Ga naar de inhoud

Op zoek naar de oorsprong van het neoliberalisme

In historische archieven kom je veel mensen tegen die geholpen hebben bij het ontwerpen van internationale systemen en strategieën om de omvang en macht van grote bedrijven uit te breiden. Bijvoorbeeld de Duitse bankier Hermann Abs, die de wereld rondreisde om steun te verwerven voor een nieuwe wereldwijde “kapitalistische Magna Carta”, vernoemd naar de oorkonde van de rechten van de adel in de Engelse middeleeuwen.

11 min leestijd

Of de Ierse ondernemer Brendan O’Regan die bij zijn regering lobbyde voor een vrijhandelsgebied dat China zou inspireren tot zijn Speciale Economische Zones. Of voorzitters van de Wereldbank die aandrongen op de oprichting van een speciale tak om ontwikkelingsgelden, die bedoeld waren om armoede te bestrijden, te investeren in particuliere bedrijven.

Hoewel de grote bedrijven die van deze initiatieven profiteerden bekende namen zijn, zoals bijvoorbeeld supermarkt keten Lidl of bananengigant Chiquita, weten we maar weinig over de pioniers van deze systemen, hoewel dat toch belangrijk is om het hele verhaal te begrijpen. Dit geldt in het bijzonder voor Eugene Staley, een Amerikaanse econoom die in de jaren vijftig lid was van de Stanford Research Institute denktank, die samen met Time magazine een conferentie in San Francisco organiseerde waarop Abs zijn voorstel presenteerde aan een zaal met directeuren van bedrijven en belangrijke politici, zoals bijvoorbeeld Nelson Rockefeller en Richard Nixon.

Staley, geboren in 1906 in het kleine stadje Friend, in het midwesten van de Verenigde Staten, trok als twintiger naar Chicago. Daar studeerde hij aan de universiteit van Chicago, wat Amerika’s belangrijkste wetenschappelijk centrum zou worden voor de bevordering van de vrije markt-economie, met bekende namen als de econoom Milton Friedman. In tegenstelling tot Friedman, die een beroemde adviseur werd van Ronald Reagan en Margaret Thatcher, is de naam Staley praktisch verloren is gegaan in de geschiedenis.

Als vroegrijpe 29-jarige assistent-professor aan de Universiteit van Chicago schreef Staley in 1935 echter een opvallende en omvangrijke studie met de titel War and the Private Investor, wat wel een blauwdruk lijkt te zijn van veel wat daarna in de wereld is gebeurd. Zo bepleitte hij stoutmoedig niets minder dan een Wereld Regering om “ontelbare conflicten tussen plaatselijke bevolkingen en buitenlandse werkgevers of landeigenaren” te voorkomen, die hij onvermijdelijk achtte nu “de ‘achtergebleven’ volkeren sterker worden”. In 1935 stelde Staley voor nieuwe supranationale systemen en strategieën te ontwikkelen om de belangen van bedrijven wereldwijd te beschermen en te bevorderen. Zoals bijvoorbeeld een Wereld Handelsrechtbank en een Wereld Investeringsbank.

Nieuwe wereld organisaties

Volgens Staley was het zinloos om weerstand te bieden aan de “wereldwijde golf van kapitalistische ontwikkeling”, en hij waarschuwde dat er veel bloed zou vloeien als mensen over de hele wereld hiertegen in opstand zouden komen. Om dit te voorkomen stelde hij vrede zonder democratie voor, met een “langetermijnplan voor wereldleiders” om macht van staten af te nemen en over te dragen aan nieuwe supranationale instellingen. Staley bekritiseerde de politici van zijn tijd in Europa en de VS omdat die zich concentreerden op hun eigen burgers, industrieën en economische plannen, in socialistische, communistische, fascistische of new deal-stijl. Zijn idee was niet om meer macht aan het volk te geven of om ervoor te zorgen dat regeringen beter zouden reageren op hun burgers. Hij stelde juist nieuwe wereld organisaties voor, die “los moeten staan van de politieke ambities en het opportunisme, de emoties en het wisselende beleid” van staten.

