Multi-crisis in de productie van computerchips (deel 2)
Het tweede deel van een artikel en een omvangrijk onderzoek naar ‘De materiële kant van kunstmatige intelligentie’ door onderzoekscollectief capulcu, voor u vertaald door globalinfo.nl.
(Zie deel 1 hier, en Engelse vertaling (English translation)
De handelsoorlog stopt niet bij de verliezen van nationale ondernemingen
De initiatieven en investeringsprogramma’s van de VS, China en nu ook de EU om minder afhankelijk te worden van Taiwan voor de productie van halfgeleiders zijn niet nieuw, maar dateren van minstens het midden van de jaren 2010. Ze zijn gebaseerd op het besef dat microchips niet zomaar een willekeurig industrieel product zijn, maar een “sleuteltechnologie” vertegenwoordigen, zoals momenteel met name blijkt uit het debat rond het exportverbod op Nvidia-chips voor het trainen van AI. (*13) Met “onafhankelijker worden”, “ontkoppelen” of – zoals de EU het noemt – “risico’s wegnemen”, bedoelen de regeringen van deze landen vooral dat hun vermogen om kapitalistische winsten te genereren of hun vermogen om oorlog te voeren, niet mag worden beperkt door andere staten. Er is daarbij geenszins sprake van een eenzijdig sanctie- of protectionistisch beleid van westerse staten. Want ook China neemt harde maatregelen om terrein te winnen in de “chipoorlog”. Zo heeft de Chinese overheid grote bedrijven in eigen land verboden om (geheugen)chips te kopen van het Amerikaanse bedrijf Micron Technology.
Deze chips kunnen in China zelf gemaakt worden – ook al wordt de markt in dit segment momenteel (nog) gedomineerd door anderen.
Alle belangrijke softwaretools voor chipontwerp zijn van westerse bedrijven. China heeft minder dan één procent marktaandeel in het wereldwijde chipontwerp. De belichtingssystemen voor krachtige chips (fotolytographie, link toegevoegd door GI) kunnen alleen door het Nederlandse bedrijf ASML worden gemaakt. Chinese bedrijven zijn daarentegen alleen met zeer verouderde productietechnologieën concurrerend op de wereldmarkt. Op dit moment hebben de VS dus absoluut nog een zekere voorsprong op China in de chipsector, maar die wordt snel kleiner. De VS en de EU zijn bovendien net zo “afhankelijk” van de productie in Taiwan als China. De kwetsbare toeleveringsketens van chips uit de Taiwanese productie vormen een enorm risico voor de regeringen gezien hun economisch en militair belang. Vooral omdat geen van de staten er zeker van kan zijn dat ze deze toeleveringsketens in geval van nood in stand kunnen houden door middel van militaire dreigementen en uiteindelijk oorlog.
Deze uitgangssituatie geeft aanleiding tot de hoop dat het risico op oorlog aan alle kanten als te hoog wordt ingeschat. Want de Amerikaanse regering wil met alle middelen voorkomen dat China zijn achterstand verder inloopt, zowel wat betreft de benodigde expertise op het gebied van bijvoorbeeld chipontwerp als de bestaande productiecapaciteiten. De Chinese regering van haar kant heeft zich met haar programma Made in China 2025 ten doel gesteld om in 2049 ’s werelds grootste productiemacht te worden. In China gaat men er dus van uit dat de eigen economie meer kan profiteren van de “op regels gebaseerde wereldorde” dan diegenen die er het meest van hebben geprofiteerd sinds de invoering ervan na de Tweede Wereldoorlog.
