Millenniumdoelstellingen, voor- of achteruitgang voor internationale samenwerking?
Hulp is zeker niet de belangrijkste aanjager van ontwikkeling, dat is een belangrijke conclusie uit het eerste deel van het interview ‘Hoe moet dat dan, ontwikkelingshulp’? Sinds 2000 is de ontwikkelingssamenwerking beland in het tijdvak van de Millenniumdoelstellingen. Maar zijn die geen enorme stap achteruit i.p.v. vooruit? Daarmee beginnen we het tweede deel van het interview met Huib Huyse, medeauteur van het boek ‘How do we help?’.
(De originele versie bij DeWereldMorgen)
De internationalisering van ontwikkelingssamenwerking zou haar piek hebben bereikt met de Millenniumdoelstellingen. Maar zijn die MDG’s als ontwikkelingskader geen enorme stap achteruit in vergelijking met de veel grotere ambities – ook op het vlak van sociale, economische en culturele rechten – zoals al verwoord in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens uit 1948?
De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens is historisch veel belangrijker, en is een veel grondiger kader dan de Millenniumdoelstellingen of MDG’s. Die twee zijn zelfs bijna niet te vergelijken.
Is het dan een stap terug? Er zijn verschillenden lezingen mogelijk. In het boek beklemtonen we dat er daarmee voor de eerste maal een brede consensus is gegroeid rond een meer operationeel kader. Dat is historisch.
Maar er zijn ook veel onvolkomenheden, en het blijft een grootste gemene deler van tal van belangen, dat is wel duidelijk.
Zo doen die MDG’s in een aantal gevallen heel weinig aan de onderliggende structurele problemen. Het is een kritiek die ook de NGO’s formuleerden. Maar dan volgde het besef en de afweging: dit hebben we nu, laten we hiermee maar werken en mobiliseren, zelfs al is het te weinig politiek.
Wat dan na 2015? Kunnen we in een wereld waarin mondiaal bestuur complexer is geworden dan ooit, wel hopen op een krachtige opvolger van de MDG’s?
Er wordt gekeken in de richting van duurzaamheidsdoelen? Maar ontwikkelingslanden zijn daar nogal kritisch voor. Want duurzaamheid, zeker ecologische duurzaamheid, zou hen kunnen hinderen in hun ontwikkeling.
Die opvatting leeft heel zeker. Maar zonder ecologische duurzaamheid is er op de duur ook geen economie, zullen anderen – ook in het Zuiden – opwerpen?
Er is een manier om uit de discussie te geraken. We moeten overgaan tot een fair share benadering in de verdeling van de uitstootrechten tussen landen, bijvoorbeeld evenredig met het aantal inwoners. En bijvoorbeeld op één of andere wijze verrekenen dat de nu rijke landen nu én in het verleden al heel veel uitstoot van broeikasgassen hebben veroorzaakt. Maar ik zie niet al te veel stimuli in die richting.
Er was zowel de laatste kans van Kopenhagen, dan van Cancun en dan nog van Durban om de opwarming te lijf te gaan…, drie keer werd het een mislukking?
Ja, en dat is dan nog maar enkel het ecologische.
Het is duidelijk door de opkomst van de groeilanden dat we met de OESO niet meer op het goede niveau zitten om internationaal ontwikkeling in goede banen te leiden. Maar de Verenigde Naties vormen al te dikwijls een tandeloos niveau.
Die vaststelling geldt ook voor de andere mondiale debatten, er is geen duidelijke leiding. Veel optimisme is er niet mee te geven voorlopig. Onze scenario’s tot 2020, laten niet meteen doorbraken in leiderschap zien… tenzij bij zware nieuwe crises.
Dus we moeten eerst tegen de muur lopen alvorens een mondiale duurzame ontwikkelingspolitiek kansen krijgt?.
Dat lijkt zo te zijn.
We gaan onze millenniumdoelstellingen zeker niet halen. In een aantal Afrikaanse landen gaat het weer achteruit voor onderwijs. Dat leidt misschien niet eens tot een echte zware crisis, wel natuurlijk tot een crisis van het ontwikkelingssysteem. Maar algemene verontwaardiging daarover ontbreekt.