Een Wereld Handelsrechtbank, schreef Staley, zou particuliere, internationale investeerders “directe toegang” kunnen geven tot een nieuw rechtssysteem om hun belangen te beschermen en geschillen zonder geweld op te lossen. En een Wereld Investeringsbank zou geld naar bedrijven kunnen sluizen en hen helpen uit te breiden. Hij wist dat dit radicale ideeën waren. “Zijn deze suggesties schokkend?” vroeg hij retorisch. Het zou misschien tientallen jaren duren om deze nieuwe wereldregering te creëren, gaf hij toe, maar, betoogde hij: “We kunnen er vandaag mee beginnen”.

Chicago, waar Staley zich gevestigd had, ging op dat moment, net als een groot deel van de VS, gebukt onder grote werkloosheid en armoede. De crisis van de dertiger jaren zette de legitimiteit van Wall Street en de banken op losse schroeven voor miljoenen mensen die hun huis, baan en spaargeld verloren hadden. Bedrijven en financiële elites werden geconfronteerd met toenemende uitdagingen van arbeidersbewegingen in rijke landen, terwijl in koloniale rijken de campagnes voor onafhankelijkheid groeiden.

Staley’s studie voorzag een keerpunt in de wereldgeschiedenis. Naarmate de onderdrukten “ontwaken tot een politiek bewustzijn”, schreef hij, zullen ze proberen “de macht van de staat” te gebruiken om hun situatie te verbeteren. Zoals bijvoorbeeld “arbeidswetten waarbij het belang van de werkers voorop staan” en het “verdelen van groot grondbezit” ten gunste van degenen “die daadwerkelijk de grond bewerken”. Zal de arbeidersbeweging deze rechten kunnen afdwingen van privé-investeerders, tegen hun wil in, vroeg hij zich af. Zo niet, dan voorzag hij een nieuw tijdperk van gewelddadige conflicten en zelfs grote internationale oorlogen over de hele wereld. Per slot van rekening hadden bedrijven op dat moment al ervaring opgedaan met arbeidersopstanden en revolutionaire legers.

Staley schreef over de geschiedenis van agressie door bedrijven, waaronder die van grote concerns die in de praktijk boven de wet staan en die de expansie van Europese rijken leiden, hele gebieden besturen en hun eigen politiemacht hebben. Andere investeerders hebben “concessies”, van hun overheid verworven, zei hij, waar zij “regeringsgezag” uitoefenen en waar hun wil wet is. In Afrika verwerven bedrijven grote stukken van het beste land en vertellen ze de lokale boeren: “verhonger of geef je vertrouwde manier van leven op en ga voor de bedrijven werken”. Hij vroeg zich af: “Als je denkt aan de vloten en de economische middelen van sommige grote fruitbedrijven en oliemaatschappijen. Is het dan soms beter dat ze hun eigen bescherming gaan organiseren?”

Staley zag maar twee opties: óf internationale investeringen beperken (hoewel dit naar zijn mening “volkomen zinloos” en “slecht beleid” was), óf een wereldregering oprichten om bestaande conflicten te beëindigen en nieuwe te voorkomen: van rellen en stakingen tot gewapende opstanden en oorlogen. In plaats van de trends van controle over grondgebied en het gebruik van geweld door het bedrijfsleven aan te vechten, stelde hij voor te stellen ze te institutionaliseren.

Lange termijn plannen

Lang voor de “Washington Consensus”, dat wil zeggen vóór de oprichting van instellingen als de Wereldbank en het IMF in 1944, en zelfs nog vóór de Tweede Wereldoorlog kwamen elites al bijeen om ambitieuze internationale plannen op te stellen om hun privé-imperiums en hun winsten te beschermen tegen de bedreigingen van bewegingen voor onafhankelijkheid en democratie overal ter wereld. Neem bijvoorbeeld de Internationale Kamer van Koophandel, opgericht in 1919. Deze zei te werken aan “de integratie van zakelijke en economische belangen in de beleidsvorming”. Ze bood bedrijven “ongekende toegang” tot regeringen en had wat ze noemde “bevoorrechte banden” ontwikkeld met organen voor internationale handel, waardoor “de stem van het bedrijfsleven” daar kon worden gehoord.