De actuele afkeer van vrijhandel in de VS en de EU is de bevestiging dat deze inschatting ook daar wordt gedeeld. Het neoliberale dogma van de afgelopen decennia wordt in deze landen ook steeds meer in twijfel getrokken tegen de achtergrond van het succesvolle Chinese staatsinterventionisme. Om haar mondiale machtsposities te behouden is de Amerikaanse overheid bereid om zelfs grote techbedrijven economische schade toe te brengen. Apple is bijvoorbeeld niet zo enthousiast over het economische protectionisme van de VS ten opzichte van China. De apparaten van het bedrijf worden daar immers geassembleerd, ook al worden ze ontworpen in Californië en kunnen de benodigde chips alleen door TSMC in Taiwan in voldoende kwaliteit en kwantiteit worden geproduceerd. In tegenstelling tot bedrijven als Google, die Chinese bedrijven als concurrenten moeten vrezen, vooral op het gebied van kunstmatige intelligentie, heeft vooral Apple vooral geprofiteerd van de geglobaliseerde arbeidsdeling met China en wil het deze handel graag voortzetten.
China is van “ontwikkelingsland” uitgegroeid tot “systeemrivaal”
De regeringen in de EU-lidstaten en de VS hebben China erkend als de eerste serieus te nemen “systeemrivaal” sinds de ineenstorting van de Sovjet-Unie. Ze zien dat de Volksrepubliek op weg is om mogelijk de grootste economische macht ter wereld te worden en nu ook in delen van de hightechsectoral al beter presteert dan toonaangevende westerse bedrijven. Huawei is bijvoorbeeld het bedrijf dat in 2020 wereldwijd de meeste patenten heeft aangemeld. Een groot deel van de netwerktechnologie die wereldwijd wordt geïnstalleerd, zoals voor 5G, is afkomstig van dit bedrijf. Ook in andere kerngebieden, zoals kunstmatige intelligentie, zijn de meeste wetenschappelijke publicaties ondertussen van Chinese oorsprong (hoewel de kwaliteit van deze publicaties wordt betwist).
Naïef bekeken kan het paradoxaal lijken dat westerse landen China als rivaal of concurrent bestrijden. China heeft zich immers binnen de “op regels gebaseerde wereldorde” door een kundig economisch beleid en door zich open te stellen voor de kapitalistische wereldmarkt, ontwikkeld van een van de armste “ontwikkelingslanden” tot de op een na sterkste economie ter wereld in termen van BBP. Dat China hiertoe in staat was is een uitzonderlijk geval dat in deze vorm duidelijk nooit zo bedoeld was door degenen die “ontwikkeling” beloofden door economische en politieke openstelling, maar daarbij alleen dachten aan toegang tot grondstoffen en afzetmarkten. De Chinese Communistische Partij (CCP) onder Deng Xiaoping richtte zich voor economische ontwikkeling sterk op buitenlandse investeringen. Westers kapitaal werd echter niet onvoorwaardelijk toegelaten in het land. Buitenlandse bedrijven moesten voor hun investeringen joint ventures aangaan met Chinese bedrijven. Bovendien waren technologieoverdracht naar China en gebruik van lokale Chinese leveranciers een voorwaarde voor de investeringen en waren alleen productieve investeringen (bv. de bouw van productiefaciliteiten) toegestaan, geen louter financiële investeringen (bv. de aankoop van aandelen van bestaande bedrijven). Dit ging gepaard met een zeer restrictief valuta- en kredietbeleid. Met deze strategie is het China gelukt om eigen concurrentiekrachtige ondernemingen te laten ontstaan. Het feit dat de CCP in staat was deze voorwaarden op te leggen aan het kapitalistische buitenland was te danken aan het feit dat China zowel een enorm reservoir van goedkope arbeidskrachten alsook de bijbehorende afzetmarkt had. De omvang van het land maakte het zo aantrekkelijk voor buitenlands kapitaal, dat de regeringen van geïndustrialiseerde landen compromissen sloten die andere landen niet konden krijgen.
