Ga naar de inhoud

Is er nog hoop in de Europese Unie? Of daarbuiten?

Welke hoop op een democratisch Europa kunnen we koesteren na de ‘staatsgreep’ tegen Griekenland? Een weg naar een Europese Unie bevrijd van het euroliberalisme lijkt wel onvindbaar. Op dit ogenblik is dat het geval vooral door de afwezigheid van een sterke Europese sociale beweging.

14 min leestijd

(Door Felipe van Keirsbilck (*) Verschenen in nummer 90 (maart 2016) van het tijdschrift Ensemble! (**) Nederlandse vertaling door Ander Europa)

De Europese Unie (EU) is niet ‘Europa’. Europa, dat zijn de landen, de volkeren met hun geschiedenis en met vergevorderde (maar sterk beschadigde) sociale modellen. De EU is een politieke organisatie, een systeem van verdeling van macht (economisch, politiek, symbolisch), dat eerst geleidelijk (in de jaren 1980-1990) en vervolgens op brutalere wijze (vooral vanaf 2010) de aanval heeft ingezet op de Europese democratie en sociale organisatie (deregulering, concurrentievermogen, concentratie van rijkdom, privatiseringen, …). Wie vandaag over de EU spreekt zoals vijfentwintig jaar geleden, toen er – al was het veraf – nog enige hoop op ‘het sociale Europa’ kon worden gekoesterd, lijdt aan blindheid. Binnen honderd jaar zullen de volkeren en landen van Europa er nog steeds zijn, zelfs al stijgt de zeespiegel, maar niemand weet of de EU binnen tien jaar nog zal bestaan. In een politieke constructie is niets onomkeerbaar. Maar sommige dingen zijn dat wel: men kan op een dag uit de Euro of uit de EU stappen, maar het zal voorzeker nooit een terugkeer zijn ‘naar de goede oude tijd’, in de veronderstelling dat die oude tijd voor iedereen ‘goed’ zou zijn geweest …

Het onderwerp van dit artikel, dat vertrekt van een analyse van de ‘staatsgreep door de ECB’ (Europese Centrale Bank) op 13 juli 2015 en van de vele actuele debatten over een Plan B (de top van Parijs in januari, van Madrid in februari en van Berlijn in mei van dit jaar) is een onderzoek naar de tweevoudige vraag uit onze titel. Twee vragen en niet slechts één, want het zou te simpel zijn aan te nemen dat het volstaat rechtsomkeer te maken als blijkt dat een bepaalde weg doodloopt. De geschiedenis kan ons soms naar een echte impasse leiden, die in geen van de twee richtingen een uitweg (of een makkelijke uitweg) biedt… Anders gezegd, boven een match tussen de ‘pro’- en de ‘anti’- uitstap uit de Euro (of de EU) verkies ik na te denken over wat er kan geworden van onze hoop, en dit voor beide scenario’s. Men zal ons trouwens niet vragen te kiezen tussen één van beide, zoals men evenmin onze mening heeft gevraagd of we in de Euro of de EU moesten stappen …

“Is er hoop?” Maar over wat voor hoop gaat het hier? Een drievoudige hoop op democratie. Het terugvinden van de basis van de politieke democratie, de soevereiniteit van het volk. De basis van de sociale democratie: gedeelde welvaart. De basis van de democratie tout court: de mogelijkheid voor georganiseerde burgers en werkers om te wegen op onze gemeenschappelijke lotsbestemming. Elk van deze drie punten (soevereiniteit, welvaart, tegenmacht) verdienen een paragraaf, maar vooreerst wil ik er een wijden aan de munt en een andere aan de schuld; dat zijn de twee punten waarop de ‘democratie’ onder de EU steunt. ‘Steunen’ , u heeft het al geraden, zoals het touw en de galg samen de gehangene ondersteunen.

Een zesde en laatste paragraaf  zal,  in de huidige situatie van impasse en noodtoestand, toch trachten voorstellen te formuleren voor de Europese sociale beweging, of tenminste voor de nu verspreide elementen waaruit ze zou moeten opgebouwd zijn.

De munt en de werkelijke rol van de Euro

Wat is het verschil tussen een munt en een nucleair vliegdekschip?
Beide zijn nationale machtsinstrumenten, maar in het geval van een vliegdekschip zijn de burgers daarvan op de hoogte. Bij de munt ligt dat anders. Men denkt dat men weet wat geld is, want men heeft het op zak. Maar men vergist zich. De munt als betaalmiddel, ja dat kennen we, maar dat is veel minder het geval voor de wezenlijke functie van geld, namelijk het scheppen van krediet (en schulden) (*1).