Die is er evenmin over 1 miljard mensen die honger hebben, over al die crises die er al zijn?
Dat is de pessimistische zijde.
Anderzijds, er kan vandaag soms enorm gemobiliseerd worden. Het hoeft niet voor 20 jaar vast te zitten. Wel denk ik dat er een echt groot crisismoment nodig zal zijn. Het is te zeggen, in se is die crisis inderdaad al onder ons, maar ze wordt niet zo gepercipieerd.
Als u op de mogelijkheid van massale mobilisatie wijst, dan valt bijvoorbeeld te denken aan het massale protest tegen de Iraakse oorlog, aan Occupy en de Indginados ook, of aan de Arabische lente. Die bewegingen ontwikkelen vaak wel een meer fundamentele kritiek. Dat brengt me terug bij de MDG’s, zijn die ooit te bereiken indien men niet de vele structurele mankementen analyseert en erkent in diverse wereldsystemen, het financiële, het economische, het ecologische… zodanig dat we zelfs in een algehele systeem- en ontwikkelingscrisis terechtkomen?
De MDG’s bieden slechts een minimumkader, één dat grotendeels haalbaar is op iets langere termijn. Daarmee zijn we er nog lang niet om al onze crises op te lossen, van klimaatverandering tot groeiende ongelijkheid… Maar ik zou die MDG’s daarom toch niet overboord gooien.
Wat zou er dan best in 2015 gebeuren?
Toch de switch maken naar sustainable development goals of duurzaamheidsdoelen. Maar dan moet het politieke idee van fair share gegeven binnendringen, zodanig dat het Zuiden niet de hele factuur krijgt.
Er moet ook echt een voldoende grote sociale component zijn en niet alleen ecologische doelstellingen. Daar zitten de weerhaken en ogen.
Dat China en India niet op de rem gaan staan, zal wellicht afhangen van het realiseren van het fair share idee.
Het is een gigantische opgave. Dat is al zo in Europa, zoveel te meer op mondiaal niveau. Vergeet niet dat onze bekommernissen niet noodzakelijk dezelfde zijn als die van de nieuwe opkomende klassen in India en China.
Als ik even cynisch mag zijn, dan is het een voordeel dat Mumbai en Shanghai op zeeniveau liggen, net als New York, Londen of Fukushima op zeeniveau liggen.
Hulpafhankelijkheid – selfreliance
In ontwikkelingslanden hoor je zelden kritiek op ontwikkelingssamenwerking, staat te lezen. Maar is dat wel helemaal zo? Zelf heb ik forse kritiek genoteerd in zo diverse landen als Nicaragua, Senegal, Kenia, Zimbabwe, Indonesië of India. Wat te denken bijvoorbeeld van deze analyse van iemand die schitterende ontwikkeling op gang bracht in Zuid-India: “Er is één fout die ik nooit meer zou willen maken en dat is werken met donorgeld. Want die afhankelijkheid – met name het reële risico dat de geldstroom plots zou stoppen – heeft op een bepaald moment heel onze ontwikkelingsdynamiek bedreigd.”
In de relatie tussen gevers en ontvangers zit de hand van die laatste altijd lager. Dat fenomeen blijft spelen en leidt tot weinig kritische dialoog.
Overfinanciering si één van meest de nefaste dynamieken in de wereld van de ontwikkelingssamenwerking. En het is regelmatig gebeurd. Maar wat moeten we daaruit besluiten?
Het is perfect dat er ontwikkelingsprocessen zijn die kunnen draaien zonder financiering. Maar vergeet toch niet de realiteit dat het wel bv. de Europese Unie is die bij ons in Europa hard investeert in uitwisseling tussen onderzoekers, studenten of tussen ziekenhuizen. Investeren in uitwisseling en capaciteitsversterking blijkt nuttig, dus is dat ook zo in Afrika. Ik weet wel, het blijft uitkijken dat men voldoende rond heel concrete uitdagingen werkt, en dat het om mensen gaat die hun kennis en ervaringen werkelijk terugkoppelen in hun samenleving.