De verwachting van de VS en leidende EU-landen dat de opening van de markt gepaard zou gaan met een politieke opening is slechts op rudimentaire wijze uitgekomen, bijvoorbeeld de oprichting van een rechtsstaat als voorwaarde voor kapitaalinvesteringen. Veel van de machtstechnieken die elders met succes worden gebruikt voor het realiseren van economische afhankelijkheid (sancties, schulden, bedrijfsovernames, enz.) alsook het beïnvloeden van de burgermaatschappij (bijvoorbeeld door het ondersteunen van NGO-netwerken, journalisten en activisten), zijn van buitenaf vrijwel onmogelijk toe te passen in China. Dit is geen toeval, maar te wijten aan het feit dat de CCP zich zeer bewust was van de risico’s van beïnvloeding van buitenaf toen ze het land openstelde. Als we de economische openstelling begrijpen als een verandering van strategie door de Chinese elites na de dood van Mao, wordt het duidelijk dat de continuïteit van het socialistische China naar buiten toe in het nationalisme ligt en naar binnen toe in het paternalistische beleid van de CCP. Van China een land met een mondiale reputatie maken was al het uitgesproken doel onder Mao (zelfs vóór het socialisme). Dit doel laat zich in de reëel bestaande wereld effectiever verwezenlijken met kapitalistische middelen dan met socialistische.
Dat de ontwikkeling van de Volksrepubliek tot een staat op gelijkwaardig niveau (zowel economisch als politiek) niet zo maar wordt getolereerd door de tot nog toe heersenden, blijkt uit de steeds luidere vijandsverklaringen in de berichtgeving in de media alhier. Dit ondanks het feit dat een dergelijke economische ontwikkeling naar de maatstaven van de Europese en Amerikaanse regeringen een ‘voorbeeld’ zou kunnen zijn voor veel andere landen. In tegenstelling tot de regeringen van parlementaire democratieën kan de CCP niet alleen het verloop van een regeerperiode plannen, maar ook langetermijnstrategieën nastreven, zoals de Nieuwe Zijderoute.
Framing van China als een autoritaire staat van onrecht
Zonder twijfel is China een autoritaire, onrechtvaardige staat – maar zowel de VS als de EU proberen uit de economische en politieke concurrentie met China een benadrukte morele concurrentie te construeren, die China als een autoritaire staat van willekeur afzet tegen een ‘democratisch Westen’. Dit is bijvoorbeeld te zien in de berichtgeving over de protesten in Hongkong, “de kwestie Taiwan” en de onderdrukking van de Oeigoeren. Er zijn goede redenen om de acties van de Chinese regeringen te bekritiseren. Ze streven in de eerste plaats nationale belangen na en de zekerstelling van hun eigen heerschappij. De invoering van het kapitalisme bijvoorbeeld – overigens zelden door westerse landen bekritiseerd – werd op een volledig autoritaire manier over de hoofden van de mensen in China heen opgelegd en is zeker een van de belangrijkste redenen waarom er daar vandaag de dag zoveel maatschappelijke tegenstellingen zijn en daarmee gepaard gaande protesten, stakingen, enzovoort. (*14)
Deze sociale botsingen en arbeidsconflicten laten overigens ook zien dat we het hier te lande vaak geschetste beeld van de confucianistisch-conformistische Chinezen snel moeten vergeten. Bij de beoordeling van de onderdrukking van deze protesten, wordt in de berichtgeving alhier duidelijk met twee maten gemeten. In de regio Xinjiang zijn er bijvoorbeeld verschillende islamistische aanvallen geweest op Han-Chinezen, waarbij soms honderden doden zijn gevallen. Hoe hebben democratische staten gereageerd op vergelijkbare gebeurtenissen? De VS hebben bijvoorbeeld gelijktijdig meerdere aanvalsoorlogen gevoerd na 11 september 2001 met honderdduizenden doden. Deze praktijk zouden Amerikaanse ministers van buitenlandse zaken als maatstaf moeten nemen, wanneer ze China bekritiseren voor de mensenrechtenschendingen tegen de Oeigoeren in Xinjiang. Vanuit emancipatorisch perspectief is er geen reden om partij te kiezen voor een van beide kampen.