Onze economieën zijn op dit mechanisme gebaseerd. De vraag is “Wie is er baas over?” (voor vliegdekschepen tot dusver: de Staat). Veel eurokritische militanten menen dat het de overgang naar de Euro is die de staten van de macht over hun munt heeft beroofd. Dit is tegelijk waar en fout. Vanaf de jaren 1970 en nog lang voor de Euro gaven de Westerse staten er de voorkeur aan zich te financieren bij de private banken (zie in Frankrijk bv. de wet Giscard-Rothschild van 1973 ). Vanaf de jaren ’80 en de neoliberale contrarevolutie is deze mogelijkheid regel geworden. De keuze om de geldcreatie volledig te privatiseren wordt door de Euro (1990) alleen maar bevestigd en ‘geconstitutionaliseerd’. Maar – en dit is van belang voor het debat vandaag – het overdragen van de ‘monetaire macht’ aan de multinationals van de financie werd niet uitgevonden door de Europese Unie. Deze overdracht is politieke en geen ‘geografische’ materie: het zal niet volstaan (als dit al mogelijk zou zijn) om terug te keren naar ‘de goede oude tijd van voor de Euro’.

Opdat de staten hun munt terug in eigen handen zouden krijgen is uit het neoliberalisme stappen beslissender dan uit de Euro te treden.

Waarom is dit belangrijk? Eerst en vooral heeft wie de munt  controleert macht over het inflatiepeil. Een zeer lage (of zoals nu een negatieve) inflatie komt ten goede aan de grote fortuinen en aan de crediteuren door de bescherming van hun kapitaal en hun rente. ‘Voldoende’ inflatie komt ten goede aan de anderen.
Vervolgens kan hij die de relatieve koers van een munt controleert (ten opzichte van de dollar bv.) die spelers bevoordelen (of benadelen), die veel exporteren (sommige ondernemingen) of die vooral importeren (de huishoudens, sommige ondernemingen). Tenslotte legt wie zichzelf amputeert van zijn capaciteit tot geldcreatie zijn lot in handen van de financiële multinationals. Het is immers logisch dat een Staat schulden heeft, maar indien hij de controle over zijn munt verliest, kan hij ook niet langer die schulden controleren.

De openbare schuld

Rechtse economisten (die ongeveer 90% van de gilde uitmaken) doen niets liever dan het budget van een Staat vergelijken met dat van een huishouden: ”Jullie verstaan toch wel, lieve mensen: België (of Nederland, of …) kan niet méér uitgeven dan wat het heeft, dat is als een gezin dat 2000 € aan inkomsten heeft en er 2,500 zou uitgeven en blablabla”. Deze vergelijking doet het voorkomen alsof men niet weet dat een Staat, in tegenstelling tot een gezin, in hoge mate macht heeft over haar inkomsten: hij beschikt over een fiscale politiek, hij kan ‘munt slaan’ en kan tenslotte lenen op lange termijn en tegen een lage rente (de kapitaalbezitters weten immers dat de Staat er nog voor lange tijd is en van uiterst zekere inkomsten zal verzekerd zijn). Ontlenen aan een lage interestvoet … Behalve als hij zich van zijn fiscale inkomsten en van zijn monetaire macht heeft geauto-amputeerd en ervoor gekozen heeft af te hangen van ‘de markten’.
In principe is het dus gewettigd dat een Staat schulden aangaat. Niet voor om het even wat, maar om zich te ontwikkelen, zorg te dragen voor zijn burgers, enz. Maar niet elke schuld is legitiem: het spreekt voor zich dat schulden, die door tirannen zijn aangegaan om hun familie te verrijken niet ten laste van hun volk mogen komen.
Deze vraag mag ook worden gesteld voor schulden, die hebben gediend om fiscale hervormingen aan te bieden voor de rijksten… Of om vroegere schulden aan buitensporige rentetarieven, ‘door de markten’ geschapen, terug te betalen. Sinds de jaren 1980 is het betalen van de openbare schuld immers een verschrikkelijke machine van ongelijkheid: de armen betalen de rijken, wat het geval is voor de staten van het ‘Zuiden’ die hun schuld van 1980 reeds veertig maal hebben terugbetaald aan de banken van het Noorden, en dat is ook zo voor de ‘kleine belastingplichtigen’ in Europa, die belastingen betalen om aan de grote fortuinen terug te betalen wat deze in hun goedheid hebben willen uitlenen (geld trouwens dat deze gefortuneerden, dank zij onze heren ministers van Financiën, niet langer als belasting dienden te betalen).

Soevereiniteit in een tijd van mondialisering

Laten we het nu hebben over het echte debat. Wat leren ons de dramatische Griekse zomer van 2015 en de staatsgreep van 13 juli?

De Griekse regering heeft blijkbaar de keuze gemaakt om niet te breken met de centrale macht (in essentie de ECB) door het volgen van een tweevoudige logica. Enerzijds gaf ze de voorrang aan het verlichten van de schuldenlast, en wou daarvoor toegevingen doen op andere vlakken, in de hoop dat eenmaal de schuld heronderhandeld een sociaal beleid opnieuw mogelijk zou zijn.

Anderzijds de idee dat de EU en de Eurozone noodzakelijkerwijs  een minimum aan onderhandelingen zou moeten aanvaarden tegenover een soeverein volk en een regering, die (in extremis) nog werd ondersteund door een referendum. Als Tsipras ‘nee’ zei zou de Trojka toch geen tanks sturen zeker?!

Maar de Trojka volgde de twee doelstellingen, die haar eigen zijn: de verdediging koste wat het kost van het euroliberalisme (zie kader hieronder) en op politiek vlak een regering en een partij belachelijk maken en vernietigen, die aan een duidelijk anti-soberheidsverhaal (het”Programma van Thessaloniki”) vasthielden.

Het is dus nooit tot onderhandelingen over de soberheid gekomen: voor de Trojka was het aanvaardbare minimum de volle 100% van haar programma (om Tsipras en zijn referendum af te straffen zijn het er uiteindelijk 110% geworden). En wanneer het fatale uur aanbreekt, is het niet de schuld die telde maar het directe wapen van de munt: de ECB heeft de Griekse banken verstikt, Griekenland had geen enkel alternatief snel voorhanden. De wurging door de banken ressorteert een snel effect: het wordt dadelijk een kwestie van dagen.

Toen Jean-Claude Juncker in de lente van 2015 dus zegde “Er bestaat geen democratische stemming tegen de Europese Verdragen”, dan kunnen wij ons door dergelijk cynisme wel geschandaliseerd voelen en er een compleet misprijzen voor de democratie en het volk in zien, maar uit de feiten blijkt dat hij in de huidige stand  der dingen gelijk had. De verdragen, die het euroliberalisme organiseren en grondwettelijk verankeren bleken sterker dan de democratische stem, en hebben deze dan ook de mond gesnoerd.

     
 

“EUROLIBERALISME”?

De oprichting van de EU heeft landen verbonden die doorheen hun wisselende opeenvolgende regeringen een politiek basis-DNA hadden verworven. Frankrijk bv. had een hooggestemd idee over de rol van de Staat, ook voor het ‘leiden’ van de economie. Omgekeerd ontwikkelde Duitsland sinds de jaren ’30 onder de naam “ordoliberalisme” (1) een filosofie, die geboren werd uit een dubbele historische vrees: hyperinflatie (doordat de munt alle vertrouwen en alle waarde verloren had) en politieke passie (angst voor de Duits communistische partij, vervolgens de triomf van het nazisme). Als antwoord daarop is de Duitse elite de idee gaan verdedigen dat de economie en meer in het bijzonder de munt veel te belangrijk waren om aan een democratische beraadslaging over te laten. Beslissende keuzes moesten volgens haar gemaakt worden buiten de democratie om, en eens en voor altijd: concurrentie als het enige organisatiebeginsel van de economie en bescherming van de crediteuren door een stabiele munt.
Vandaar het dogma van onafhankelijke centrale banken (indertijd ‘nationale banken’ genoemd). Onafhankelijk van wie? Van de door het volk verkozen regering. Dus afhankelijk van wie? … Van de ‘financiële markten’, t.t.z. van de grote private banken en van de multinationale ondernemingen (die evengoed als de banken financiële spelers zijn).
Ik stel voor de naam ‘euroliberalisme’ te geven aan het politiek regime, ontstaan uit het ‘historisch compromis’ Mitterrand-Kohl, dat bestond uit het aanvaarden van de Duitse hereniging in ruil voor een (radicale) bekering van Frankrijk tot het ordoliberalisme, de eigenlijke en echte geboorte van de Euro. Veel meer dan een ‘eenheidsmunt’ (die we op zak hebben) werd toen een ware “eengemaakte monetaire politiek” aangenomen: Europa is op dit essentiële terrein Duits geworden en de geboorte van de Euro heeft van het ordoliberalisme onze nieuwe ongeschreven Grondwet gemaakt: het Euroliberalisme.

