Noord-Amerikaans Populisme Van Weleer: Volkse Democratie
Aan het eind van de 19de eeuw ontwikkelde zich een enorme democratische beweging in Noord-Amerika bestaande uit boeren, arbeiders, kleine producenten en ambachtslieden. Daar maakte verhoudingsgewijs een ongebruikelijk groot aantal vrouwen en zwarten deel vanuit. Het ging in feite om wat ‘gewone lui’ heette, mensen dus die in het economische en politieke krachtenveld over het hoofd worden gezien – zoals we dat in Nederland van de afgelopen decennia kenden van bijvoorbeeld de PvdA.
(Door Thom Holterman, Libertaire Orde)
Het is de Franse politicoloog Antoine Chollet die de geschiedenis van de Noord-Amerikaanse populisten, zoals zij werden genoemd, beschrijft in het Franse anarchistische tijdschrift Réfractions nr. 45 (2020). In de bespreking van dat nummer beloofde ik van zijn artikel een item te maken, welke belofte ik hierbij inlos.
Coöperatieve boeren en syndicale arbeiders organisatie
In 1892 werd een politieke partij opgericht die de eisen van de Noord-Amerikaanse gewone lui ging verdedigen, de People’s Party. Journalisten beschouwden de leden als populisten, een term die zij bijna ogenblikkelijk adopteerden. Maar hun oorsprong ligt verder terug in de tijd. In Rusland was een dergelijk soort beweging al half de 19de eeuw ontstaan in het verzet tegen het tsaristisch regiem, de narodniki. Ik heb dit uitgebreid weergegeven bij de bespreking van het boek van Federico Tarragoni, De democratische geest van het populisme (2019). Die wijst vervolgens ook naar de Noord-Amerikaanse populisten. Bij die bespreking van dat boek ben ik daar kortheidshalve aan voorbij gegaan. Nu kan ik een inhaalslag uitwerken.
De in 1892 opgerichte People’s Party zou na een kort bestaan zichzelf in 1896 opheffen na de verloren presidentsverkiezing. Dat gebeurde niet met de beweging zelf. Die was enkele decennia eerder al ontstaan uit het activisme van een deel van de (arme) boeren en de Noord-Amerikaanse arbeidersbeweging. De eerste fundamenten van een immens netwerk van agrarische coöperaties, de Farmers’ Alliances, werden gelegd vanaf de jaren 1870, voornamelijk in de zuidelijke staten en het Midwest. Chollet beschrijft een verzetsorganisatie tegen kredietproblemen en tegen onbetaalbare prijzen voor treinvervoer voor transport van agrarische goederen. De Amerikaanse boeren gingen toen een aantal zaken in eigen hand nemen, door het organiseren van inkoop-, productie- en distributie coöperaties. Dit groeide uit tot een beweging met miljoenen leden.
De arbeiders organiseerden zich in dezelfde periode in hun strijd tegen de bazen van ondernemingen, die hen onderdrukten. In het begin betrof die organisatie een geheime broederschap, de Knights of Labor. Deze werd opgericht in 1869 door arbeiders van de textielindustrie in Philadelphia. Het betrof arbeiders die op de zwarte lijst stonden van werkgevers in die sector. Die broederschap (een vakbond dus) was een van de eerste die zowel witte als zwarte arbeiders als leden kende. Het zou een openbare vakorganisatie worden in 1878. Zij rekende onder haar leden Europese activistische immigranten van de Eerste Internationale. Tevens is het mogelijk enkele organisatorische elementen te ontdekken die doen denken aan het anarcho-syndicalisme, aldus Chollet. Het zal, na een gewonnen staking tegen de Union Pacific Railroad in 1885, de grootste syndicale organisatie worden aan het eind van het volgende decennium. In de jaren vol strijd die volgden, zal het ledental uitgroeien tot zo’n 700 000.
People’s Party
Wettelijke obstakels voor het voeren van strijd door de beide organisaties, de Farmers’ Alliances en de Knights of Labor, maakten dat een deel van de leden de noodzaak ervoer om een politieke partij op de richten om langs democratische weg staatsmacht te verwerven. Daarvoor werd in 1892 met het oog op verkiezingen in de staten de genoemde People’s Party opgericht. De partij verwierf een aanzienlijk aantal zetels in de parlementen van de staten van de VS en sommige leden wonnen ook de post van gouverneur. De presidentsverkiezing werd evenwel verloren waarna opheffing van de partij volgde in 1896.
Ondanks deze tegenslag werd wel bereikt, dat vele voorstellen van de Amerikaanse populisten tot hervorming, werden doorgevoerd. Dat vond in de eerste decennia plaats van de 20ste eeuw. Men kan dus opmerken dat de Noord-Amerikaanse populisten een kleine halve eeuw op het maatschappelijk vlak een voorname rol hebben gespeeld. Chollet bespreekt een deel van de literatuur die is losgekomen over dit populistisch verschijnsel. Een van de effecten is geweest dat deze mensen konden opduiken in een wereld die voor hen verboden terrein was. Grote delen van het volk werden politieke activisten. Dat bleef niet beperkt tot witten, maar gold ook voor vrouwen en zwarten. De laatste twee categorieën manifesteerden zich in veel grotere omvang dan in de meeste andere politieke bewegingen in die tijd.