Dat men, om het ietwat cru te zeggen, geen ontwikkelingstoerisme promoot van mensen die niet echt ingebed zijn in hun samenleving?
Juist, men moet heel goed met dat verankeringprobleem weten om te gaan.
Belangrijk is dat NGO’s en andere ontwikkelingsorganisaties meer moeten afstemmen met hun partners – en onderling met de organisaties die eenzelfde partner ondersteunen– en de realiteit bekijken vanuit de ogen van de partner, in plaats van alles te doen in de logica van het kader van de betrokken Noordelijke organisatie.
NGO’s en andere civiele maatschappij actoren moeten niet zozeer de geldstroom als uitgangspunt nemen, wel de agenda die men deelt. Die vormt de beste basis voor samenwerking. Voorzie ook ruimte voor partnerschappen waar geen geld aan te pas komt, dat is ook een uitdaging voor onze subsidiërende overheden.
Er heeft onder meer in NGO-land een professionaliseringsslag gewoed om te voldoen aan al die dwingende kaders die overheden opleggen. Dat heeft vooral generalisten opgeleverd en een te hoge waardering voor managementkwaliteiten.
Er blijft de noodzaak voor NGO’s om te specialiseren en om sterk maatschappelijk ingebed te zijn, samen met de nood aan inhoudelijke expertise over waar ze mee bezig zijn. Welke NGO’s zullen er op termijn overblijven? Zij die hun identiteit scherp hebben, die technische expertise hebben, en die stevig verankerd zijn in de samenleving… naast de echt caritatieven, daarvan zullen er ook overleven.
Het ontwikkelingsapparaat
Is de reconstructie van het hulpapparaat tot een nieuwe hulparchitectuur bedoeld om de Derde Wereld te redden dan wel om het apparaat te redden, zo lees ik in jullie boek? Kennen we ook het antwoord J?
Beide, vrees ik. Dat is een vrij pragmatische lezing. Want dat ontwikkelingsstructuren enkel maar bezig zouden zijn met de eigen redding is wat onrecht doen aan deze sector. Omgekeerd, denken dat de focus puur op ontwikkeling zou gericht zijn, dat is wat naïef.
Wat met het nefaste fenomeen dat nogal wat ontwikkelingsorganisaties er een handje van weg hebben om in ontwikkelingslanden altijd maar hun eigen ontwikkelingsstructuren uit te bouwen? Daarmee zuigen ze goede krachten weg van het al zwakke overheidsapparaat en ondermijnen ze de organisatiekracht van die landen i.p.v. ze te versterken.
Dat blijft inderdaad nog altijd een probleem. En het hangt samen met de overfinanciering van NGO’s om de gaten op te vullen die de Washington consensus heeft veroorzaakt. Dan moeten NGO’s pompier spelen waar staten afwezig geraken.
Hulpeffectiviteit
De Verklaring van Parijs over Hulpeffectiviteit is al enkele malen vernoemd als iets positief. Goed dat iedereen ondertekent, maar wat levert dit ook een betere praktijk op?
Dat is inderdaad problematisch, Donoren vinden niet makkelijk om die Verklaring van Parijs in praktijk te brengen. Zeker de harmonisatie of onderlinge coördinatie van de hulp verloopt moeilijk, en daar zijn structurele redenen voor.
Recent is het fenomeen opgedoken van de renationalisering van ontwikkelingssamenwerking. In Nederland, in het Verenigd Koninkrik wil men onder binnenlandse druk opnieuw alles zelf in handen nemen.
Dat heb ik voor wat Nederland betreft vorig jaar zelf opgemerkt in Indonesië.
Op korte termijn zullen we waarschijnlijk zien dat de bevolking in meer donorlanden kritischer wordt voor ontwikkelingssamenwerking. Dan wordt het minder makkelijk voor landen om mee te gaan in een internationaal gericht verhaal. Want dan kunnen ze hun vlag niet meer planten en de eigen belangen minder goed dienen.
