Revolutie in Soedan
Eind 2018 braken in heel Soedan protesten uit tegen de dictatuur van Omar al-Bashir. In april 2019 werd de dictator – na dertig jaar heerschappij – afgezet na een langdurige sit-in voor het Centrale Commando (het hoofdkwartier van de Soedanese strijdkrachten). De Militaire Raad nam de macht over, maar de Soedanese revolutionairen stopten niet met hun sit-ins: ze bleven zich verzamelen bij het Centrale Commando en verklaarden te blijven protesteren totdat al hun eisen waren ingewilligd.
(Oorspronkelijk verschenen bij Doorbraak, foto: Januari 2019, bij een van de vele solidariteitsdemonstraties in Nederland)
Op 3 juni 2019 dreven de Soedanese veiligheidstroepen alle sit-ins in verschillende steden met veel bloedvergieten uiteen. Vervolgens ondertekende de koepel van oppositie-partijen de FFC (Forces of the Declaration of Freedom and Change) een overeenkomst met de Militaire Raad tot een civiel-militaire regering die Soedan gedurende een overgangsperiode van drie jaar zal besturen.
In de twee jaar die sindsdien zijn verlopen, hebben diverse politieke en economische veranderingen plaatsgevonden in Soedan. Zo zijn er vredesakkoorden getekend met verschillende gewapende bewegingen in het land, is Soedan van de Amerikaanse lijst van “State Sponsors of Terrorism” geschrapt en zijn een aantal nieuwe wetten aangenomen. Maar tegelijkertijd zijn de protesten nooit opgehouden: zij vinden nog steeds ten minste tweemaal per maand plaats.
De slogan “Het (regime) is nog niet gevallen” weerklinkt tijdens de aanhoudende protesten in Soedan zo vaak dat hij een onderdeel van het dagelijks leven is geworden. Hij verwijst naar de belangrijkste leus van de opstand tegen het dictatoriale regime van december 2018: “Gewoon vallen”. Met “Het is nog niet gevallen” laten de demonstranten duidelijk blijken dat zij de huidige situatie in het land afwijzen en dat zij zullen blijven protesteren. Andere leuzen zijn “Of het nu gevallen is of niet, we blijven hier” en “Het is nog niet gevallen, het regime is nog steeds militair”.
Waarom zijn de Soedanezen in opstand gekomen? Een duik in de geschiedenis
Begin december 2018 braken in verschillende Soedanese steden heftige protesten uit door de sombere economische situatie, waarbij mensen in de rij moesten staan voor brood en brandstof. De belangrijkste protesten vonden plaats in de stad Atbara en waren georganiseerd door studenten van de Atbara Technische School. Zij waren woedend omdat ta’amiya broodjes (het gangbare ontbijt voor arme Soedanezen) onbetaalbaar waren geworden. De studenten liepen in een demonstratieve optocht naar het hoofdkwartier van de regerende partij, de Nationale Congrespartij (NCP), en brandden het gebouw tot de grond toe af. Foto’s van het in brand gestoken gebouw circuleerden al snel onder de Soedanezen. Het gebouw was identiek aan andere NCP-hoofdkwartieren in het hele land: provocerend luxueus midden in een verarmde, onderontwikkelde buurt. Het beeld wakkerde de hoop van de bevolking aan. De regering omverwerpen leek nu plotseling realistisch, ondanks alle veiligheidsdiensten en hun hardhandig optreden tegen de demonstranten.
De demonstraties verspreidden zich al snel naar andere steden en Soedan raakte vervolgens in een zichzelf versterkende cyclus: vanwege de protesten ging de staat over tot arrestaties en moorden, haalde sociale media uit de lucht en stelde een avondklok in, wat weer leidde tot nieuwe protesten. Tegelijkertijd ging het economische geweld door, in de vorm van aanhoudende inflatie, gebrekkige dienstverlening en het schrappen van overheidssubsidies, wat de slogan opleverde: “Regering van uithongering, regering van verarming, val gewoon”.
Hoewel de woede in 2018 uitbarstte, gaan de economische problemen die de reden vormden van alle opwinding veel verder terug in de tijd. Sommige van de betreffende maatregelen waren genomen door het regime van Al-Bashir, terwijl andere waren ingevoerd onder eerdere regimes. Sedert 1989, toen Al-Bashir via een staatsgreep aan de macht kwam, voerde zijn regering een beleid van liberalisering en privatisering. De islamitische achtergrond van de regering bracht haar ertoe stelling te nemen tegen “grote mogendheden” (voornamelijk de Verenigde Staten en de Europese Unie), waardoor zij weliswaar een neo-liberaal economisch beleid voerde, zonder echter te kunnen profiteren van de hulp die de mondiale financiële instellingen hadden kunnen bieden. De privatiseringen gaven de partij van Al-Bashir meer macht, omdat haar kaderleden openbare diensten die de staat had opgegeven, zoals onderwijs en gezondheidszorg, gingen verzorgen en er zo dus van konden profiteren.
Het beleid van de Al-Bashir-regering beleid lokte in de jaren negentig massale protesten uit. Tegen het einde van dat decennium wendde het regime zich, gedreven door het VS-embargo van 1998 tegen Soedan, tot Chinese bedrijven om als partners op te treden bij oliewinning in het land. Tegelijkertijd streefde het regime ernaar opnieuw toe te treden tot het mondiale financiële systeem. Het begon onderhandelingen met opeenvolgende Amerikaanse regeringen over de opheffing van het economische embargo. Als onderdeel van dit proces ging de Soedanese regering ermee akkoord onderhandelingen aan te knopen met de Sudan’s People’s Liberation Movement (SPLM) om een einde te maken aan de burgeroorlog in Zuid-Soedan, de langste in de geschiedenis van het continent.
Het vredesakkoord dat een einde maakte aan de oorlog, luidde een periode in waarin overheidsgeld en ontwikkelingssubsidies werden besteed aan dienstverlening aan olie-bedrijven, zowel Soedanese als buitenlandse. Er werd nu veel olie in het zuiden gewonnen en via pijpleidingen naar Port Sudan, aan de Rode Zee gepompt. De economie bloeide op, de munt werd stabiel en er werden wegen- en infrastructuurprojecten aangelegd (die altijd weer werden ontsierd door corruptieschandalen en de verdwijning van overheidsgeld). De opleving ging echter niet gepaard met enige ontwikkeling van basisdienstverlening, openbare voorzieningen of ontwikkelingsprojecten voor de bevolking. Er werd ook geen nationaal plan voor economische en sociale rechtvaardigheid opgesteld.
Deze behandeling van de afgelegen Soedanese regio’s – waarbij de regering wel profiteerde van de verkoop van hun grondstoffen, maar niets deed aan ontwikkeling en dienstverlening – was niets nieuws. Vóór de onafhankelijkheid in 1956 waren onderwijs en gezondheidszorg altijd al geconcentreerd in Khartoum (de hoofdstad van het centrale bestuur). Ook het wegennet van Soedan weerspiegelde hetzelfde: er waren vrijwel geen nationale wegen die niet door Khartoum liepen. Bij het elektriciteitsnet was het niet anders. Na de onafhankelijkheid veranderden de nieuwe regeringen niets aan de koloniale aanpak van goedkope landbouwexport uit Soedan, terwijl de openbare diensten tot een minimum beperkt bleven en alleen werden verleend in de rijke regio’s.
In het vredesakkoord was vastgelegd dat de bevolking van Zuid-Soedan na een overgangsperiode van vijf jaar in 2011 mocht kiezen of ze zich al dan niet bij Soedan wilde aansluiten. Vanzelfsprekend koos de zuidelijke bevolking voor onafhankelijkheid van Khartoems op koloniale leest geschoeid gezag.
De regering in Khartoum niet was echter niet voorbereid op deze nieuwe realiteit. Het verlies van de controle over de zuidelijke olie leidde tot een economische ineenstorting. Binnen een jaar was de waarde van de nationale munt met de helft gedaald. De regering reageerde onmiddellijk met bezuinigingsmaatregelen en kondigde de afschaffing van brandstofsubsidies aan. Tegen dit besluit braken protesten uit, vooral in universiteiten en instellingen voor hoger onderwijs. Geïnspireerd door de Arabische Lente vonden er wekelijks betogingen plaats, gecoördineerd via sociale medianetwerken. De overheid beantwoordde de protesten met geweld en arrestaties en na twee maanden waren ze gestopt.