In de jaren 1920 kwam een “supranationale federatie van kapitalisten” bijeen in Wenen en Genève om te bedenken hoe ze zich konden beschermen tegen nationalistische, socialistische en anti-imperialistische campagnes na de Eerste Wereldoorlog. Onder de betrokkenen bevonden zich beroemde Oostenrijkse economen als Ludwig von Mises en Fredrich Hayek, die na de Tweede Wereldoorlog de Mont Pèlerin Society zou oprichten om het voortouw te nemen in de academische verdediging van het neoliberalisme. De Canadese historicus Quinn Slobodian bestudeerde deze periode en beschrijft hoe de mensen die betrokken waren bij dit soort discussies ernaar streefden om de regels op wereldschaal te herschrijven om hun belangen te beschermen tegen de “massale roep om sociale rechtvaardigheid”. En niet om het bedrijfsleven te verlossen van de knellende banden van overheidsbemoeienis, zoals vaandeldragers van het kapitalisme zo vaak beweren.

Sinds de jaren vijftig maken de beruchte en besloten Bilderbergconferenties [link: https://www.theguardian.com/books/2001/mar/10/extract1 ] deel uit van het netwerk van internationale elitaire clubs. In 2001 vertelde de Britse Lord Denis Healey, een van de oprichters van dit genootschap, aan The Guardian dat de deelnemers aan deze conferenties wilden dat er een einde kwam aan internationale oorlogen, maar dat het “niet geheel onterecht” was om te zeggen dat ze “streefden naar een wereldregering” om dit te bereiken. Het klonk als Staley’s oude voorstel voor een tijdperk van wereldvrede zonder democratie.

Veel bekender dan Staley’s voorstellen uit 1930 voor een nieuwe wereldregering was het zogenaamde “Powell Memo” uit 1971, geschreven door Lewis Powell, een bedrijfsjurist die in de raad van bestuur van elf bedrijven zat, voor zijn vriend Eugene Sydnor Jr. bij de Amerikaanse Kamer van Koophandel, de machtigste pro-business lobbygroep van het land. Het memo was vertrouwelijk, maar lekte uit en werd bekend als het document dat de opkomst van het neoliberalisme in de VS markeerde en de uitbreiding van de invloed van het bedrijfsleven op elk aspect van het openbare en politieke leven.

Het “bedrijfsleven en het ondernemingsstelsel zitten diep in de problemen en het is al laat”, waarschuwde Powell. “Volkomen respectabele elementen van de samenleving”, waaronder studenten, journalisten en sommige politici, behandelen bedrijven bijna met minachting, zonder “sympathie voor de zakenman of zijn standpunt”. Bedrijven, zo stelde Powell, zouden moeten reageren met tegenaanvallen en door samen te werken om “het systeem” te verdedigen. Hij drong erop aan reclame te maken om “het systeem te steunen” in plaats van individuele bedrijven of producten te promoten. “Onze kracht ligt in organisatie.”

Net als Staley keek Powell ver vooruit in de toekomst en pleitte hij voor een “zorgvuldige lange termijn planning over een onbepaalde periode van vele jaren”, om bedreigingen voor het grote bedrijfsleven het hoofd te bieden en een wereld op te bouwen die meer sympathie voor heeft voor de multinationals. Powells memo was invloedrijk en Amerikaanse bedrijfslobby’s leken zijn advies op te volgen en bouwden nieuwe instellingen om de publieke opinie tot andere gedachten te brengen. Er ontstonden talloze nieuwe, conservatieve denktanks, zoals de Heritage Foundation en het Cato Institute. Al snel gaf de Kamer van Koophandel honderden miljoenen dollars per jaar uit om publieke en politieke debatten te beïnvloeden, en Ronald Reagan in de VS en Margaret Thatcher in Groot-Brittannië maakten het neoliberalisme tot staatsbeleid.