Waarom eigenlijk heeft de ontwikkelingswereld het zo moeilijk om te leren van vroegere ervaringen en om een politiek van ‘best practices’ te omarmen?
Altijd al fascineert het me waarom dit zo moeilijk blijkt te gaan. Daar is heel veel over te vertellen. Structureel bijvoorbeeld speelt het probleem dat de medewerkers en de activiteiten heel verspreid zitten..Er zijn ook heel veel personeelswisselingen, zowel in het Zuiden als in het Noorden.
Men probeert wel te werken met kennismanagementsystemen, en er wordt veel ingezet op vorming, maar dat lukt niet echt. De leersystemen die men opzet, voldoen niet, ondanks een,massa aan rapporten en documentatie. Bij leren blijft face-to-face contact tussen mensen op de werkplek erg belangrijk en dat is niet zomaar vervangbaar door droge rapporten, digitaal opgeslagen informatie, of een training.
Vertrouwen?
Het publiek in donorlanden weet relatief weinig van ontwikkelingssamenwerking, en beschouwt het als het domein van specialisten. Zien ze het dan als iets wat zich niet in hun echte wereld afspeelt? En is het vertrouwen in die ontwikkelingsspecialisten wel terecht als ze geen overtuigende resultaten kunnen voorleggen? Zoals de topmanagers van de banken ook niet te vertrouwen bleken?
Het is normaal dat er vragen zijn om resultaten. Maar, eerlijk gezegd, het proces van ontwikkeling is moeilijk in te schatten. Je zou zeker meer kunnen informeren, meer dan nu, hapklare antwoorden serveren is echter niet evident.
Uw vergelijking met banken gaat niet helemaal op. In ontwikkelingssamenwerking zijn er minder prikkels voor mensen om zich individudeel te verrijken. Er is ook een duidelijke verschuiving weg van de witte olifanten van 20 jaar en langer geleden. Dat waren structurele hiaten en heel ernstige schandalen. Op het vlak van goed beheer is er naar mijn inschatting werkelijk vooruitgang geboekt.
Maar het blijft een moeilijk vraagstuk, resultaten aantonen op een makkelijk behapbare manier.
Terwijl velen uit tal van hoeken in onze samenleving zich buigen over hoe we best werk maken van een economie die ecologisch duurzaam is en sociaal rechtvaardig, zijn ontwikkelingsorganisaties in grote afwezig in dat transitieverhaal. Eigenlijk zou ontwikkelingssamenwerking ons toch moeten kunnen overtuigen dat zij mondiaal die transitie naar een duurzame economie kan aansturen?)
Er zijn ontwikkelingsorganisaties mee bezig, maar dat blijven uitzonderingen. Het transitieverhaal vindt voorlopig geen brede ingang in de ontwikkelingssector. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt waarschijnlijk langs beide kanten.
De vraag is of er genoeg krachten aan het werk zijn die het ontwikkelingssysteem dwingen om zich nog meer fundamenteel te bevragen en aansluiting te zoeken bij andere maatschappelijke veranderingsprocessen.
Ownership, of wie heeft wat te zeggen?
Ik kom nog eens terug op de wijsheid dat, als samenlevingen additionele middelen kunnen inzetten, ze daar in principe een betere welvaartsmachinerie mee moeten kunnen bouwen. Maar, probleem: het aanbod van ontwikkelingssamenwerking wordt niet bepaald door wie ernaar vraagt. Ook al weten we – aldus het boek – dat participatie de sleutel is tot succes en horen we donors uitroepen dat ze dichter willen aansluiten bij wat de ontvangers willen, dit is niet de realiteit. Ik herinner me zelf hoe ik bij filmopnames vruchteloos van dorpsbewoners probeerde te vernemen aan welke kant van de pas gebouwde dam het komende regenseizoen het water zou staan. Niemand was blijkbaar geïnteresseerd in dat ‘vreemde’ ontwikkelingsproject. Toen we in het regenseizoen terugkeerden bleek de waterput in het stuwmeer te staan, ongelooflijk maar waar. Je begrijpt voor minder dat mensen geen belangstelling kunnen opbrengen voor zulke ‘ontwikkelaars’.
