessie over “racisme en gender op de arbeidsmarkt” van Kritische Studenten Utrecht.
[9] De eerste wereld lijkt bovendien niet bereid om met een gezonde zelfkritiek naar de schulden van ontwikkelingslanden te kijken. Haïti is een schrijnend voorbeeld; Haïti had zich in 1804 via een slavenopstand vrij gevochten van Napoleon en haar onafhankelijkheid gewonnen als eerste zwarte, onafhankelijke republiek. In 1825 legde Frankrijk Haïti een schuld op om de Franse slaveneigenaren te compenseren voor het verlies van ‘hun’ kolonie en misgelopen winsten. De schuld (90 miljoen franc) werd tot 1947 afbetaald en zou omgerekend nu 17 miljard dollar bedragen. In 2004 voerde Haïti een rechtszaak om deze schuld terug te krijgen van Frankrijk. Één van hun argumenten was dat de schuld ook in 1825 al illegaal was, omdat slavernij al verboden was. Frankrijk reageerde door een omverwerping van de Haïtiaanse overheid te steunen (Wilsher, The Guardian, 2010).
[10] Zie ook een artikel over de opkomst van sterk beveiligde grenzen in De Correspondent: “De terugkeer van de muur” door Dick Wittenberg.
[11] Zie een gerelateerde presentatie van econoom Howard Nicholas hier, over de inhaalslag die ontwikkelingslanden lijken te maken op ontwikkelde landen sinds ongeveer 2000. Een van zijn grafieken die dit illustreert toont dat ontwikkelingslanden een steeds groter deel van het wereldwijd inkomen verdienen in het laatste decennium.
Meer: