Ga naar de inhoud

mondialisering

“Globalisering”, zo’n buzzword van de laatste tijd. Lou Keune legt uit wat er mee bedoeld wordt en gebruikt trouwens liever het begrip “mondialisering”.

24 min leestijd
Placeholder image

1 De wereld thuis, thuis in de wereld

Mijn collega Van Bijsterveld, vorig jaar benoemd tot hoogleraar Cultuur in Brabant, zei toen dat hij grote moeite had met de manier waarop steeds weer geprobeerd wordt een bepaald beeld te scheppen van Brabant. Ik parafraseer: ’t Brabantse Land, Dommels Bier, Gezelligheid, Gastvrijheid, Landelijk. Tilburg (die stad ken ik beter dan Eindhoven) heeft er ook een handje van, althans sommigen in kringen van het gemeentebestuur, de VVV en de carnavalsvereniging (alhoewel ik tegen dat laatste geen bezwaar heb, daar is het tenslotte carnaval voor). Maar, aldus Van Bijsterveld, dat Brabant bestaat niet, het is zelfs de vraag of het ooit bestaan heeft.

Tilburg, bijvoorbeeld, is een stad waar steeds vele vreemde invloeden zijn geweest en van waaruit allerlei connecties werden onderhouden die zeer beslissend zijn geweest voor zijn ontwikkeling. Zonder de invoer in de 17de eeuw van goedkope Spaanse wol was hier nooit zo’n bloeiende wol-industrie van de grond gekomen. Al in de 19e eeuw werd er geëxporteerd naar de VS en zelfs Mexico, en wol kwam van verre streken. En dat is alsmaar door gegaan. Ook in allerlei andere aspecten van ons dagelijks leven blijkt de invloed van verre streken: van specerijen, tulpen en aardappelen tot aan migranten, mode, muziek en nieuwsvoorziening toe. Soms realiseren wij ons niet hoe zeer wij gemondialiseerd zijn.

En zeker hebben wij nauwelijks in de gaten hoezeer onze dagelijkse manier van leven de wereld, tot en met het klimaat, ten sterkste beïnvloedt. Wij gaan overal op vakantie, met dikwijls zeer negatieve gevolgen voor de ecologie elders. Onze over-consumptie (nu meer dan 30 %) legt een enorm beslag op de beschikbare energie in de wereld: 20 % van de wereld bevolking verbruikt 80 % van de beschikbare natuurwaarden (van energie en grondstoffen t/m water en schone lucht). De 1 % rijksten van deze wereld “verdienen” evenveel als de 57% armsten, en die ongelijkheid wordt steeds groter. Onze handel met ontwikkelingslanden leidt ertoe dat de omgekeerde ontwikkelingshulp de officiële hulp meer dan evenaart. En onze levensstijl dringt zich overal op.

Wij worden door de wereld gemaakt, en wij vermaken de wereld. Overigens is het woord “wij” niet helemaal op zijn plaats. De verantwoordelijkheid ligt allereerst bij diegenen die de heersende maatschappelijke orde leiden en vernieuwen, bijvoorbeeld in de vorm van het neoliberalisme. Dat neemt onze gezamenlijke verantwoordelijkheid niet weg, wij zijn er zelf bij, laten het ook gebeuren, profiteren er zelfs van in de vorm van een hoge welvaart en prachtige voorzieningen.

2 Wat is mondialisering?

a) Definitie Op dit moment zitten wij in een fase waarin wereldwijd de onderlinge verwevenheid sterk toeneemt. En dan is de uitdrukking “mondialisering” (dikwijls wordt de uitdrukking “globalisering” gebruik) van belang. Wat is dat? Er zijn nogal wat definities. Ik vind de definitie van mijn collega Wim Boerboom heel praktisch: het wegvallen van nationale grenzen als demarcatie-lijnen van volkshuishoudingen.

b) “Oude” mondialisering: Er zijn gedurende de laatste 5 eeuwen natie-staten ontstaan, ook wel landen genoemd. Die hadden vooral genoeg aan zichzelf, met een eigen nationale economie, cultuur en politiek. Er waren natuurlijk veel onderlinge relaties tussen landen: via handel, reizen, culturele uitwisseling en (vooral ook) via onderwerping (denk maar aan het kolonialisme en het imperialisme). Het belang daarvan mag je niet onderschatten: bijvoorbeeld is de Twentse katoenindustrie en het Wilhelmina-kanaal gefinancierd uit opbrengsten uit de koloniën. En zonder allerlei grondstoffen en produktiemiddelen en technieken vanuit andere landen en werelddelen hadden wij nooit die modernisering kunnen doormaken die in de twintigste eeuw tot volle ontwikkeling is gekomen. Maar het was vooral een onderlinge beïnvloeding en uitwisseling waarbij de natie-staten een verregaande autonomie hadden en kregen.

Je zou kunnen zeggen dat mondialisering al heel oud is. En allerlei paleontologisch, archeologisch en historisch onderzoek laat steeds weer zin hoe oud: De Afrika-mens schijnt de oorsprong van heel wat mensen-typen te zijn, de wat wij inheemse bevolking van Latijns-Amerika noemen heeft een Polinesische of Aziatische oorsprong, en het eertijds bloeiende koninkrijk van Zimbabwe is dankzij kolonisering vanuit Arabië en Europa ten onder gegaan. En zeker als je kijkt naar het eco-systeem dan is de wereld, zo niet ons hele zonnestelsel het vertrekpunt. Als er 60 miljoen jaar geleden een “hemel-lichaam” neerstort in wat nu Yucatan in Mexico heet, dan verandert de natuur over heel de wereld drastisch: de dinosaurissen waar mijn kleinzoon zo verzot op is sterven uit, en in Limburg (mijn geboortestreek) verdwijnen allerlei soorten flora en fauna en ontwikkelen zich nieuwe.

In onze moderne geschiedenis zie je sinds eeuwen een tendens naar mondialisering. Zie met name het vanaf de 16 de eeuw op gang komende kolonialisme, en het vanaf de vorige eeuwwisseling beginnende imperialisme.

c) Nieuwe mondialisering: Wat zich op dit moment afspeelt is toch wel nieuw. Er ontwikkelt zich een wereldsysteem in de zin van een samenleving op wereldniveau, dat boven de naties staat, en dat steeds bepalender worden voor het dagelijks doen en laten, wel en wee over heel de wereld. In die zin zijn naties aan het verdwijnen in plaats van aan het opkomen, d.w.z. worden minder relevant, er ontwikkelen zich allerlei processen en machten die de wereld als geheel betreffen of (trachten) in te richten.

d) Aspecten van mondialisering: Mondialisering kent verschillende aspecten die natuurlijk alles met elkaar te maken hebben.

(1) Ecologisch: Dat is het eerste en alles overweldigende aspect of dimensie van mondialisering. De natuur kent geen landsgrenzen, en vogels vlogen al van Oost- naar West-Berlijn lang voordat de muur viel. Wat wij hier teveel verbruiken leidt tot een overuitstoot van kooldioxide welke het klimaat wereldwijd beïnvloedt en het bestaan van lokale samenlevingen bedreigt.

(2) Economisch: Dat is het meest besproken aspect van mondialisering. Daarin zijn diverse deel-aspecten te onderscheiden.
– Een daarvan is het monetair/financiële aspect: Wij zien dat in de snel groeiende wereldwijde investeringen: Ondernemingen kijken nu naar de wereld als geheel als het gaat om het vestigen, uitbreiden of opheffen van bedrijfsvestigingen. Wij zien dat ook in het bank-systeem: geld wordt via banken de hele wereld rondgepompt. Niet voor niets wordt er gesproken over flits-kapitaal: dagelijks gaan zo’n vijfduizend miljard gulden (waarvan 95 % speculatief) van hot naar her (ATTAC pleit ervoor om daarop de zgn. Tobin-tax te heffen).

– Wij zien dat vooral in de wereldhandel, althans, die is het meest zichtbaar. Lokale en regionale, zelfs nationale economieën worden meer en meer bepaald door ontwikkelingen op de wereldmarkt. Verreweg het grootste deel van de handel concentreert zich tussen en binnen de drie economisch meest ontwikkelde gebieden van de wereld, tevens hoofdgroepen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO of OECD in het Engels): Noord-Amerika, West-Europa, en Japan. En één derde van de wereldhandel wordt gevormd door onderlinge leveranties binnen de transnationale ondernemingen. Maar ook de economieën van andere landen en volkeren worden in toenemende mate bepaald door de processen van vraag en aanbod op de wereldmarkt. Steeds meer mensen en landen produceren vooral voor anderen en minder voor zichzelf. Daardoor wordt de onderlinge concurrentie feller. Vanuit het oogpunt van voedselzekerheid of van milieubelasting leidt dit systeem, dat is gebaseerd op voortdurende schaalvergroting, tot grote risico’s: steeds vaker zullen lokale verstoringen mondiale consequenties hebben.