In 2013 kondigde de regering, in een poging om een verdere economische achteruitgang te voorkomen, voor de tweede keer de afschaffing van de brandstofsubsidies aan. Deze keer deed ze dat echter in de schoolvakantie, om studentenprotesten te beperken. De demonstraties die deze keer uitbraken, vonden nu plaats in de buitenwijken van de hoofdstad en de overheid beantwoordde die met nog meer geweld dan gewoonlijk. Er werd met scherp geschoten op demonstranten, waarbij binnen drie dagen meer dan honderd mensen het leven verloren. Het geweld werd gepleegd door de Janjaweed, de militie die berucht is om haar moordpartijen in Darfur.
Geconfronteerd met al deze protesten tegen haar bezuinigingsbeleid, ging de regering op zoek naar politieke bondgenoten om haar bewind te handhaven. In januari 2014 riep Al-Bashir op tot een nationale dialoog, op voorstel van Princeton Lyman, de voormalige speciale gezant van de VS voor Soedan. Zijn voorstel voorzag in een alliantie tussen het regime en de oppositie, waarbij de laatste haar pogingen om het regime omver te werpen zou opgeven in ruil voor deelname aan de macht.
Lyman’s voorstel mislukte en de economische ineenstorting zette door. De regering wendde zich nu voor financiële steun tot het Golfkapitaal, dat behoefte had aan landbouwgrond. De onderwerping van Soedan aan de regeringen van de Golfstaten had al eerder geleid tot overdracht van grote delen van het Soedanese grondgebied aan het Golfkapitaal, waarbij de inheemse bevolking verjaagd werd, en tot betrokkenheid van Soedan bij de oorlog van de Verenigde Arabische Emiraten en Saoedi-Arabië in Jemen.
De protesten tegen de Al-Bashir-regering gingen ook in deze periode door, zoals demonstraties tegen landroof, een tweedaagse staking in 2016 tegen de opheffing van subsidies op medicijnen en een journalistenstaking in 2017 tegen de inbeslagname van kranten.
2018 – 2019
De vorige passages hebben een beeld geschetst van de economische situatie waarin Soedan in 2018 terechtkwam. In deze periode heeft het regime zichzelf en zijn bondgenoten verder verrijkt. Het verzet van de Soedanezen tegen allerlei bezuinigingsmaatregelen in de tien jaar die voorafgingen aan de opstand van december 2018, tonen aan dat het gebrek aan economische rechtvaardigheid de belangrijkste drijfveer was en nog steeds is voor de Soedanese revolutie. De Soedanezen kwamen in opstand tegen privatiseringen, het intrekken van staatssubsidies, het gebrek aan diensten en de gestegen broodprijzen. Het waren deze beleidsmaatregelen die december 2018 de leerlingen van de Atbara Technische School de straat opdreven.
Zoals gezegd, gingen de Soedanezen in december 2018 in verschillende steden de straat op onder de leus “Gewoon vallen”, dat wil zeggen: een totale afwijzing van elke vorm van compromis met het bestaande regime. In juli 2018 was al de nieuwe vakcentrale Sudanese Professionals Association (SPA) opgericht, uit verzet tegen de door het regime gecontroleerde officiële vakbonden. De SPA is een koepel van voornamelijk witte boorden-bonden. Die had voor 25 december 2018 een protestmars naar het parlement gepland, om een verhoging van het minimumloon te eisen. Toen begin december protesten uitbraken en vervolgens verhevigden, veranderde de SPA de bestemming van haar mars. Dat werd nu het presidentieel paleis. De SPA nam ook de oproep tot omverwerping van het regime over.
In januari 2019 zette de SPA in haar “Verklaring van Vrijheid en Verandering” haar eisen uiteen en riep de Soedanese bevolking op om vreedzame middelen te gebruiken om ze te bereiken. De eisen omvatten het onmiddellijke aftreden van Al-Bashir en zijn regime en het vormen van van een overgangsregering, die belast moest worden met negen taken, waaronder economische, politieke en juridische hervormingen. De verklaring werd behalve door de SPA ondertekend door de vier belangrijkste Soedanese oppositiegroepen en later door nog veel meer organisaties.