De hele sector van ontwikkelingsamenwerking is verschrikkelijk doordrongen van dit probleem in zijn taalgebruik. Het participatiedenken geldt voor alle mogelijke facetten van de werking… maar of dat ook gelukt is in praktijk?
Ook bij de grote bilaterale donoren en de internationale instellingen is er nu veel aandacht voor ownership bvb via de PRSP’s, de nationale strategieën voor armoedebestrijding. Maar studies wijzen uit dat grote donoren het niet kunnen laten om heel hard te blijven wegen op de participatieprocessen via eigen consultants. Positief is wel dat die democratisering in sommige landen soms blijkt te werken, als overheden zelf het heft in handen nemen.
Maar de sector blijft toch teveel parallelle processen opzetten, en volhardt erin om te weinig de rol te erkennen van parlementen, kamers van koophandel of vakbonden. De drang om voorbij te gaan aan democratische structuren bij het opzetten van de eigen projecten is en blijft groot.
Stilaan heb ik op basis van mijn ervaringen als evaluator en onderzoeker zo mijn eigen analyse gevormd van de geleverde ontwikkelingsinspanningen: één derde is ronduit problematisch, één derde is middelmatig, één derde is ok.
En dat eerste, slechte ontwikkelingssamenwerking, riskeer je zeker als er met veel geld wordt gesmeten, de verkeerde mensen worden aangetrokken, en volop absorptieproblemen opduiken.
Hele wereld op weg naar onderontwikkeling
Zijn we intussen niet ook zelf duidelijk een ontwikkelingsland? Hoe pakken wij hier de opwarming aan? Of het watervalsysteem in ons onderwijs? Of kinderopvang? Of mobiliteit rond Antwerpen en elders? Eigenlijk weten we niet eens hoe onszelf te ontwikkelen?
Klopt, het zijn allemaal voorbeelden van hoe onderontwikkeling een echte mondiale uitdaging is geworden, het falen van ons eigen ontwikkelingsmodel,. De ongelijkheid groeit, ook dichter bij ons, in onze eigen steden en dorpen, en is dus niet enkel iets voor het Zuiden. Vandaar het belang om de verhalen daar en hier nog meer te gaan koppelen. Het Noorden heeft de oplossingen niet, we moeten er samen naar op zoek.
Wat ik zeker weet is dat, als ontwikkelingsorganisaties geen sterke identiteit hebben, of geen echte lokale verankering, het risico vergroot dat ze dwepen met een ontwikkelingsmodel dat hier niet werkt, en dus ook niet elders.
Organisaties die te veel in een parallel systeem werken dat niet aansluit bij uitdagingen hier, die slagen ook elders niet. Want tenslotte zijn het vergelijkbare uitdagingen.
Een groeiende groep van NGO’s en van andere actoren is zich bewust dat ze die aansluiting moeten zoeken en vinden. Als donorlanden een alsmaar grotere controle willen uitoefenen op NGO’s en andere civiele maatschappij actoren rijst de vraag of ze die omslag kunnen maken als ze volledig aan de ketting liggen van subsidiesystemen en afhankelijk zijn van subsidies. Een aantal van die organisaties hebben echt een te grote financiële afhankelijkheid. Soms zeggen zelfs ambtenaren mij dat het toch niet de bedoeling kan zijn dat NGO’s puur de overheidsagenda implementeren.
Toch is dit een verhaal met gevaarlijke kantjes. Ik maak deze vaststelling in geen geval om de nood aan geld voor ontwikkelingssamenwerking naar beneden te praten. Want wij zijn zeker niet ongelooflijk genereus. Hervormingen en veranderingen zijn nodig, maar die mogen in geen geval worden gekoppeld aan besparingen.
Klik hier voor deel 1 van dit interview – Hoe moet dat dan, ontwikkelingshulp?