Over de noodzaak te breken met de Europese Unie
Leigh Philips is een veelzijdig Brits-Canadese journalist, die als gewezen medewerker van EUobserver de Europese scene zeer goed kent. Maar hij is ook thuis in wetenschappelijke onderwerpen, en publiceerde in bladen als Nature en Scientific American. In het linkse Britse magazine Red Pepper geeft hij regelmatig zijn radicale maar steeds goed onderbouwde visie op allerlei politieke kwesties. In het hier vertaalde artikel uit het augustusnummer van Red Pepper trekt hij lessen uit het Griekse debacle om er een linkse oriëntatie uit af te leiden bij het geplande referendum (oktober 2016?) over de uittrede van Groot-Brittannië uit de Europese Unie (‘Brexit’).
(Oorspronkelijk verschenen in Red Pepper Vertaling en verklarende noten: Koen Meul, bron Ander Europa)
Goed, dan wordt het Brexit!
Dat het Verenigd Koninkrijk deel bleef uitmaken van Europa had ermee te maken dat er voldoende internationaal gezinde progressieve kiezers overtuigd waren dat de Europese Unie, ondanks haar fouten, toch een kracht ten goede was. Na het Griekse debacle echter is het idee van een Brits exit uit de EU, alias ‘Brexit’, opnieuw hoog op de agenda gekomen en er zal geen manier zijn om deze kiezers te overtuigen om nog deel te willen blijven van deze club van bloedzuigers.
Of tenminste, dat zou je denken. Enkele vooraanstaande linkse commentatoren zoals George Monbiot en Owen Jones hebben gezegd dat de behandeling van Griekenland en het opleggen van een nieuw ‘Versailles-verdrag'[1] , zoals notoir motorrijder en Grieks ex-financieminister Yanis Varoufakis de derde noodlening (‘bailout’) omschrijft, wel eens de druppel zou kunnen geweest zijn die de emmer doet overlopen. Maar anderen zoals het groene parlementslid Caroline Lucas waren er als de kippen bij om dit euroscepticisme van links aan te vechten door te stellen dat het probleem bij de nationale regeringen ligt, die de EU vormgeven. Als de kiezers maar meer voor progressieve partijen stemden, zouden de zaken anders uitdraaien. Of nog: dat er een verschil is tussen de kwaadaardige eurozone, die perifere Europese economieën op de pijnbank legt, en een lovenswaardige Europese Unie, die zorgt voor sterke milieuregulering en bescherming van de mensenrechten.
“Het is al te makkelijk de Europese Unie de schuld te geven wanneer de vrije markt-economie overal de welvaartsstaten van ons continent vertrappelt, maar het zijn regeringen zoals onze eigenste, die erop toezagen dat EU een bijnaam zou worden voor grotere liberalisering, deregulering en privatisering”, schrijft Lucas in de The Guardian. “Links verloor de laatste verkiezingen in Groot-Brittannië en bezorgde de Tories daarmee een zetel aan de Europese hoofdtafel. Misschien zouden we beter af zijn als we ons eigen falen in het inspireren van hoop en eenheid onder ogen zouden zien eerder dan uit te halen naar de EU.”
Niet verkozen en ondemocratisch
Dat de Europese Unie slechts de nationale politiek van de lidstaten weerspiegelt en dat de Eurozone het echte probleem is, schijnt het centrale argument te zijn dat centrumlinks zal lanceren ter voorbereiding van het referendum.
Maar dit draait de zaken om. De problemen van de eurozone vloeien voort uit een onderliggende ondemocratische structuur. Een eenheidsmunt in een waarlijk democratisch Europa met overdracht van financiële middelen van de rijke naar de arme regio’s zou geen budgettaire onevenwichten veroorzaken. Door zich enkel op de eurozone te concentreren verwart men het symptoom met de oorzaak.