– Ook binnen de produktie is sprake van verregaande integratie. Bij produktieprocessen (van goederen én diensten) wordt gebruik gemaakt van natuurwaarden en van menselijke energie (al of niet in ‘gestolde’ vorm van bijvoorbeeld halffabrikaten) afkomstig uit heel de wereld. Steeds meer eindprodukten zijn praktisch het resultaat van ketenprodukties die wereldomspannend zijn. Dat verhoogt de kwetsbaarheid van lokale en regionale economieën, wij zien dat op dit moment bijvoorbeeld in de agrarische sector. Het overgrote deel van de wereldproduktie vindt overigens binnen de OESO-landen plaats, in het bijzonder: Noord-Amerika, de Europese Unie en Japan. Door het economisch open-grenzenbeleid, dat in veel gevallen dwingend opgelegd is aan landen in het Zuiden, kunnen deze in veel gevallen hun economieën niet diversificeren, waardoor ze niet in staat zijn uit hun ondergeschikte en afhankelijke positie te breken.

– De consumptie: Wereldwijd staan mensen onder invloed van een aanbodeconomie waar een sterke stimulans tot (over?)consumptie van uitgaat. Het aanbod volgt niet de vraag, maar de vraag het aanbod. De sterk stijgende consumptie van luxegoederen in landen van het Noorden en het Zuiden vormt in toenemende mate een sta-in-de-weg waar het gaat om de bevrediging van basisbehoeften van de meerderheid van de wereldbevolking, die in de zuidelijke landen leeft. Een groeiende groep van armen heeft wel toegang tot kleurentelevisies en stereo-installaties, maar niet tot onderwijs, gezondheidszorg en veilig drinkwater. Consumptie wordt fun (althans voor hen die het kunnen betalen) en heeft dan steeds minder te maken met bevrediging van basisbehoeften. Daarbij vindt er wereldwijd een toenemende homogenisering plaats van de aard van de te consumeren goederen en diensten: Nike, Coca-Cola en Sony veroveren de hoofden en de harten van de consument.

– De arbeidsmarkt: De wereld ontwikkelt zich ook tot één arbeidsmarkt, waarbij iedereen die niet over kapitaal beschikt als loontrekkende beschikbaar dient te zijn voor werk in de financiële sector, de produktie, de handel en de distributie van goederen en diensten. De mensen die loonarbeid verrichten staan wereldwijd in concurrentie met elkaar omdat het kapitaal daar investeert waar de benodigde fysieke en personele infrastructuur aanwezig zijn en de kosten het laagst zijn. Terwijl het kapitaalverkeer door politieke besluitvorming ‘vrij’ gemaakt is, wordt de mobiliteit van arbeid drastisch ingeperkt door de elites van de economisch meest ontwikkelde landen. Dit is een van de meest in het oog springende inconsistenties van het dominante economische systeem, dat berust op enerzijds vrijheid voor ondernemers en anderzijds regulering van de factor arbeid. Maar mensen in nood laten zich niet gemakkelijk tegenhouden. Niet voor niets zitten de regeringen van de meest ontwikkelde landen met de handen in het haar vanwege de toenemende migratie van mensen uit politieke en economische crisisgebieden.

– Wij zien dat ook in de moderne ondernemingen. Was het bij de vorige eeuw-wisseling nog zo dat wij spraken van nationale monopolies of oligopolies, was het 40 jaar gelden nog zo dat wij spraken van multinationale ondernemingen (MNO’s), nu spreken wij van transnationale ondernemingen (TNO’s) die de hele wereld als werkgebied hebben en de economie domineren. Zo’n 200 ondernemingen controleren nu, direct, zo’n 30 % van de wereldproduktie.

