Repressie van de Gele Hesjes is klassengeweld, is staatsgeweld!
De sociale mobilisatie van de Gilets Jaunes op het einde van 2018 en in de loop van 2019 was om meerdere redenen historisch. Er is veel inkt gevloeid om de redenen, de dynamiek en de bijzonderheden van deze volksbeweging te duiden tegen de achtergrond van het harde overheidsbeleid en het brute politiegeweld in het Frankrijk van president Macron. Deze analyse blikt terug op deze sociale strijd.
Voor een degelijke verklaring moet de beweging van de Gele Hesjes los gezien worden van zijn louter Franse context en gekaderd worden in een veel breder geheel van verschuivingen van de politieke realiteit.
Onwettig politiek geweld
In het algemeen gaat alle aandacht naar één enkel aspect van de beweging: geweld dat tijdens deze mobilisaties werd gepleegd. Wij bekijken dit vanuit de tegenovergestelde richting.
In de media werden de Gele Hesjes ononderbroken weggezet als een bende “amokmakers” en “moordenaars”. Wij stellen ons daarentegen vragen bij de wettelijkheid van het overheidsgeweld tegen burgers die gebruikmaken van een van hun democratische basisrechten: betogen en hun politiek ongenoegen kenbaar maken.
We ontkennen niet dat er tijdens een aantal mobilisaties enige materiële schade werd aangericht. Het is onze bedoeling om de betekenis van deze microgebeurtenissen op een andere manier te lezen en zo tot de essentie te herleiden.
Het democratische bestel heeft zich comfortabel genesteld in het idee dat “een wettige en passende vorm van geweld” van de overheid nu eenmaal noodzakelijk zou zijn om de openbare orde te handhaven in het algemeen belang.
Daar willen wij in deze analyse in de eerste plaats tegenoverstellen dat deze zogenaamde “wettelijkheid” van het staatsgeweld steeds meer vragen oproept. Na veertig jaar neoliberalisme als leidende beleidsdoctrine – welke politieke partijen er ook aan de macht waren – zijn de democratische zeden van de politieke overheid zwaar uitgehold.
In dit verband willen we in herinnering brengen dat, bij de herinvoering van de democratie in West-Europa in 1944-1945, het beleid van de politieke instanties in de eerste plaats gericht was op de vorming van sociale welvaartsstaten die de rijkdom op een meer egalitaire manier zouden herverdelen.
Deze democratische evolutie was deels het gevolg van meerdere fenomenen:
- een ongewone verschuiving in de krachtsverhoudingen tussen de hogere klassen en de rest van de maatschappij;
- de breed gedragen wil om de verschrikkingen van de nazi’s uit te wissen;
- het belabberde imago van het patronaat dat had gecollaboreerd met de bezetter;
- de angst voor de communistische revolutie omwille van de fascinatie voor de Sovjet-Unie;
- de angst voor de veelvuldige sociale spanningen als gevolg van de versnelde heropbouw van de economieën.
Deze democratisering kwam eveneens voort uit een veralgemening van herverdelende maatregelen waarmee reeds tijdens het interbellum was geëxperimenteerd:
- fiscaal beleid van inbeslagname van overdreven winsten;
- versterking van de rol van overheidsdiensten;
- de invoering van allesomvattende systemen voor veiligheid en sociale bescherming.
Het neoliberale beleid dat sinds het midden van de jaren zeventig wordt gevoerd, heeft dit alles teniet gedaan.
Wie pleegt geweld tegen wie …
… als het in scholen of musea regent omdat de directies niet over voldoende middelen beschikken om het dak te laten repareren?
… als de overbevolkte treinen niet meer op tijd komen of helemaal niet meer komen omdat ze werden geschrapt?
… als de jongeren tot in de eeuwigheid financieel afhankelijk blijven van de familie en/of slavenarbeid verrichten als “schijnzelfstandige” omdat er geen andere optie meer overblijft?
… als een voltijdse baan (of zelfs twee voltijdse banen) niet meer volstaat om de rekeningen te betalen?