Taiwan is een ander voorbeeld van de simpele benadering in de media hier. Het eiland dat voor het Chinese vasteland ligt, is niet alleen belangrijk vanwege zijn halfgeleiderindustrie, maar ook vanwege zijn geografische ligging als marine- en luchtmachtbasis voor de controle over de Straat van Taiwan, een van de drukst bevaren handelsroutes ter wereld. In 1949 trok de Kuomintang zich terug op dit eiland na hun nederlaag in de burgeroorlog. Tot de jaren 1980/90 regeerden ze daar in een eenpartijdictatuur en als bondgenoten van de VS tegen communistisch China ontvingen ze ook overeenkomstige wapenleveranties (en hadden die al ontvangen voordat ze naar Taiwan vluchtten). In de jaren 1970 en 1980 wilden de VS China losmaken van het socialistische blok. Om deze opening en diplomatieke betrekkingen met de Volksrepubliek te bewerkstelligen, sloten ze drie verdragen die het één-China-beleid erkenden en stemden ze er ook mee in om hun eigen troepen terug te trekken en hun wapenleveranties aan Taiwan stop te zetten. De Amerikaanse regeringen hebben zich eigenlijk nooit aan dit laatste gehouden. De democratische president “Yes we can”-Obama gaf zelfs toestemming voor 14 miljard dollar aan wapenleveranties aan Taiwan. Zijn opvolgers Trump en Biden hebben dit beleid voortgezet.
Ook Duitsland steunt formeel het één-China-beleid volgens Deng Xiaoping’s leidende principe van “één land, twee systemen”, dat verwijst naar Hong Kong en Macau. Dus als de Duitse minister van Buitenlandse Zaken zegt: “Wij accepteren het niet als het internationaal recht wordt geschonden en een groter buurland zijn kleinere buurland binnenvalt in strijd met het internationaal recht – en dat geldt natuurlijk ook voor China.” Dan kan het spreken over twee buren zeker worden gezien als een herziening van het één-China-beleid. Het één-China principe betekent immers dat we het niet over buren hebben, maar over één land. Het is zinloos om te discussiëren over het één-China principe, omdat het absoluut niet gaat over sociale kwesties of het zelfbeschikkingsrecht van mensen, maar over de territoriale aanspraken van staten en hun regeringen. Toch is de zin opmerkelijk. Omdat het het kader schetst voor een mogelijke toekomstige militaire escalatie van het conflict met de Volksrepubliek, om daarmee de legitimiteit van oorlogsinmenging in welke vorm dan ook voor te bereiden. Bij de oorlog in Oekraïne waren vergelijkbare rechtvaardigingen voor mobilisering van de bevolking zo succesvol dat zelfs vermeende antimilitaristen en anarchisten massaal ten strijde trokken.
Het aanroepen van de fundamentele tegenstelling tussen democratie en autocratie, zoals bijvoorbeeld door de president van de VS werd gedaan, moet worden begrepen tegen de achtergrond van de verklaarde systeemrivaliteit. Terwijl de parlementaire democratieën voortdurend nieuwe autoritaire elementen integreren in hun eigen bestuurstechnieken, wijzen ze tegelijkertijd met de vinger naar Iran, Rusland of China als het autoritaire Andere. Daarentegen hebben ze geen probleem met vergelijkbaar “ondemocratische” staten als Saoedi-Arabië of Turkije. Voor deze beleidsmakers is het niet tegenstrijdig om enerzijds aan de kaak te stellen dat demonstreren met een blanco bord in Rusland leidt tot arrestatie, en tegelijkertijd zelf de vrijheid van vergadering te beperken door politiewetten, de surveillance bevoegdheden van de staat enorm uit te breiden en een wreed EU-grensregime te ontwikkelen. Deze kritiek is niet bedoeld om alle verschillen uit te vlakken, maar een zekere scepsis ten opzichte van het goed-slecht schema dat politici en de media hier te lande schetsen is zeker op zijn plaats.