– Op allerlei manieren zijn de mensen van heel de wereld met elkaar verknoopt geraakt, afhankelijk van elkaar geworden. Die afhankelijkheid is relationeel: zonder goederen en diensten vanuit andere landen kunnen wij niet meer bestaan, en omgekeerd. Maar vooral ook cyclisch, dus wat betreft de algemene economische conjunctuur: als in Azië in 1997 opeens een krach ontstaat op de beurzen, en buitenlandse schulden niet meer kunnen worden afbetaald, dan heeft dat zijn weerslag over heel de wereld en ontstaat er grote bezorgdheid bij de regeringen van de rijke landen: is nu “1929” weer losgebarsten? Dat viel deze keer mee (althans in die rijke landen, niet in bijv. Indonesië), maar het maakt duidelijk hoe kwetsbaar het bestaande wereldsysteem economisch is.

– Dat wil overigens niet zeggen dat alle gebieden van heel de wereld op eenzelfde mate en wijze aan de wereld-economie deelnemen. Integendeel: het grootste deel van de operaties (86 % van de wereldproduktie) speelt zich af in landen waar maar zo’n 20 % van de wereld-bevolking leeft. Er is sprake van een concentratie van activiteiten. Zelfs wordt er gesproken (o.a. door Dierckxsens) over de vorming van een triade tussen West-Europa, Noord-Amerika, en Japan: het gaat vooral om flits-kapitaal, handel en investeringen tussen die regio’s. En die drie regio’s hebben dan weer hun eigen achterland: Latijns-Amerika voor de VS, Afrika voor Europa, en Azië voor Japan. Dit is natuurlijk een zekere versimpeling van de werkelijkheid en vallen allerlei nuanceringen weg, maar in grote trekken klopt die wel.

(3) Politiek: Met politiek bedoel ik de beschikking over en aanwending van macht om het doen en laten van anderen te bepalen of beperken. Politiek is meer dan alleen het werkterrein van de politici, dus de professionals, met hun overheidsapparaten.

– Staatspolitiek: Je zou kunnen zeggen dat er op dat eerste terrein veel sprake is gekomen van mondialisering. Met name supra-nationale instellingen als de Verenigde Naties, en ook daarmee verbonden rechtssystemen als het Handvest van de VN en de Verklaring van de Rechten van de Mens zijn, uit oogpunt van menselijke en ecologische ontwikkeling op wereldschaal, een flinke stap vooruit. Anderen daarentegen zijn eerder uitdrukking van specifieke economische belangen en opvattingen, m.n. neoliberale. Zie daarvoor in het bijzonder de Wereldbank, het Internationale Monetaire Fonds, en de World Trade Organisation. En bepaalde regionale instellingen zoals de Europese Unie zijn weer uitdrukking van bepaalde regionale belangen en opvattingen.

– Grote ondernemingen: Op het tweede terrein zien wij een enorme concentratie van macht. In het bijzonder in de grote transnationale ondernemingen die de wereld als werkterrein hebben, direct het bestaan van mensen wezenlijk benvloeden (zie het besluit van Philips om in Terneuzen een deel van de fabriek te sluiten “ten gunste” van Polen), en die hun invloed ook en effectief aanwenden ten aanzien van regeringen en supra-nationale instellingen. De grote ondernemingen hebben op wereldniveau verschillende vormen van “overleg” met regeringen en ambtenaren. Daarbij moet men onder meer denken aan de Council on Foreign Relations, de Bilderberg-groep, de Trilaterale Commissie, het World Economic Forum en het (Britse) Royal Institute of International Affairs. Deze fora bestaan in de meeste gevallen al decennia lang. Van wat recenter datum is de Transatlantic Business Dialogue (TABD). Deze stelt zich ten doel om belemmeringen voor het bedrijfsleven in de Atlantische regio’s te doen verdwijnen. De TABD organiseert jaarlijks een grote meerdaagse bijeenkomst waaraan naast captains of industry ook politici en hoge ambtenaren uit de Europese Unie en de Verenigde Staten deelnemen. In de praktijk blijkt de invloed van transnationale ondernemingen op het beleid zeer groot, terwijl democratisch gekozen parlementen meer en meer buitenspel komen te staan – of zichzelf buitenspel laten zetten.
– Sociale bewegingen: Ook op dat derde terrein zien wij aanzetten tot globalisering. Er is in toenemende mate sprake van op zijn minst uitwisseling zo niet samenwerking tussen allerlei bewegingen. Je ziet dat in de vakbewegingen, in de vrouwenbeweging, in de milieu-beweging, de consumenten-beweging, in de “fair trade”, en in bewegingen ter bestrijding van armoede en ongelijkheid. Ook deze oefenen invloed uit op regeringen e.d., gaan allianties aan, en worden soms ook opgeslokt. Er ontwikkelt zich een “globaliseringsbeweging van onderop”.
– Criminele organisaties: Het vierde terrein krijgt gestalte in grote criminele organisaties, die wereldwijd werkzaam zijn. Tot de bekendsten behoren de Chinese Triade, de Italiaanse Maffia, het Colombiaanse drugskartel, de Turkse Maffia, en de Russische. Ik kom nogal eens in Antwerpen: daar is het zelfs tot een gewapend conflict gekomen met de Georgische maffia; uiteindelijk is het stadsbestuur overgegaan tot een vorm van “gecontroleerd gedogen”!
– “Gewone mensen”: Tenslotte het vijfde terrein: dat van gewone mensen die bijvoorbeeld door transmigratie grote invloed hebben op op zijn minst het dagelijks bestaan (en de beleidsvorming daarover) van samenlevingen in het westen.

(4) Sociaal netwerk: Ook in die zin is er sprake van snel-groeiende mondialisering. Kijk maar naar onze eigen familieverbanden, kijk ook naar die van anderen. Ik wordt via internet regelmatig benaderd door bijv. Amerikanen met dezelfde achternaam met de vraag om gegevens vanwege genealogisch onderzoek. De eerste amerikaanse “neef” (maar dan moet je wel teruggaan in de stamboom tot ergens in de 17 de eeuw of zo) is al op bezoek geweest. Je ziet dat in versnelde mate bij tot voor kort zeer geïsoleerde levende mensen als Somaliërs met nu familieleden in verschillende Afrikaanse landen en in Nederland, Engeland en Canada. Maar ook beroepsmatige netwerken mondialiseren: zo werk ik op dit moment intensief samen met enkele collega’s in Zuidelijk Afrika en Midden Amerika.

(5) Cultureel: Er ontwikkeld zich een wereldcultuur waarin kapitalistische waarden en symbolen overheersen. Op wereldniveau zie je echter ook tegenbewegingen als de Islam en ecologische bewegingen. Er vormen zich zelfs nieuwe lokale, nationale en regionale cultuurbewegingen, als reactie op de heersende mondiale cultuur. Deels hebben die sterke trekken van terugkeer naar eigenlijk allang overleefde identiteiten. Bijv. op dit moment een herleving van de nederlandse identiteit, zelfs van een Brabantse identiteit, zo niet ook van een Tilburgse identiteit. Maar ook van nieuwe identiteiten als bijvoorbeeld de Pinksterbeweging in Latijns-Amerika. Voor het samenvallen van mondialisering en lokalisering wordt ook wel de uitdrukking “glokalisering” gebruikt.

3 Is mondialisering een probleem?

a Op zich niet. Integendeel, je kunt dat proces ook zien als teken van menselijke vooruitgang waarbij het leven alleen maar interessanter en rijker wordt en waarbij wij over en weer voor elkaar van belang kunnen zijn.

b Nu wel. De huidige manier van mondialiseren is wel een probleem. Een paar zaken kunnen daarbij genoemde worden:

– Armoede en ongelijkheid: Ik heb er al op gewezen dat de ongelijkheid in inkomens zeer groot is en steeds groter wordt (ook trouwens in Nederland en bijna alle “rijke” landen). Iets meer dan de helft van de wereldbevolking moet zien rond te komen van minder dan 700 dollar per jaar. Ter vergelijking: het gemiddelde inkomen in Nederland was in 1999 US $ 24.215.

– Over-consumptie: Daar is al iets van gezegd. Zoals bekend heeft de VN een nieuwe maatstaf voor meting van ontwikkeling geconstrueerd, namelijk de Human Development Index – HDI. Deze is opgebouwd uit gegevens over gezondheid, onderwijs en inkomen. Het inkomensbestanddeel van de index wordt berekend op basis van een aanpassing van het gemiddelde inkomen. Deze aanpassing is een herberekening op grond van de bijdrage van dat inkomen aan de menselijke ontwikkeling, dus het welzijn van de mensen. Daarbij wordt een vooraf vastgestelde nutsfunctie gehanteerd. In het algemeen geven de berekeningen aan dat tot een zeker niveau de inkomenstijging gelijk opgaat met die van het welzijn. Maar vanaf dat niveau blijft de verbetering van het welzijn achter (zelfs in toenemende mate) bij de inkomensstijging. Bijvoorbeeld Nederland: minder dan 2/3 van de consumptie wordt nodig geacht voor het huidige peil van welzijn. Op zich al een interessant gegeven. Tegelijkertijd een wrange conclusie omdat het beslag van die consumptie op de in de wereld beschikbare natuur- en menswaarden voor de volle 100 % telt.