Dezelfde postdemocratische structuren die de eurozone beheersen bestaan ook in de EU. De Europese Commissie wordt niet verkozen. De leden van de Ministerraad en het hoogste niveau daarvan, de Europese Raad, worden slechts onrechtstreeks verkozen en zij smeden wetten in volslagen geheimhouding waarbij noch de pers noch het publiek getuige kunnen zijn van hun verrichtingen. Zij die het dagelijkse wetgevende werk verrichten in de Raad zijn niet eens nationale ministers, maar marchanderende diplomaten van het Comité van Permanente Afgevaardigden (de zgn.’Coreper’) met zijn dozijnen subcommissies en werkgroepen, die op hun beurt allemaal in het geheim en ver van het toezicht van de kiezer opereren.
In andere landen werken congres- of parlementaire commissies normaal in openbaarheid, met zeldzame uitzondering van de organen die toezicht uitoefenen op de departementen spionage, bewaking en oorlogsstrategie. M.a.w. het soort van vertrouwelijk en verborgen staatsbeleid dat historisch voorbehouden was voor het toezicht op spionnen, moordenaars, aanschaf van wapens, biologische veiligheid en het sluiten van verdragen met vijandelijke staten wordt nu de alledaagse norm voor wetgevend werk inzake landbouwsubsidiëring, regulering van industrie en financiewezen en bovenal inzake arbeidsmarkt en sociale programmering.
De president van de Europese Raad, die regelmatig de titel van ‘Europees President’ opgeplakt krijgt, is evenmin verkozen, maar wordt als een wereldlijke paus uitverkoren achter gesloten deuren na uren van koehandel tussen staats- en regeringshoofden. De enige direct verkozen instelling van de wetgevende worstenfabriek van de EU, nl. het Europees Parlement, heeft geen recht op wetgevend initiatief, d.w.z. het kan geen wetten voorstellen of laten goedkeuren. Het kan enkel amenderen wat de Commissie en de Raad voorlegt ter goedkeuring. Toegegeven, die macht is niet verwaarloosbaar, en lobbyisten van grote ondernemingen en ngo’s voelen zich even sterk aangetrokken tot de gedupliceerde zetels van het Parlement in Brussel en Straatsburg als dat het geval is voor het Congres van de Verenigde Staten in Washington. Maar een dermate gecastreerd parlement is iets dat in de democratische wereld zijn gelijke niet kent. Europarlementsleden zijn niet de vertegenwoordigers van een soeverein Europees volk, maar de lakeien van de hoge functionarissen van de EU-technocratie.
Indien de kiezer het niet eens is met de politiek van deze Europese ‘regering’, heeft hij geen enkel middel om haar weg te stemmen, geen algemene verkiezingen om ‘van het geboefte af te geraken’. In het geval onze Europese regering niet kan instemmen met de voorkeur van de kiezer in een bepaald land, worden de nationale leiders van het betreffende land geregeld gedwongen de resultaten van de verkiezingen, referenda of volksraadplegingen die niet naar haar zin zijn, nietig te verklaren. De Ierse kiezers werd een tweede stemronde aangezegd toen zij het Verdrag van Nice [2] verwierpen, zoals zij opnieuw moesten doen toen zij ook het Verdrag van Lissabon afkeurden. En dit Verdrag van Lissabon was niets anders dan dezelfde Europese Grondwet onder een andere naam, nadat deze laatste in 2005 door de Franse en Nederlandse kiezer al was verworpen.
“Verkiezingen veranderen niets”
Evenzo wordt er niet enkel in de eurozone, maar in de hele EU naar gestreefd om de begrotingspolitiek (en ja, elke politiek eigenlijk) te onttrekken aan het tegensprekelijke parlementaire debat en deze in handen te geven van veronderstelde economische ‘experten’, bureaucraten, diplomaten en rechters van het Europees Hof van Justitie. Alle 28 lidstaten – niet enkel de eurozone – zijn onderworpen aan het neoliberale Stabiliteits- en Groeipact. Daarenboven heeft de EU in haar geheel en niet louter de staten binnen de eenheidsmunt vanaf de crisis in de eurozone naar een nog verder doorgedreven fiscale politieke integratie gestreefd en die tenslotte ook doorgevoerd.
Onder het Europese Semestersysteem [3], dat de begrotingspolitiek van de lidstaten aan een grondig onderzoek onderwerpt, dienen niet enkel landen van de eurozone, maar alle lidstaten hun economische plannen aan Brussel voor te leggen. Er zijn kleine verschillen in de regels voor landen met of zonder de euro, maar die zijn louter cosmetisch. En de strenge verscherping van de economische regels met striktere supervisie en bestraffing, zoals voorzien in het Begrotingsverdrag [4] van 2012, geldt – op drie staten na – evenzeer voor de landen die geen deel uitmaken van de eurozone. De eurozone krijgt er enkel nog twee stukjes extra antidemocratische corrumpering bij: de Eurogroep, een lichaam dat weliswaar geen formeel wettelijk bestaan kent, maar bij de machtigste entiteiten van het Europees systeem moet gerekend worden, en de geldmeesters van de Europese Centrale Bank.
Eigenlijk zou men niet moeten spreken over de EU en de eurozone als twee onderscheiden en elkaar overlappende entiteiten, maar eerder over één Europese Unie, waarbinnen een brede waaier van ondemocratische budgettaire en monetaire integratiemogelijkheden bestaan. Zo zijn er b.v. vier verschillende categorieën, die partij zijn in het Begrotingsverdrag: leden van de eurozone, niet-leden van de eurozone, niet-leden van de eurozone die gebonden zijn door de begrotingsclausules maar niet van economische coördinatie, en tenslotte niet-leden van de eurozone, die noch door begrotingsclausules noch door schikkingen van economische coördinatie gebonden zijn. Van de drie EU-leden die buiten het Begrotingsverdrag zijn gebleven wordt verwacht dat zij ergens in de toekomst en onder aanhoudende druk toch overtuigd zullen worden om toe te treden.
Dit zijn niet zomaar slechte politieke beslissingen, die in de toekomst ongedaan kunnen worden gemaakt. Het gaat om verdragen en instrumenten met een verdragskarakter, die de structuren zelf van de Europese staat zodanig omvormen dat het neoliberalisme er enkel versterkt wordt, omdat deze interstatelijke contracten de democratie ondergeschikt maken aan het rechtsprincipe Pacta sunt servanda (contracten moeten gerespecteerd worden).
“Elke nieuw aantredende regering dient de contractuele overeenkomsten van zijn voorgangers te respecteren”, zoals de Duitse financieminister Wolfgang Schäuble het nog stelde na de verkiezingsoverwinning van Syriza in januari, of ook nog: “Verkiezingen veranderen niets”. Voorzitter van de Europese Commissie Jean-Claude Juncker zei in diezelfde periode: ”Er kan geen democratische keuze bestaan tegen de Europese verdragen in”.
Bij andere gelegenheden verwijst men geregeld naar de Ministerraad of de Europese Raad als verondersteld bewijs van hun democratisch mandaat, omdat ministers, eerste ministers of presidenten toch in eigen land werden verkozen. De apologeten van Merkel en Schaüble betogen dat Griekse democratie niet boven de Duitse democratie kan staan. Maar in feite is die Raad net de kern van het probleem. Hij gaat te werk als een wetgevende kamer, die zich als senaat beschouwt, maar er zijn geen verkiezingen voor dit lichaam voorzien. Het is alsof je enkel mag stemmen voor je plaatselijk parlementslid, maar er nooit algemene nationale verkiezingen zijn [5].
Waarom is dit dan zo een groot probleem en waarom leidt dit tot alle overige ondemocratische gevolgen?
Een algemene verkiezing van de wetgevende macht, en dus niet louter plaatselijke verkiezingen of een eindeloze reeks tussentijdse verkiezingen, is een democratische vereiste van eerste orde voor twee redenen.
Ten eerste moeten kiezers regelmatig de kans hebben hun regeerders “af te zetten” en niet enkel hun lokale afgevaardigde. Indien bij algemene verkiezingen de winnende plaatselijke kandidaat geen lid is van de partij (of coalitie van partijen) die nationaal de verkiezingen wint, dan kunnen de plaatselijke kiezers mopperen, maar zij kunnen aanvaarden dat de meerderheid regeert en zullen dan de volgende vijf jaar moeten trachten de meerderheid (alle anderen) te overtuigen dat zij zich vergist hebben. Dit is onmogelijk in de EU. Integendeel, nieuw verkozen leden hebben geen andere keuze dan zich neer te leggen bij de vooraf gevormde consensus.