Toch was niet iedereen het eens met Powells analyse dat “het systeem” in gevaar was. In hetzelfde jaar dat hij zijn memo verstuurde, publiceerde de Amerikaanse econoom Raymond Vernon een boek waarin hij betoogde dat de expansie van multinationals al zo ver was gevorderd dat “concepten als soevereiniteit en nationale economische kracht geen betekenis meer lijken te hebben.” Vernon ontving later veel waardering voor zijn wetenschappelijk steun voor massale privatiseringen en kreeg de bijnaam “vader van de globalisering”.

Eisen voor democratie en sociale rechtvaardigheid

In de zeventiger jaren voegde het World Economic Forum zich bij de reeks kapitalistische elite netwerken, in de tachtiger jaren de European Round Table for Industry en in de negentiger jaren de World Business Council for Sustainable Development en de Trans Atlantic Business Dialogue. Hoewel het moeilijk is details te vinden over wat deze organisaties allemaal bespreken, zijn hun oprichting en invloed niet onopgemerkt gebleven voor onderzoekers en activisten. “Gekozen door en verantwoording verschuldigd aan niemand, geheimzinnig en sterk georganiseerd, vernietigen deze schaduwbesturen de notie van het algemeen belang en maken ze een aanfluiting van de democratie,” zei Susan George van de onderzoeksgroep Transnational Institute in Amsterdam. Multinationale bedrijven opereren “achter de schermen” en willen “wereldwijd overheidsbeleid” bepalen.

De belangrijkste vragen van onze tijd, zo stelt de Britse schrijfster Hilary Wainwright, gaan “niet alleen over hebzucht van bedrijven, onverantwoorde leningen of outsourcing, maar ook over het model van de afgeslankte staat, die alleen bedrijven toestaat om te plannen”.

Het is duidelijk dat al deze organisaties van conservatieve wetenschappers en het grote bedrijfsleven met langetermijnplannen werken. De zaden voor de aanbevelingen die we nu te horen krijgen, zijn al lang geleden geplant. Staley had gelijk dat het aantal multinationale bedrijven alleen maar zou blijven toenemen. In 1970 waren er zeven duizend bedrijven die in verschillende landen actief waren. In 2011 waren er meer dan honderd duizend multinationals met bijna negen honderd duizend buitenlandse filialen. Geen enkel land heeft juridisch zeggenschap over al hun activiteiten. Hun vermogens en omzetten zijn enorm toegenomen. De inkomsten van ’s werelds grootste bedrijven overtreffen het bnp (bruto nationaal product, het totaal van alle inkomsten van een land) van de meeste staten, net als hun politieke macht via nieuwe wereld organisaties, zoals Staley in gedachten had.

Het Internationaal Centrum voor de Beslechting van Investeringsgeschillen van de Wereldbank, bijvoorbeeld, dat multinationals en buitenlandse investeerders in staat stelt om staten rechtstreeks aan te klagen en compensatie te krijgen voor niet gemaakte winsten, vervult een soortgelijke rol als Staley’s Wereld Handelsrechtbank. En de International Finance Corporation van de Wereldbank is een echo van zijn Wereld Investeringsbank.

Maar de wereldwijde opmars van multinationale bedrijven is er niet in geslaagd om de beloften van welvaart en vrede voor iedereen waar te maken. Het is ook duidelijk dat het de nieuwe supranationale organisaties met al hun strategieën om investeringen van bedrijven veilig te stellen niet lukt om de eisen van mensen voor democratie en sociale rechtvaardigheid de kop in te drukken. Terwijl Staley had gezegd dat een nieuwe wereldregering gewelddadige conflicten in de kiem zou smoren, blijven veel bedrijven en tal van staten veel geweld gebruiken om hun zin te krijgen.

Matt Kennard en Claire Provost zijn ervaren onderzoeksjournalisten, verbonden aan de kritische website Declassified UK.