– Omgekeerde ontwikkelingshulp: De armoede in het Zuiden is op allerlei manieren structureel verbonden met de welvaart in de economisch meest ontwikkelde delen van de wereld. Hoewel de wereldhandel na de Tweede Wereldoorlog spectaculair is gegroeid, bleef het aandeel van ontwikkelingslanden sterk achter. Bovendien zijn de voorwaarden waaronder ontwikkelingslanden handel drijven zeer ongunstig. Zo is de ruilvoet de afgelopen decennia steeds verder verslechterd ten koste van de ontwikkelingslanden. Dat betekent dat die landen steeds meer moeten betalen voor hun importen en minder betaald krijgen voor hun exporten. De ruilvoetverslechtering en het afschermen door de westerse landen van hun eigen markten (protectionisme) leiden voor ontwikkelingslanden tot verliezen die enkele malen groter zijn dan het totaal aan ontvangen ontwikkelingshulp.

Los van de ruilvoet, trekken de enorme schulden waaronder veel ontwikkelingslanden gebukt gaan een zware wissel op hun overheidsbegrotingen en ontwikkelingsperspectieven. In veel gevallen zien die landen zich geconfronteerd met hoge rentelasten en grote terugbetalingsproblemen. De leningen zijn doorgaans afgesloten door de elites van de betreffende landen, die nauw samenwerken met westerse overheden en ondernemingen en met internationale instellingen als de Wereldbank en het IMF. Cynisch genoeg zijn het de grote massa’s van de bevolking van schuldenlanden die de rekening van de feestjes en het daarbij gebroken vaatwerk mogen betalen. Door politieke onwil van de internationale elite hebben de inspanningen van o.a. Jubilee 2000 om tot kwijtschelding van Derde-Wereldschulden te komen tot nog toe maar zeer beperkt succes gehad.

– Machtsconcentratie: Het vermogen om aan de huidige meest bepalende machten deel te nemen wordt eerder kleiner dan groter. Het Europees Parlement is daarvan een voorbeeld, maar ook het onvermogen van de vakbeweging om wereldwijd te onderhandelen met TNO’s. Een ander voorbeeld: De onderschikking van nationale staten/regeringen aan directieven van Wereldbank, IMF en WTO. Je ziet dat ook cultureel waarbij bijvoorbeeld schrijvers en journalisten in ontwikkelingslanden steeds afhankelijker worden van grote uitgevers en perscombinaties.

– Milieu-schade: Op dit gebied zijn er grote bedreigingen. De explosieve economische groei die in het Westen sinds 1945 plaatsvindt, dreigt de natuurlijke hulpbronnen uit te putten en de leefbaarheid van de aarde ernstig te bedreigen. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu schat de jaarlijkse milieuschade in Nederland op 40 miljard gulden. Dat is ruimschoots meer dan de officiële jaarlijkse economische groei – eigenlijk is in Nederland sprake van economische achteruitgang. Dergelijk onderzoekingen over Costa Rica, Indonesië en India komen tot vergelijkbare conclusies. Overigens hebben de armen het meest te lijden van de milieuverslechteringen.

– Rechteloosheid: In feite worden de Verklaring van de Rechten van de Mens en andere verklaringen (als de Rechten van het Kind) grootschalig geschonden, met name door het Westen. In vele internationale documenten worden de mensen rechten op bijvoorbeeld basisgezondheidszorg gegarandeerd. In feite komt daar weinig van terecht.