Terwijl demonstranten, die zaten te springen om een nieuw leiderschap, de SPA breed accepteerden, moesten zij voor het grootste gedeelte niets hebben van politieke partijen die de verklaring mede hadden ondertekend. De vijandigheid van de Soedanese bevolking tegen de bestaande politieke partijen is zowel logisch als gerechtvaardigd: in de loop van de geschiedenis hebben die herhaaldelijk compromissen gesloten met de autoritaire regimes, waartegen zij zich beweerden te verzetten. Ze zijn er, ondanks alle mooie verhalen, niet in geslaagd ook maar een van hun doelstellingen te verwezenlijken. De Soedanese partijen vertegenwoordigen eigenlijk de elites. Het zijn partijen van het agro-kapitaal en de handel of voor hoog opgeleiden. Ook de Soedanese Communistische Partij heeft niet veel betekend voor de bevolking.
In deze context is het duidelijk waarom de demonstranten de voorkeur gaven aan andere organisatievormen, zoals buurtverzetscomités en beroepsorganisaties. Uit afkeer tegen ideologische organisaties begonnen demonstranten op te roepen tot de vorming van een “technocratische” regering, die zich verre houdt van politiek, die de mensen als corrupt beschouwen. Het ontbreken van een revolutionaire visie onder de demonstranten was het gevolg van de afwezigheid van een revolutionaire partij die in staat was tot een gedegen revolutionaire analyse.
In de maanden na januari 2019 gingen de protestmarsen in Soedanese steden en dorpen door met het eisen van de val van het regime. Uit de grote deelname van Soedanese vrouwen en meisjes bleek eens te meer hoe fundamenteel de slecht functionerende economie was als oorzaak van de opstand. De bezuinigingsmaatregelen van de regering hadden de toch al moeilijke omstandigheden waaronder vrouwen leven verder verslechterd, aan de ene kant door een geringere kans op werk en aan de andere kant door beperking van de dienstverlening door de staat.
Ondertussen ontstonden steeds meer verzetscomités in de wijken en bij instellingen, voortbouwend op eerdere ervaringen met basiscomités tijdens de protesten van 2013. De comités werden de ware helden van de opstand! Zij hebben indrukwekkend werk verricht met het organiseren van protesten in de wijken. De reikwijdte van deze comités bleef echter beperkt tot verzet op de grond: de bevolking was het er over eens dat de comités op straatniveau moesten werken aan de omverwerping van het regime, terwijl de koepel van oppositie-partijen, de FFC, zich moest wijden aan de voorbereiding van een nieuwe regering en regelingen voor de periode na de val van het Al-Bashir-regime.
Op 6 april 2019 trokken mensen in heel Soedan naar de gebouwen van het Centrale Commando van het leger, waar zij de sit-ins begonnen, die leidden tot de val van al-Bashir op 13 april 2019. Dit luidde een nieuwe fase van de opstand in. Er vonden nu vergaderingen plaats tussen de FFC en de Militaire Raad, een nieuwe naam voor de voormalige Veiligheidsraad van Al-Bashir die de president had afgezet en nu tijdelijk het land regeerde. De Militaire Raad bestond uit leiders van de strijdkrachten, de militia, de veiligheidsdiensten en de minister van Binnenlandse Zaken van Al-Bashir. De vergaderingen met de FFC waren bedoeld om de overdracht van de macht van de Militaire Raad naar een burgerregering te bespreken, maar in de daaropvolgende dagen veranderden zij al snel in ‘onderhandelingen’. Saudi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten lieten via de media weten dat zij een regering van de Militaire Raad wensten, zonder vertegenwoordigers van politieke organisaties. Tegelijkertijd probeerden zij via dezelfde berichten het imago van de leden van de Raad wit te wassen.
Het was geen verrassing dat de demonstranten een bewind van de Militaire Raad verwierpen, maar toch gingen de onderhandelingen tussen het FFC en de Militaire Raad door, waarbij de regeringen van de Golfstaten de Militaire Raad financiële hulp aanboden. Ambassadeurs van westerse landen en Europese en Amerikaanse denktanks steunden een “vreedzame overgang door onderhandeling”. De demonstranten beseften dat de macht van de FFC-onderhandelaars afhing van hun sit-ins en andere vormen van protest. Zij organiseerden daarom zoveel mogelijk demonstraties in allerlei steden en blokkeerden wegen telkens wanneer de Militaire Raad traag was bij de onderhandelingen of voorwaarden stelde die de demonstranten onacceptabel vonden.