…als langdurig zieken of mensen met een beperking moeten gaan werken om hun onbeduidende sociale uitkeringen te “verdienen”?
Wie pleegt er dan geweld tegen wie?
Op een bepaald moment in hun geschiedenis werden de West-Europese landen gedemocratiseerd onder druk van de arbeidersbeweging en hun strijd voor algemeen stemrecht, recht van organisatie, stakingsrecht, recht op verspreiding van ideeën over alternatieven voor het kapitalisme.
Deze democratisering werd echter grondig door elkaar gehaald en een halt toegeroepen door het neoliberalisme, de hedendaagse heropleving van het terug op krachten komende kapitalisme.
Vandaag zijn de meeste staten – en de politieke instanties die er deel van uitmaken, zoals de politieke partijen en in zekere mate ook de top van de vakbonden – hoofdrolspelers in de globalisering van het neoliberalisme.
De neoliberale staat keert de prioriteiten inzake te verdedigen belangen om: ze werkt de bekommernis tegen voor continue verbetering van de werkomstandigheden en van de levenskwaliteit van de bevolking en poneert economisch concurrentievermogen als enige doelstelling, voor de maximale cumulatie van kapitalistische eigendom.
“They don’t care about us” is de leuze die in kringen van de wereldpolitiek en van de Europese politiek circuleert sinds het ontstaan van de beweging van de indignados en de invoering van de bezuinigingsmaatregelen door de EU. Deze slogan typeert het geweld van de overheid.
De staat beschouwt de bevolking niet meer als een groep burgers die bepaalde rechten zouden hebben, maar als “overtollig”, als “doelcategorieën” of als “menselijk kapitaal dat moet geactiveerd worden” …
De staat tegen het volk
Dit geweld heeft een naam: “klassengeweld” door staatsapparaten tegen de bevolking en de actieve burgers: de werkende klasse. Voor de meeste landen ter wereld is dit vandaag de gebruikelijke gang van zaken.
De neoliberale globalisering heeft ertoe geleid dat het concept van staten die zich autoritair opstellen tegenover hun eigen bevolking zich heeft uitgebreid tot alle staten ter wereld. Europa is daarop geen uitzondering meer.
Het ongeziene gebruik van geweld van de overheid tegen de Gele Hesjes tijdens hun zaterdagmanifestaties in 2018 en 2019 kan alleen maar worden verklaard vanuit de wil om het dagelijkse en als normaal ervaren geweld dat in naam van het neoliberalisme tegen de Gele Hesjes wordt gepleegd nog meer aan het zicht te onttrekken.
Deze welomschreven politieke en economische orde knaagt al veertig jaar aan het geheel van sociale rechten, met als doel openbare en collectieve middelen weg te sluizen naar de financiële ruiven van het kapitalisme.
De meest in het oog springende aspecten van het overheidsgeweld tegen de Gele Hesjes was de repressie van de politie, het gerecht en de wetgever. Hierbij mag men niet uit het oog verliezen dat deze beweging net is ontstaan vanuit de afkeuring van de bestaande vorm van geweld, namelijk een regeringsbeleid dat als normaal wordt ervaren en geen graten ziet in “sociale en politieke afbraak”.
In veertig jaar tijd is het neoliberalisme een morele orde geworden die alleen nog maar denkt in termen van “goed” en “slecht” gedrag, een in verregaande mate gedepolitiseerde orde waarbij zij die “tegen” zijn moeten worden gestraft.
Analisten Carole Yerochewski en Fanny Theurillat-Cloutier wijzen erop dat de beweging van de Gele Hesjes hand in hand gaat met een aantal andere politieke protestbewegingen in de rest van de wereld die eveneens gericht zijn tegen een kapitalistisch systeem dat in een legitimiteitscrisis verkeert en zijn toevlucht moet zoeken tot toenemende repressie.
De analyse op wereldvlak richt de aandacht op het geweld van verrijkingsmechanismes die middelen ontstelen aan de verarmde werkende klassen, of dat nu in België, Frankrijk of in het Globale Zuiden gebeurt. Op die manier maken de Gele Hesjes deel uit van een hernieuwde uitgave van de arbeidersstrijd en van een poging tot verdieping van de democratie.