Ten tweede moeten de partijen die de dienst willen uitmaken er een duidelijk belang bij hebben zich te richten tot alle delen van het land, of in ons geval tot elk land van de EU. Vergelijk enerzijds kandidaten voor verkiezingen in de Verenigde Staten, waar de twee grote partijen er alle belang bij hebben een beroep te doen op kiezers uit alle staten, met anderzijds Duitse verkozenen in de Raad, die geen enkel beroep hoeven te doen op Griekse kiezers. Het deert de Duitse politici simpelweg niet wat in Griekenland gebeurt, omdat Griekse kiezers niet voor hen kunnen stemmen.
Secundaire legitimiteit
Deze twee omstandigheden [de niet-verkiesbaarheid/afzetbaarheid van de Raad, en het ontbreken van een Europawijde kieskring] zijn twee zijden van dezelfde medaille: verantwoordingsplicht, die het fundament is van elke representatieve regering. Verantwoording is niet zomaar een ‘bourgeois bekommernis’ of stokpaardje voor liberale grondwetsdeskundigen en van weinig of geen belang voor progressieven of links-radicalen. Naarmate de structuren van het bestuur meer en meer worden onttrokken aan elke democratische controle worden zij ook opener voor de greep van een elite. Waar zulke controle door het volk ontbreekt gaan de burgers het idee koesteren dat er geen andere manier bestaat om hun bestuur te veranderen dan door revolutie. En hierin hebben zij geen ongelijk.
Zelfs Pascal Lamy, het vroegere hoofd van de Wereld Handels Organisatie en ex-commissaris van handel van de EU, erkent de neteligheid van het probleem, niet enkel voor de EU, maar voor het ganse gamma van transnationale bestuurlijke organen die de laatste decennia zijn ontstaan. Hij wijst op het onderscheid tussen de primaire democratische legitimiteit van een wetgevende macht en de ‘secundaire’ legitimiteit van deze nieuwe lichamen. “De legitimiteit van internationale organisaties blijft intrinsiek Westfaals [6]. Dergelijke legitimiteit baseert zich op een ‘statendemocratie’ en voorziet enkel in wat ik ‘secundaire legitimiteit’ zou noemen, hetgeen tegengesteld is aan ‘primaire legitimiteit’, die voortvloeit uit de directe participatie van de burgers. De bijzondere uitdaging voor de legitimiteit van het globaal bestuur is het aanpakken van het te veraf staande, geen verantwoordelijkheid verschuldigde en niet in vraag te stellen beslissingsproces op internationaal vlak”, aldus Lamy.
Om de huidige impasse te omschrijven kunnen we naast Lamy’s begrip van secundaire legitimiteit nog een ander plaatsen, ingevoerd door de Poolse socioloog Zygmunt Bauman: de idee van een ‘crisis van het zelfstandig handelen’ (crisis of agency [7]) in de internationale verhoudingen : “Het huwelijk tussen macht en politiek dat in Westfalen werd gesloten is ontbonden. Terwijl de politiek (het vermogen om te beslissen wat er dient gedaan te worden) voorbehouden blijft aan de natiestaat, is de macht (het vermogen om de dingen effectief gedaan te krijgen) verschoven naar het supranationale niveau. Dit heeft een ‘crisis van het handelen’ tot gevolg. Staten zijn verstrikt in internationale netwerken en verliezen hun soevereiniteit, terwijl de globale markten elke vorm van leiding en toezicht ontlopen”, zo stelt Bauman. “Het overbruggen van de kloof tussen enerzijds de sterke mate van onderlinge afhankelijkheid en anderzijds de mogelijkheden om op te treden van de instellingen die daarop moeten inspelen, is de belangrijkste uitdaging van onze tijd”.
De postdemocratische internationale bestuursstructuren schieten vandaag op als onkruid in zowat elk mogelijk beleidsdomein. Van het IMF, de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties en de G7 tot het Raamverdrag inzake klimaatverandering, het Intergouvernementeel platform voor biodiversiteit en ecosysteemdiensten en de Internationale Walvisvangstcommissie toe. We leven in een tijdperk van opbouw van de architectuur voor een globaal bestuur. Dat is zeker nodig, maar het verloopt in afwezigheid, en misschien zelfs afkeer, van democratie op globale schaal.