Tijdens de onderhandelingsperiode kregen de sit-ins echter herhaaldelijk te maken met hardhandig optreden van de veiligheidstroepen. Op 13 mei 2019 vielen veiligheidstroepen de sit-in bij het Centrale Commando in de hoofdstad Khartoum aan, wat het eerste bloedbad van de revolutie werd. Dit ontketende een golf van woede in de straten en bevestigde de demonstranten in hun afwijzing van de Militaire Raad. Toen er bij de onderhandelingen sprake was van een gezamenlijk bestuur van militairen en civiele leiders, weerklonk op straten en pleinen de leus “100 procent civiel”.
De demonstranten drongen vervolgens bij de FFC aan op een algemene politieke staking om de militairen te dwingen de macht over te dragen. De FFC toonde weinig interesse in een landelijke staking en sommigen leiders spraken zich er zelfs in het openbaar tegen uit. De vrees van de straat dat de oppositiepartijen van de FFC opnieuw zouden toegeven aan hun verslaving aan compromissen en aan hun angst voor radicale veranderingen werd zo bewaarheid.
Ook de nieuwe vakcentrale SPA had moeite met het idee van een nationale politieke staking. Pas na wekenlang aandringen van organisaties van gewone burgers deed zij eindelijk een oproep. Zodra de staking door de SPA was aangekondigd, publiceerden burgerorganisaties verklaringen dat zij bereid waren te staken en zij maakten de geplande staking bekend in hun toespraken op de sit-ins op de pleinen. De politieke staking vergrootte de spanning tussen demonstranten en de Militaire Raad. De Raad dreigde stakers te zullen arresteren en te ontslaan, terwijl de Golfstaten nog meer financiële hulp aanboden en nog meer mediasteun aan de Raad gaven. De staking vond plaats op 28 en 29 mei 2019 en legde het hele land, met inbegrip van zijn luchthavens, zeehavens, instellingen en markten, volledig lam.
Ondertussen waren er schimmige ontmoetingen tussen de leiders van de FFC en regeringsvertegenwoordigers van de EU, de VS en de Verenigde Arabische Emiraten.
Een week later, in juni 2019, reageerde de Militaire Raad op de staking met een reeks bloedbaden. De veiligheidsdiensten vielen gelijktijdig sit-ins aan in veertien Soedanese steden. Overlevenden vertelden van verkrachtingen, martelingen en moorden. In sommige gevallen werden lichamen van zowel doden als levenden aan elkaar vastgebonden en verzwaard met stenen en in de Nijl gegooid. De slachtingen hebben meer dan honderd mensen het leven gekost, honderden raakten gewond en het zoeken naar de vermisten duurt nu (oktober 2021) nog steeds voort. De Militaire Raad had het internet in het hele land afgesloten, maar Soedanezen in de diaspora hielpen verslagen over het bloedbad te publiceren. De Militaire Raad kondigde vervolgens aan dat hij zich uit alle onderhandelingen terug zou trekken en dat er over zes maanden verkiezingen zouden zijn.
Het gewelddadige optreden van de Militaire Raad weerhield de buurtverzetscomités er echter niet van om een mars te organiseren tegen het militaire bewind. Meer dan zeven miljoen Soedanese vrouwen en mannen gingen op 30 juni 2019 de straat op in steden, dorpen en vluchtelingenkampen en eisten burgerbestuur. Dankzij de mars van 30 juni en de internationale steun voor de Soedanese revolutie, draaide het leger enigszins bij.
Niettemin bleef het leger forse internationale steun ontvangen. Zo stuurde de Afrikaanse Unie bemiddelaars om op te roepen tot een dialoog tussen de oppositie-partijen en de Militaire Raad, die net de bloedbaden had aangericht. Ook waren er sinds mei in Washington zogenaamde “Vrienden van Soedan”-bijeenkomsten voor de coördinatie van investeringen, met vertegenwoordigers van de Verenigde Staten, Duitsland, de EU, Qatar, Saudi-Arabië, de Verenigde Arabische Emiraten en Ethiopië. Deze groep was voorstander van een gezamenlijke machtsuitoefening door civiele partijen en de Militaire Raad. Hun eerste zorg was dat er een regime kwam dat de lopende investeringen veilig zou stellen en om van het moment gebruik te maken om nieuwe investeringsmogelijkheden te openen die eerder waren afgesloten door het economische embargo van de VS tegen Soedan of door de beperkte liberalisering van Al-Bashir. In wezen waren de standpunten van deze staten over Soedan vergelijkbaar met hun standpunten over andere landen in de regio zoals Egypte, Tunesië en Algerije, waar ook grote verzetsbewegingen actief waren. De “Vrienden van Soedan”-staten zijn in feite contrarevolutionair.