De populisten gebruikten een opstandige spreektaal. Het populistische programma was geformuleerd als een ‘manifest van een opstandige gedachte’. Chollet bedient zich voor de titel van zijn bijdrage van een beroemd geworden citaat van een van de woordvoersters: ‘Om minder graan te zaaien, maar meer rotzooi’ (To raise less corn and more hell). Want hun beweging had ook tot doel ontregelen van een beschaafde en geordende politiek, bedoeld om het gewone volk op afstand te houden en in ruststand te brengen. Geen enkel hedendaagse politieke beweging die ‘populistisch’ wordt genoemd, geen enkele hedendaagse politiek leider die met ‘populist’ wordt aangeduid, past in bovenstaande schets. Dat is ook wat de genoemde auteur Tarragoni opmerkte. Al dat hedendaagse ‘populistische’ gedoe zit in de sfeer van de demagogie, het eigen belang, de autocratie. Want hoe handelden, hoe manifesteerden de populisten van weleer zich?
Het gaat steeds over volkse uitbarstingen. Wat de Noord-Amerikaanse populisten aangaat kan men lezen over een serie roerige bijeenkomsten, stakingen en boycotacties, gewonnen verkiezingscampagnes, protestuitingen. Dit kon zich allemaal voordoen dankzij – en hier komt het – een langdurige en geduldige voorbereiding van politiserend werk, schrijft Chollet. Dit vond vooral plaats door de honderden inleiders en inleidsters, die thema’s behandelden die populisten na aan het hart lagen en waarover met de mensen in discussie werd gegaan. Kortom, men ging naar de mensen toe – zoals ook de narodniki deden.
Zij deden dat om hen op te wekken zelf de maatschappelijke koers te bepalen. En opmerkelijk was, zo leert Chollet, het ging hier om een beweging die, hoewel die geen enkele structuur of centrale leiding kende, toch ‘organisatorisch’ was doorgedrongen tot in de meest afgelegen agrarische gemeenschappen. Vermoedelijk de meest belangrijke component van organisatie tijdens het politieke bestaan van de populistische beweging, is de coöperatieve beweging geweest, met meer dan vijf miljoen leden.
Deze beweging stond ook aan de oorsprong van de People’s Party. Samen met de Knights of Labor kan men spreken over echte massaorganisaties van het gewone volk, van gewone mensen. Het populisme kan dus op geen enkele manier worden teruggebracht tot een soort verzet of een opstand zonder toekomst. En waar gesproken wordt over ‘massaorganisatie’ staat dit dus principieel los van een noodzakelijk gehiërarchiseerde organisatie met een straffe leiding, zoals bolsjewieken, trotskisten, maoïsten van weleer tot nu zich wensen. Een hedendaagse (massa)beweging als de (Franse) Gele Hesjes wijkt daarvan geheel af door lokaal (decentraal) te werken, zonder centrale leiding en zonder ‘leiders’ – een recept dat we van de Noord-Amerikaanse populisten herkennen.
Gewone mensen
De populistische eisen, zo schrijft Chollet, kennen een dubbel oogmerk. Zij drukken tegelijk uit een verlangen naar een terugkeer van de oude vrijheden en de eis tot invoering van nieuwe rechten, waarvan de radicaliteit en de oorspronkelijkheid onbetwistbaar is. Zo wordt wat de terugkeer aangaat geëist dat de regering van de republiek in handen komt van de gewone mensen.
Antoine Chollet werkt dit verder uit in relatie tot het idee van de ‘ongebreidelde democratie’ van Claude Lefort. Ik laat het erbij omdat mijn doel was een beschrijving te leveren van populisme aan de hand van zijn genoemde bijdrage. Mij was het daarbij mede te doen om een kader voor de kritiek te hebben, die gericht kan worden op het hedendaagse gebruik van de termen populisme en populist. Want van dat laatste moeten we af voor zover dat gebruik volstrekt naast de oorspronkelijke betekenis zit. In mijn rubriek ‘Uit het land van Proudhon’ in de AS 208 (winter 2020) merkte ik daarover het volgende op:
“Het woord ‘populisme’ is als scheldwoord geïntroduceerd midden 19de eeuw om Russische socialisten zo te noemen, de narodniki. Orthodoxe marxisten kwamen met die term aanzetten; de nadrodniki namen dat weer als geuzennaam over. Een eeuw later wordt de eerste de beste idiote politicus ‘populist’ genoemd, wat historisch schandelijk is. Deze politicus hitst op ten eigen bate, ter meerdere glorie van zichzelf, zijn of haar politieke vereniging of partij, om de baas te kunnen spelen, terwijl – na analyse van zijn of haar uitspraken – het rond uit gaat om een autocraat, racist, neofascist, neonazi, die zich bedient van demagogie en (verkapt of openlijk) van para-milities (wat je in landen als de USA, Brazilië, Rusland ziet gebeuren).” De term wordt nu dus als camouflageterm gebruikt om een kat geen kat te noemen. Ongehoord!
Thom Holterman
[De historische gegevens zijn gebaseerd op Antoine Chollet, ‘To raise less corn and more hell’. La démocratie sauvage des populists nord-américains’, in: Réfractions 45, herfst 2020, p. 91-104.]