De EU is evenwel het meest ontwikkelde van alle organen die lijden onder het probleem van secundaire legitimiteit en bijgevolg verdient zij ook de grootste aandacht. Zoals we zagen is de EU, en niet enkel de eurozone, een aanfluiting van alle parlementaire democratische normen, voor de verwezenlijking, verdediging en uitbreiding waarvan de linkerzijde meer dan twee eeuwen gevochten heeft. Haar structuren zijn niet vatbaar voor hervorming; meer nog: ze immuniseerden zich voor progressieve hervormingen.
Een gemeenschappelijke vijand
Een breuk is daarom noodzakelijk. In het geval Griekenland betekent dat Grexit en in het Verenigd Koninkrijk Brexit.
Toch zijn progressieven ergens vastgelopen. In tijden van groei delen sociaaldemocratische regeringen de buit billijker uit dan rechts. In tijden van crisis of stagnatie verdelen zij ook de smarten op billijker wijze. Maar sociaaldemocratische partijen vragen zich nooit af waarom er al crisis of stagnatie is, want dit zou vragen om een systeemkritiek, die over de nationale grenzen heen reikt. Kritiek, die nu reeds 25 jaar als ontoelaatbaar wordt beschouwd. Toch begrijpen zij tezelfdertijd dat zij hun historisch compromis niet kunnen inlossen.
In een geglobaliseerde economie is een sociaaldemocratie, stijl jaren 1940-1970, zelfs in een groot land niet langer mogelijk. Kapitaalvlucht en economische sabotage zullen een linkse regering al vlug weten te temmen. Dit weten we sinds de vroege jaren ’80 en de nederlaag van Mitterands “Gemeenschappelijk programma” (Programme Commun), de laatste snik van het naoorlogse hoog-keynesianisme: een stroom van grote openbare werken, een aanzienlijke groei van de sociale uitgaven, nationalisaties van banken en industrieën, arbeidstijdvermindering, vermeerdering van de betaalde vakantiedagen, pensioen op 60 en een solidariteitsbelasting op rijkdom. In zeer omvattende economieën zoals de V.S., China of Europa kan een traditioneel sociaaldemocratisch programma nog steeds leefbaar zijn, en weerstaan aan de aanvallen van de geglobaliseerde markten, maar heel zeker is dat niet.
Griekenland levert bewijsmateriaal dat in een geglobaliseerde economie ook regeringen links van de sociaaldemocratie zoals Syriza moeten capituleren. Deze onoverkoombare barrière stelt zich ook voor de buitenparlementaire linkerzijde. Solidaire gemeenschapsinitiatieven zijn een noodzaak, maar deze bieden geen oplossing voor het probleem van de import van medicijnen, om slechts één voorbeeld te geven van de concrete limieten voor een politiek, die in de straat wordt gevoerd. Men moet zich geen illusies maken dat een Griekenland dat de eurozone verlaten heeft vriendelijker zou behandeld worden door de markten dan door de EU-structuren voorheen. De catastrofe is verzekerd, of het nu binnen of buiten de eurozone, binnen of buiten de EU is. Helemaal terecht waarschuwde de voormalige Griekse minister van financiën Yannis Varoufakis voor de gevaren van een Grexit, ook al erkende hij dat op een bepaald punt het de enige overblijvende mogelijkheid was.
Maar is er dan verzoening mogelijk tussen de twee vaststellingen, dat op de natie gebaseerde politiek onmachtig is en dat er toch een breuk moet komen met de niet voor hervormingen vatbare EU? Men kan er enkel uit besluiten dat een op de natie gebaseerde politiek geen enkel nut meer heeft, zelfs niet in de vorm van een Syriza of haar equivalent elders in Europa, en dat op middellange termijn Europese partijen links van de sociaaldemocratie, zowel van binnen als van buiten de EU, dienen samen te smelten in één enkele bovennationale partij met een gemeenschappelijk programma: een van de grond af hernieuwd op te bouwen democratische en sociale Verenigde Staten van Europa.