Er werd dus officiële druk van buitenaf uitgeoefend om precies die politieke en economische aanpak te steunen waartegen de Soedanezen in opstand waren gekomen. Zonder een revolutionaire partij* liep de discussie op straat uit op een rechtvaardiging van een partnerschap met het leger om bloed te sparen en het geweld te stoppen. Het publiek kreeg geen inzicht in de details van onderhandelingen en akkoorden, behalve dan incidentele lekken, in plaats van geregelde officiële publieke verklaringen. De politieke leiding (de FFC) ontmoette meer buitenlandse ambassadeurs, afgevaardigden en bemiddelaars dan dat ze zich tot het publiek richtte. De afwezigheid van een revolutionaire leiding* heeft er dus toe geleid dat de vruchten van het revolutionaire verzet tegen de Militaire Raad vóór en na het bloedbad, verloren zijn gegaan.
Het is geen verrassing dat dit klimaat in juni 2019 de huidige overgangsregering heeft voortgebracht, die in feite een militair en civiel samenwerkingsverband is dat krachtig wordt gesteund door de Verenigde Arabische Emiraten, Saoedi-Arabië, internationaal wordt gefinancierd en wordt bemand door voormalige medewerkers van ontwikkelingsorganisaties. Deze regering is dus een uiting van zowel de economische als de politieke contrarevolutie. In een van zijn eerste openbare toespraken zei de eerste overgangsminister van Financiën dat het economische doel van de Soedanese revolutie was Soedan uit zijn schuldencrisis te halen. Dit is echter het tegenovergestelde van de doelstellingen van de revolutie, die erop gericht waren de verarmde meerderheid van de Soedanezen economische rechtvaardigheid te verschaffen en de bezuinigingsmaatregelen ongedaan te maken. Schuldaflossing werd zo de belangrijkste rechtvaardiging voor plannen om de subsidies verder af te bouwen, de munt te laten zweven en buitenlandse investeringen te introduceren, op een manier die niet verschilt van het beleid van Al-Bashir in zijn latere jaren. Het enige verschil tussen het nieuwe en oude bewind is de internationale steun aan de huidige regering. De overgangsregering beweerde dat een terugkeer naar de internationale markt en de zogenaamde materiële welvaart die dit met zich mee zou brengen, afhankelijk waren van dergelijke besluiten.
Ondertussen hebben buurtverzetscomités hun standpunten tegen de liberalisering naar buiten gebracht, maar het ontbreekt hen aan politieke ervaring. Zij willen in de eerste plaats de overgangsregering overeind houden. Zo krijg je dan slogans van buurtverzetscomités als “Ja tegen hervorming van het revolutionaire pad, nee tegen het omverwerpen van de burgerregering”, om te voorkomen dat het leger mee gaat liften op de gevoelens van onvrede – zoals in Egypte is gebeurd. Niettemin is de steun voor de burgerregering als gevolg van haar contrarevolutionaire economische besluiten gestaag afgenomen. Of, zoals de Soedanese massa’s het uitdrukken: “Het is nog niet gevallen!
Mogelijke wegen voor de Soedanese revolutie
De revolutie moet doorgaan om het economische geweld tegen de verarmde Soedanese massa’s een halt toe te roepen. Een mooi voorbeeld daarvan is de publieke druk die de verzetscomités uitoefenden om de eerste begrotingswet van de overgangsregering tegen te houden, die de brandstofsubsidies volledig wilde afschaffen. Nadat de wet in december 2019 was aangekondigd, verlangden de comités de uitvoering ervan op te schorten en riepen zij op tot een economische conferentie om het economisch beleid te bespreken. Deze conferentie vond plaats in september 2020. Tegelijkertijd creëerden ze ook een netwerk voor democratische economische besluitvorming, bestaande uit arbeiders in ministeries en overheidsinstellingen, economen en buurtverzetscomités.
Verder zijn er nog steeds demonstraties en campagnes voor gerechtigheid voor de mensen die tijdens het neerslaan van de sit-ins zijn vermoord. Sommige politieke leiders hebben erop aangedrongen leden van de Militaire Raad niet te vervolgen, om een stabiel investeringsklimaat te behouden. De demonstraties voor gerechtigheid tonen aan dat de bevolking daar geen genoegen mee neemt.