(1) Zie bv. L’ordolibéralisme allemand, cage de fer pour le Vieux Continent, www. monde-diplomatique.fr/2015/08/DENORD/53518

 
     

De eurocritici hebben ontegensprekelijk gelijk als zij vaststellen dat er niets of niet veel overblijft van de volkssoevereiniteit in de EU. “ Alle machten komen voort uit de Natie”, zo gaat de Belgische Grondwet, maar dit mooie beginsel is sinds tenminste 24 jaar (Maastricht) niet meer van toepassing voor de meest cruciale kwesties. Maar waar het debat wordt bemoeilijkt is wanneer men voorstellen gaat doen om uit deze val te ontsnappen. Marine Le Pen (om een makkelijke prooi te kiezen) stelt voor om de ‘soevereiniteit’ terug te winnen door uit de Eurozone te stappen. Maar over welke ‘soevereiniteit’ heeft zij het? Zou een neoliberaal Frankrijk met een herboren franc als munteenheid en onderworpen aan de financiële markten bevrijd zijn van het euroliberalisme? Of zou het dit neoliberalisme gewoon verderzetten op kleinere schaal? Wat is voor ons het wezenlijke: de nationale soevereiniteit (wat op zijn minst zou moeten gepreciseerd worden: Belgische? Waalse? Vlaamse? …) of de soevereiniteit van het volk? Zouden de Belgische arbeiders beter af zijn in een ‘soeverein’ België dat opgesloten blijft in een euroliberalisme op kleinere schaal, dan in een wat minder liberale EU?

Men zal natuurlijk tegenwerpen dat de weg naar een EU vrij van het euroliberalisme wel onvindbaar lijkt. Voor het ogenblik is dit zo, maar naar mijn mening minder ten gevolge van de vreselijke opeenvolgende verdragen dan door de afwezigheid van een krachtige Europese sociale beweging. De verdragen lijken onaantastbaar en eeuwig, maar zij zitten vol haken en ogen en hun basis houdt minder goed stand dan men ons wil laten geloven: zie naar Schengen, dat al wordt opgeheven of verdraaid wanneer een staat er zin in heeft. Zie ook de criteria van Maastricht en het verbod op een begrotingstekort boven de 3%, wat grote lidstaten er niet van weerhoudt te leven met de tekorten die zij wenselijk achten … Of men het nu ‘Europese sociale beweging’ of iets ander noemt, voor mij bestaat de echte uitdaging in het organiseren van een reële tegenmacht, die vandaag niet bestaat.

En deze vraag, die gaat over het sociaal conflict is van veel groter belang dan die van de nationale soevereiniteit. Wij mogen niet geloven of laten geloven dat de uitstap uit de Euro een voldoende voorwaarde zou zijn voor het herstel van de democratie. Zich bevrijden van de monetaire dwang die het Euroliberalisme oplegt is  daarentegen een noodzakelijke voorwaarde. Maar gebeurt dit doorheen een (onwaarschijnlijke) omvorming van de ECB en van de Euro? Of doorheen een (moeilijke) terugkeer naar de nationale munten? Of nog, door het ontwikkelen van een complementaire munt, die ons bevrijdt van de wurgklem van een Euro onder controle van een private ECB  in dienst van de markten? Meer hierover in een volgend artikel, “De opbouw van een Europese tegenmacht, laten we dat vallen?

——–

(*) Felipe Van Keirsbilck is secretaris-generaal van de Centrale Nationale des Employés (CNE), de christelijke bediendenvakbond in Franstalig België. Hij is medeoprichter en lid van het Coördinatiecomité van het Europees netwerk Alter Summit.

(**) Ensemble! is de driemaandelijkse uitgave van Collectif Solidarité Contre l’Exclusion (CSCE). Op de website van deze vzw (www.asbl-csce.be) vindt men alle verschenen nummers van Ensemble!

1) Zie het filmpje Money as debtwww.moneyasdebt.net/