– Kwetsbaarheid: De wijze waarop de economische groei tot stand komt (moordende concurrentie, voortdurende geldschepping, voortdurende schaalvergroting in landbouw en industrie, wereldwijde onderlinge afhankelijkheid op het vlak van produktie, technologie en distributie, toenemend wantrouwen en groeiende tegenstellingen tussen ingeslotenen en uitgeslotenen, en fundamentele aantasting van natuur en milieu) leidt zowel in economisch en politiek als ook in ecologisch en cultureel opzicht tot een verhoogde kwetsbaarheid van het systeem als zodanig. Termen als ‘balloneconomie’ en ‘casino-economie’ zijn daar de uitdrukking van. De Duitse socioloog Beck typeert de moderne westerse samenleving als een risicosamenleving.

c De sociaal-economische orde die de huidige manier van mondialiseren bepaalt heeft ondermeer de volgende kenmerken:

– Primaat van het kapitaal: Het neoliberalisme kenmerkt zich wereldwijd door het primaat van het kapitaal tegenover de factor arbeid en de politiek. De ontwikkeling van de wereldeconomie wordt bepaald door de beschikkingsmacht van particulieren over geld, mensen en goederen. Binnen de huidige wereldconjunctuur is sprake van een voortdurende concentratie van economische (en daarmee ook politieke en culturele) macht in handen van een steeds kleiner aantal private ondernemingen. Dit proces vormt een bedreiging voor de bestaande democratische stelsels. Binnen Nederland staat het proces van privatisering van publieke diensten en bedrijven (de sociale zekerheid, de arbeidsvoorziening, de telecommunicatie, de gezondheidszorg, het onderwijs e.d.) nauwelijks principieel ter discussie. Politieke en maatschappelijke vormen van controle op kapitaalverkeer worden afgebouwd, waarbij marktwerking als leidend principe wordt beschouwd. ‘Marktwerking’ wordt vrij kritiekloos als synoniem gezien voor kwaliteit en efficiency, terwijl de overheid en haar apparaat geassocieerd worden met verspilling en bureaucratie.

– Groeidwang: Het neoliberalisme is onlosmakelijk verbonden met het principe van voortdurende economische groei. Bedrijven moeten permanent en maximaal presteren op straffe van ondergang. Permanente en maximale afzet is dan ook noodzakelijk. Onze maatschappij is één grote behoeftenschepperij geworden. En permanente schaalvergroting en intensivering van het gebruik van menselijke en natuurlijke hulpbronnen zijn onvermijdelijk. Impliciet wordt ervan uitgegaan dat het mondiale systeem van produktie van goederen en diensten geen fysieke of milieugrenzen kent. Dat neemt niet weg dat de groei geconcentreerd is in bepaalde landen en regio’s, met name ten goede komt aan de midden- en bovenlagen van de wereldbevolking, maar ten koste gaat van de armen en het milieu.

– Maximalisering van winsten en van accumulatie van kapitaal: Dit vormt de belangrijkste drijfveer voor het economisch handelen. Dit principe staat op gespannen voet met bijvoorbeeld het principe van duurzaamheid. Het impliceert ook de tendens naar minimalisering van kosten. Dat betekent onder andere dat steeds gezocht wordt naar mogelijkheden om de loonkosten te drukken, arbeidsvoorwaarden te flexibiliseren, kosten af te wentelen op de maatschappij (zodat de staat er voor opdraait), of bepaalde kosten onzichtbaar te maken (zoals in de sfeer van natuur en milieu en in die van de zorg). Bijzonder voor de neoliberale variant van het kapitalisme is dat alles waarvan de waarde niet in geld uit te drukken is, steeds meer ondergeschikt wordt gemaakt aan het streven naar winst en vermogen.

– Concurrentie: Tot de belangrijkste drijfveren van het kapitalisme behoort de noodzaak om te concurreren met andere ondernemingen en personen. Daarbij gaat het niet alleen om de strijd tussen ondernemingen, om maximalisering van winsten en vermogens, maar ook tussen individuen om bijvoorbeeld arbeidsplaatsen of promotiekansen. Het neoliberalisme versterkt deze drang naar concurrentie, waardoor het begrip solidariteit en concrete uitingen daarvan steeds verder weggedrukt dreigen te worden.