Sinds augustus 2019 zijn er pogingen om allianties te vormen van verschillende buurtverzetscomités, arbeidsorganisaties en politieke groepen om eisen te stellen tegen het schadelijke economische overgangsbeleid. Dit zou kunnen uitmonden in de vorming van een principieel front tegen contrarevolutionair beleid. Uiteindelijk zou dit kunnen leiden tot de oprichting van een revolutionaire partij of een organisatie* die gedeeltelijk die rol vervult.
Een dergelijk gunstig scenario, dat voorziet in een duurzame Soedanese revolutie die voortduurt totdat de doelstellingen zijn bereikt, mag echter niet de aandacht afleiden van de gevaren van contrarevolutionaire mondiale samenwerkingsverbanden. Het omverwerpen van dit soort allianties kan alleen worden bereikt door een grensoverschrijdend mondiaal verzet. Dit vereist het versterken van wereldwijde solidariteit door het intensiveren van communicatie met gemeenschappen die schade hebben ondervonden van een liberaliseringsbeleid dat vergelijkbaar is met dat van Soedan. Het vereist ook steun aan alle vormen van verzet tegen autoritaire regimes, vooral die van de Golfstaten, die verantwoordelijk zijn voor het leeuwendeel van de contrarevolutionaire interventies in Soedan.
Grensoverschrijdende solidariteit verschilt in wezen niet van “nationale” solidariteitscampagnes: zoals bijvoorbeeld bevolkingsgroepen die last hebben van goudmijnen in Soedan bondgenootschappen sluiten met andere die getroffen worden door olieboringen in hun land, verenigd rond hun gezamenlijke eis om hun omgeving te beschermen. Op dezelfde manier is het mogelijk om krachten te bundelen met bijvoorbeeld mijnwerkers in Marokko, die veilige werkomstandigheden eisen en met milieuactivisten die strijden tegen de gevolgen van mijnbouw in Zuid-Afrika. Het is ook noodzakelijk om de banden aan te halen met verschillende anti-liberaliseringsfronten in de regio, zoals in Libanon en Tunesië.
We moeten ook neo-koloniaal beleid verwerpen dat belangen van inheemse gemeenschappen over het hoofd ziet, zoals van Soedanezen wier land is ingepikt voor economische projecten van Golfstaten en Israël, we moeten onze ervaringen delen met Malinese demonstranten die vechten tegen Franse koloniale interventies en met Palestijnen die strijden tegen de Israëlische bezetting en de Palestijnse Autoriteit. Dit zijn slechts enkele voorbeelden van gemeenschappelijke belangen tussen bevolkingen: zij moeten deel uitmaken van een regionale en mondiale bevrijdingsagenda. Het nastreven van deze agenda maakt een gedegen economische analyse noodzakelijk.
De Soedanese revolutie vereist een goed georganiseerde Soedanese arbeidersklasse, die het meeste belang heeft bij het bereiken van de doelen van de revolutie. Zij maakt samenwerking noodzakelijk van iedereen die betrokken is bij anti-imperialistisch verzet binnen en buiten de grenzen van Soedan. Alleen dan zal het Soedanese regime “gewoon vallen”.
Deze tekst is gevonden, vertaald en bewerkt door Jan Paul Smit
(De auteur van dit artikel is Muzan Alneel, een Soedanese onderzoekster. De Engelse tekst van oktober 2021 vind je hier.)
Noot van de redactie
* De auteur betreurt het ontbreken van een “revolutionaire partij” die de “leiding” heeft, of anders van “een organisatie die gedeeltelijk die rol vervult”. Doorbraak snapt de redenering: succesvolle opstanden en revoluties kunnen niet zonder een vorm van coördinatie. Er moet een orgaan zijn dat de arbeiders, boeren en andere groepen arme en uitgesloten mensen bijeenbrengt en hen kan vertegenwoordigen. Het is voor ons vooral de vraag welke vorm die coördinatie zou moeten aannemen. Het zou geweldig zijn voor links als de Soedanese revolutie kans zou zien om een vorm van democratische coördinatie voort te brengen die daadwerkelijk van onderop wordt aangestuurd en daardoor niet (zo snel?) zou kunnen terugvallen in de autoritaire vormen die we kennen van zoveel eerdere omwentelingen.