Wat zijn de redenen om de genoemde toestanden in het ene geval scherp te bekritiseren en in het andere geval opzettelijk te negeren. De identitaire constructie van de strijd van een “democratisch Westen” tegen een “autoritair Oosten” vertoont aanzienlijke structurele overeenkomsten met bekende nationalistische vertogen over het mobiliseren van de eigen bevolking voor oorlog en doet geen recht aan de complexiteit van de werkelijke machtsverhoudingen. Nationalistische vertogen zijn niet verdwenen, maar ze worden binnen het kamp van het progressieve kapitaal (trefwoorden: “turning point”, “the great reset”, “green new deal” en “Bidenomics”) aangevuld en overschaduwd door gemoderniseerde vertogen. Zelfs binnen het “democratische Westen” worden beide discoursen niet absoluut afgedwongen, maar blijven ze omstreden, zoals Trump, AfD maar ook Christian Lindner laten zien. Deze discoursen zijn geenszins nieuw. Integendeel – ze vormden al een beslissende legitimatiebasis voor de eerste burgerlijke revoluties.
Conclusie
Er zijn goede redenen om verzet te bieden tegen de bouw van nieuwe chipfabrieken. Want de halfgeleiders die daar geproduceerd worden vormen immers de materiële basis van een technologische aanval die steeds meer gebieden van ons leven kapitalistisch valoriseert en gericht is op een patriarchale optimalisatie- en controlemaatschappij. Emoties worden vastgelegd en gestuurd om ons leven te optimaliseren ten gunste van de belangen van de technocratische aanjagers. Hierbij blijven we alleen en geïsoleerd achter. Ons verlangen naar sociale gemeenschap kan niet worden vervuld door digitale interactie op het scherm in ‘sociale netwerken’, het kan daardoor alleen worden onderdrukt. ‘Verdeel en heers’ is zeker geen nieuwe techniek van overheersing, maar het krijgt een nieuwe kwaliteit in de sociale atomisering van de gedigitaliseerde samenleving. Zorg, gemeenschap, empathie en lichamelijkheid verliezen aan betekenis. Het patriarchaat, belichaamd door de Duitse minister van Oorlog en de ‘feministische’ minister van Buitenlandse Zaken, wil de ’technologisch-economisch hoogmoedige’ toestand van ‘oorlogsbereidheid’ herstellen.
Om dit te voorkomen zijn onmiskenbare signalen nodig dat we geen deel uitmaken van een ‘gesloten thuisfront’ en dat de confrontatiepolitiek met China in de strijd om technologische suprematie op het gebied van halfgeleiders en informatietechnologieën niet zonder verzet kan worden doorgezet. De geschiedenis van sociale bewegingen laat zien dat er veel mogelijkheden zijn, juist aan de materiële kant, om weerstand te bieden tegen (nieuwe) technologieën als technieken van overheersing.
Nieuwe halfgeleiderfabrieken en de AI-hype die ze veroorzaken, dragen niet bij aan het oplossen van de klimaatcrisis. Integendeel, ze verbruiken enorme hoeveelheden hulpbronnen. Het is zelfs volstrekt onzinnig om halfgeleiders in Europa te produceren als de fabrieken waar bijvoorbeeld onze smartphones worden geassembleerd nog steeds in Oost-Azië staan vanwege de loonkosten. De klimaatcrisis laat zich niet oplossen door AI of andere technologische ontwikkelingen, maar vereist ingrijpende maatschappelijke veranderingen. Deze veranderingen – we zouden ze een sociale revolutie kunnen noemen – worden eerder voorkomen dan bevorderd door een mentale mobilisatie voor de volgende oorlogen om technologische suprematie.
Noot van de auteurs: We zien graag tegenspraak, aanvullingen, instemming, verder denken en politieke praktijk!
(*13) https://www.reuters.com/technology/how-us-will-cut-off-china-more-ai-chips-2023-10-17/
(*14) https://www.akweb.de/bewegung/daniel-fuchs-es-braucht-eine-linke-china-perspektive/