Het neoliberalisme gaat uit van een unieke redenering – die als enige mogelijke wordt voorgesteld – die alle sociale betrekkingen moet bepalen: het idee van de vrije markteconomie.
Analisten Anne Dufresne en Corinne Gobin richten de schijnwerper op de inspanningen van het neoliberalisme tot depolitisering van de maatschappij en de gevolgen daarvan op vlak van democratie, in het bijzonder met betrekking tot de EU. Door zich als een dominant doctrinair beleidsprogramma te manifesteren, blokkeert het neoliberalisme elke aanzet tot politieke oppositie.
Het neoliberalisme gaat uit van een unieke redenering – die als enige mogelijke wordt voorgesteld – die alle sociale betrekkingen moet bepalen: het idee van de vrije markteconomie. Tegen deze redenering ingaan kan niet onder de vorm van politieke oppositie die een andere logica van maatschappelijke werking bepleit en als zodanig de wettelijkheid van de competitieve markt opnieuw in vraag stelt.
Alle sociale betrekkingen worden enkel en alleen vanuit deze morele binaire hoek bekeken: wat goed is voor de goede werking van deze nieuwe wereldorde staat tegenover wat niet goed is; wat goed is, staat tegenover wat slecht is.
Onder dergelijke omstandigheden wordt politiek debat onmogelijk en kan de kwestie die centraal staat in het democratisch bestel – politieke en socio-economische gelijkheid – niet meer aan bod komen.
Zo kan bijvoorbeeld je salaris geen voorwerp meer uitmaken van sociale onderhandelingen of politiek overleg. Het gaat niet langer om een “recht”, maar om een “beperking”.
Zo kan bijvoorbeeld je salaris geen voorwerp meer uitmaken van sociale onderhandelingen of politiek overleg. Het gaat niet langer om een “recht”, maar om een “beperking” die moet worden onderdrukt. Immers, de goede werking van de economie komt door loononderhandelingen in het gedrang.
De sociale beweging der Gele Hesjes is het resultaat van vier decennia van delegitimering van het recht op een vaststaand salaris en sociale zekerheid, van deregulatie van de stabiliteit van arbeidsvoorwaarden en van de arbeidsduur en van delegitimering van de welvaartsstaat met zijn stelsel van overheidsdiensten.
Dit klassengeweld, dat een centrale plaats inneemt in de kapitalistische dominantie, staat gelijk aan de delegitimering van collectieve rijkdommen. Verder dicteert dit geweld de onderwerping van de gewone bevolking en van de lagere middenklassen aan deze verarming.
Analist Othman Farraï maakte de balans op van het geweld tegen de Franse zaterdagbetogers op drie vlakken: politiegeweld, gerechtelijke repressie (gevangenisstraffen opgelegd na snelrechtprocedures of opheffing van het recht op betogen) en politieke repressie (“wet tegen amokmakers”). Zijn analyse baseerde zich op het door journalist David Dufresne verzameld bewijsmateriaal.
Het gebruik van militaire wapens tegen gewone manifestanten met lichamelijk letsel en definitieve invaliditeit tot gevolg (verlies van een oog en van ledematen) en de celstraffen voor deelname aan een manifestatie zijn de meest zichtbare tekenen van het staatsgeweld dat op deze beweging werd gepleegd.
Maar het zijn niet de enige tekenen van staatsgeweld. Meer “symbolische” en/of meer “structurele” elementen van geweld, en vooral hun combinatie met elkaar, nopen ons ertoe onze analyses in een nieuw kader te plaatsen.
We moeten de steeds groter wordende discrepantie aanklagen tussen het geweld van een democratische openbare orde die wettelijk beweert te zijn en het klassengeweld dat door het machtsapparaat van de dominante sociale klassen wordt gepleegd. Dit geweld heeft als enig doel de versterking van de neoliberale suprematie over de werkende bevolking.
Gilets jaunes, violences de classe et violences d’État werd vertaald door Ronald Decelle.