Er bestaat geen parlementair forum om dit door te voeren. Het Europees Parlement heeft, zoals hierboven uitgelegd, niet de macht om wetgevende initiatieven te nemen. Het ontbreken van algemene verkiezingen voor de Raad sluit dit lichaam al bij voorbaat uit als plaats voor hervormingen. Die kunnen er enkel komen doorheen een beslissende pan-Europese overwinning van maatschappelijke krachten.
Hierop kan men hoop vestigen te midden van de vertwijfeling over de capitulatie van Syriza: de afgelopen weken zagen we een opbloeien van pan-Europese acties aan de basis, uit solidariteit met het getergde en afgetuigde Griekenland, zelfs in Duitsland. Volkse, door de basis geleide demonstraties, protesten en directe acties vonden plaats over het hele continent, onder meer het uitdagende nachtelijk projecteren van Oxi, het Griekse woord voor ‘Neen’, op de gevel van het Duitse ministerie van financiën.
Hier ligt de kiem van een nieuw Europa. Wij zijn getuige van de opkomst van een waarlijk Europese ‘demos’ [8], met miljoenen Europese burgers, die erkennen dat zij in de financiële en politieke elite van de EU een gemeenschappelijke vijand hebben. Indien deze acties zich verder zouden kunnen ontwikkelen van demonstraties en protesten naar grensoverschrijdende stakingsacties in sleutelsectoren van de industrie en naar kritische knooppunten van de Europese productie, energievoorziening en distributie zoals havens, raffinaderijen en luchthavens, dan kunnen we misschien beginnen onze wil te doen gelden over hen, die ons nu nog zo makkelijk tot onderwerping weten te dwingen.
Er rest ons geen andere keuze dan die voor een internationale linkerzijde.
[1]. Versailles-verdrag: met het Vredesverdrag van Versailles tussen Duitsland en de Entente werd de Eerste Wereldoorlog beëindigd. Het legde aan Duitsland naast een aanzienlijke inperking van zijn grondgebied en ontwapening o.m. ook de confiscatie van Duitse tegoeden in het buitenland en zware herstelbetalingen op. [Noot van de vertaler]
[2]. Verdrag van Nice: een moeizaam akkoord over de regulering van de Europese Unie, zodat nieuwe lidstaten zouden kunnen toetreden. In dit verdrag kwamen o.m. aan bod: de stemverhoudingen in de Raad van Ministers, de omvang van de Europese Commissie en de zetelverdeling per lidstaat in het Europees Parlement. Ierland stemde in 2001 in een referendum tegen het verdrag. [Nvdv]
[3]. Europees Semester: een procedure die als reactie op de crisis vanaf 2011 volgens een vast patroon/tijdscyclus wordt toegepast. Het “Semester” verplicht de lidstaten van de EU hun begrotingsplannen voor het volgende jaar aan de Europese instellingen voor te leggen nog vóór ze in het nationaal parlement komen. Daarbij moeten ze een prognose geven voor de komende drie jaar. De Europese instanties geven hierop commentaar en doen aanbevelingen. Zie http://www.andereuropa.org/europees-semester/. [Nvdv]
[4]. Begrotingsverdrag, officieel ‘Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en governance in de Economische en Monetaire Unie‘. Zie http://www.andereuropa.org/begrotingsverdrag/ . [Nvdv]
[5]. Bovendien geldt in Groot Brittannië een meerderheidsstelsel: “winner takes it all”. [Nvdv]
[6]. Westfaals: verwijst naar het vredesverdrag van Westfalen (1648), dat het einde inzette van de Dertigjarige Oorlog in Europa en dat wordt beschouwd als de eerste moderne diplomatieke onderhandeling tussen staten. Onder andere over de soevereiniteit van staten werden enkele principes gedefinieerd. Zie bv. het Westfaalse statensysteem. [Nvdv]
[7]. In de sociologie wijst de term agency op de mogelijkheid voor een individu om zelfstandig te handelen. Die mogelijkheid wordt beperkt door structuren, zoals de economische realiteit, ideologieën, morele of godsdienstige normen enzovoort. Zygmunt Bauman trekt het spanningsveld structure-agency door van het vlak van het individu naar dat van de internationale relaties. [Nvdv]
[8]. Demos: Oudgrieks voor “volk”. [Nvdv]