– Dominantie van ruilwaarden over gebruikswaarden: Dit is een ander kenmerk van het dominante economische systeem; niet de (gebruiks?)waarde van goederen en diensten staat voorop, maar de maximalisering van winsten ten behoeve van particuliere kapitaalbezitters. Daarbij wordt getracht om alles wat ‘vermarkt’ kan worden tot object van winstmaximalisering te maken, tot en met eicellen, embryo’s, intellect en kunstzinnigheid toe. De produktie en consumptie van onnodige consumptiegoederen die ten behoeve van de bovenlaag een groot beslag leggen op mens- en natuurwaarden, gaan aantoonbaar ten koste van de bevrediging van basisbehoeften van een meerderheid van de bevolking in landen in het Zuiden. Het huidige systeem leidt ook tot verregaande beperkingen in het gebruik van intelligentie of artistieke vaardigheden. Dat is logisch binnen een context waarin de waarde van alles wat ons dierbaar is, gereduceerd wordt tot geld en kapitaal. Deze logica leidt er bijvoorbeeld toe dat onbetaalde zorgarbeid (als huishoudelijke arbeid) niet als economische activiteit beschouwd wordt en dat milieu- en gezondheidseffecten van produktie en consumptie niet zichtbaar worden als kostenposten. In zijn algemeenheid kan geconcludeerd worden dat de gehanteerde rekeneenheden een zeer eenzijdig en partieel beeld geven van de opbrengsten en kosten van produktie. Waar veel nationale rekeningen op dit moment een groei van de nationale produktie en consumptie signaleren zou er wel eens sprake kunnen zijn van ‘negatieve groei’ wanneer alle werkelijke kosten verdisconteerd zouden worden. Het bestaande economisch systeem is op verkeerde gronden gebaseerd.

– Concentratie van kapitaal: Daarover is in het voorgaande al meer gezegd. Concentratie is de logische uitkomst van het kapitalistische produktiesysteem. Steeds minder transnationale ondernemingen krijgen een steeds grotere beschikkingsmacht ten koste van het midden- en kleinbedrijf en de werknemers. Onder het neoliberalisme wordt dit concentratieproces vergemakkelijkt doordat politieke en maatschappelijke controle op kapitaalstromen als ongewenst en ontoelaatbaar wordt beschouwd. De dominantie van de betreffende transnationale ondernemingen strekt zich ook uit over regeringen.

4 Alternatieven
Er ontwikkelt zich een wereldwijde discussie die uitdrukking is van de noodzaak om iets te doen aan de huidige manier van globaliseren. Daarbij circuleren ideeën over alternatieven op verschillende niveaus: op niveau van beleid, op niveau van sociale bewegingen, en amorf. Ik noem enkele, die overigens niet strikt van elkaar te scheiden zijn:

– “Terug naar de oude orde”: m.n. in de VS waar men zich beijvert voor verregaand protectionisme en nationalisme, en tegen de VN: “The United States rules the world” (Kissinger, Bush)

– “Globalisering met een menselijk gezicht”: Dit wordt ondermeer bepleit door de Verenigde Naties, je ziet daarvan ook trekken bij de Wereldbank bijv. de armoede-programma’s. Mensenrechten, noodhulp, wereldwijd organiseren en financieren van gezondheidszorg en onderwijs komen weer in de aandacht.

– “Zuid-Zuid-samenwerking”: Herleven van het denken van “ongebonden landen” van o.a. Nehru, Soekarno, Tito, maar dan nú Maleisië, China, India, Zuid-Afrika.

– “Globalization from below”: Opbouw van tegenmachten maar dan wereldwijd. Bijvoorbeeld Zapatistas, milieu-beweging, vakbeweging, “anti-globalisten”, Emmaus, IRENE.

– “… Begin bij jezelf”: o.a. Strohalm, De Kleine Aarde, Emmaus, maar wereldwijd ook overlevingsstrategieën in krottenwijken en in rurale streken.

– Neo-Keynesianisme: Deze stroming accepteert de logica van het kapitaal, maar wil die beperken en reguleren, met name wat betreft kapitaal-verkeer, kapitaal-arbeidsverhoudingen, sociale zekerheid, de overheid met een anti-cyclisch beleid, handhaven van het voorzorgsbeginsel (wat je nu veel op milieu-gebied ziet bovenkomen bijv. bij gasboringen in de Waddenzee), etc., maar dan ook op wereldschaal.

– Post-kapitalisme: Toewerken naar een nieuwe sociaal-economische orde, democratisch, duurzaam, geleid door behoeften en niet door winst. In september verschijnt Vóór de Verandering: Alternatieven voor het Neoliberalisme (90 pagina’s), kost f 12,- (inclusief verzendkosten) en is te verkrijgen door storting van dat bedrag (of een veelvoud daarvan) op girorekening nummer 609060 van XminY te Amsterdam o.v.v. `Vóór de Verandering’.

Ook te vinden op website:Vóór de Verandering

(Dit artikel was oorspronkelijk op GlobalInfo gepubliceerd door Lou Keune.)