Hoezo, geen economische groei?
Meer dan tweehonderd wetenschappers publiceerden deze week een open brief om te pleiten voor een economisch model waarin de groei niet langer centraal staat. De reden voor hun vraag ligt bij de superdringende en noodzakelijke ecologische transitie. In het Europees Parlement werd hierover een tweedaagse conferentie gehouden en donderdag organiseerden de Europese vakbonden een soort ‘de-briefing’ van de conferentie. Allemaal hoogst interessant.
(Tekst en foto door Francine Mestrum, oorspronkelijk verschenen op uitpers.be)
Niet langer groeien om de wereld te redden: het lijkt evident maar is het dat ook? Vandaag wordt gesproken over ‘post-growth’ een term die gelukkig al iets minder negatief klinkt dan ‘de-growth’ of ‘ontgroeien’. Het vergemakkelijkt het bouwen van bruggen naar andere sectoren, zowel politieke partijen als vakbonden.
Toch kan het mij nog steeds niet overtuigen en de open brief staat ook bol van niet-uitgesproken en niet gestaafde vooronderstelingen.
Drie voorbeelden
Economische groei leidt tot “milieudegradatie en de uitputting van natuurlijke hulpbronnen”. Dat klopt natuurlijk niet. Sommige economische activiteiten, denk maar aan vertalen, of zorg of houtbewerking leiden helemaal niet tot milieuvernietiging, op voorwaarde, voor de houtbewerking, dat er nieuwe bomen geplant worden. Geen probleem, denk ik dan. Het zijn dus niet alle economische activiteiten die groeien die moeten beperkt worden, ja toch?
Er is ‘een fundamentele tegenstrijdigheid tussen groei en duurzaamheid’, aldus de brief. Maar waarom toch? Neem de voorbeelden die in vorige paragraaf vermeld werden, wat is daar niet-duurzaam aan? Of neem de vraag die al decennialang door feministen wordt opgeworpen. Stel dat alle niet-betaalde arbeid van vrouwen in het Bruto Binnenlands Product wordt opgenomen: het zou meteen met zowat een derde stijgen. Groei! Maar is dit nadelig voor het milieu? Het bewijst wel dat zo’n BBP een slechte indicator is, maar dat is alweer een ander probleem.
‘Het invoeren van zowel een basisinkomen als een maximuminkomen zou dan weer de ongelijkheid kunnen terugdringen en tegelijk de tijd besteed aan zorg herverdelen en de machtsonevenwichten herstellen die vandaag onze democratieën bedreigen’. Hehe, dat is wel heel veel gevraagd van een basisinkomen, nog los van de vraag of we deze oplossing verkiezen boven die van de sociale bescherming. Er wordt nergens aangegeven waarom en hoe een basisinkomen die verheven doelstellingen kan bereiken, laat staan beter dan de sociale bescherming. Op de conferentie in het EP werd trouwens weer erg slordig omgesprongen met de terminologie, zonder echt het verschil te maken tussen ‘basisinkomen’ en ‘minimum inkomen’. Op die manier wordt de chaos alleen maar groter.
De vragen die ontbreken
Door zo losjes om te springen met vage beweringen wordt de deur wijd open gezet voor alle tegenstanders van die ‘post-groei’ die het niet noodzakelijk ook goed voor hebben met het milieu. En vooral: heel veel vragen blijven onbeantwoord.
Stefaan Michiels wijst er in De Tijd terecht op dat mocht er de afgelopen decennia geen economische groei zijn geweest, de zeven miljard mensen van vandaag ongetwijfeld honger zouden lijden. Bevolkingsgroei vraagt meer productie van voeding, kleding en huisvesting, een andere productie wellicht, maar zeker meer productie.
En als de koek niet groter wordt, alweer met een groeiende bevolking, betekent het onvermijdelijk dat het herverdelingsvraagstuk erg moeilijk gaat liggen en tot conflicten kan leiden.
Het is vreemd dat de aanhangers van de ‘de-growth’ nooit ingaan op die evidente stellingen.
Alternatieven
De aanhangers van ‘de-growth’ hebben volkomen gelijk wanneer ze wijzen op de dringendheid van de milieuproblematiek en vandaag gelukkig ook op het noodzakelijk samengaan van milieu- en sociale duurzaamheid.
Ik wil daarom drie alternatieve stellingen aangeven die het hele debat misschien iets makkelijker kunnen maken.
Ten eerste lijkt het me duidelijk dat het grote probleem niet bij de economische groei an sich ligt, maar wel bij een economisch model en bij de industriële ontwikkeling. Dat voortdurend wordt verwezen naar de thermodynamiek en de stellingen van Georgescu Roegen bevestigt dit trouwens. Overigens, reeds van bij het begin van het industrialiseringsproces hebben linkse denkers op de gevaren ervan voor het milieu gewezen. Ze werden stelselmatig gemarginaliseerd, een geschiedenis die Serge Audier heel mooi in kaart heeft gebracht in zijn ‘La société écologique et ses enemis’.
Ik neem aan dat we ook morgen nog mobiele telefoons zullen willen, dus de grondstoffen daarvoor zullen nodig blijven. Andere producties kunnen in twijfel worden getrokken, zoals kernenergie, toerisme, ruimtevaart en vele andere. Bovendien kan veel van de erg vervuilende industrie ook ‘schoon’ worden gemaakt met minder nadelige gevolgen voor mens en milieu. Laat ons dat bespreken op een positieve manier, in plaats van mensen bang te maken met een negatief concept.
Ten tweede moet de economische theorievorming onder de loep worden genomen, want heel veel begrippen waarmee tot vandaag wordt geschermd hebben nog nooit bewezen effectief te bestaan. Denk aan de ‘homo economicus’, of ‘trickle-down’ of ‘marktefficiëntie’, nooit werd afdoende bewezen dat dit effectief werkt. We moeten naar een ander economisch model, en Kate Raworth, niet toevallig een vrouw, heeft een interessante aanzet gegeven voor zo’n denkoefening. Trouwens, de hele feministische economie reikt concepten aan om de economie mét zorgarbeid anders te bekijken. Heel erg langzaam dringt het besef door dat de productie niet los kan worden gezien van de reproductie. Dit is een uitermate interessante denkpiste waar op verder wordt gewerkt.
Tenslotte hebben groene economen nooit echt doorgedacht op de sociale consequenties van hun denken. Het is gewoon onmogelijk, zo denk ik, om mensen ervan te overtuigen het vrijwillig met heel wat minder te gaan doen, minder city-trips, minder auto’s… minder inkomen. En straks: minder water? Dat was ook het ontnuchterend besluit donderdag op de vakbondsvergadering. Er zijn grote sociale problemen vandaag, zei Luca Visentini, hoofd van ETUC. Werknemers zijn bang omdat ze in een erg onzekere situatie zijn terecht gekomen. Ze zijn bang hun werk te verliezen, ze zijn bang van de robots, ze zijn bang van de migranten die ze als concurrenten ervaren. Werknemers zijn ook boos omdat geen enkele van de instellingen die hen traditioneel beschermen dat ook effectief heeft gedaan, niet de politieke partijen en ook de vakbonden niet. ‘Een derde van onze leden’, aldus Visentini, ‘heeft in het verleden al op extreem-rechts gestemd. Moet ik nu naar hen gaan en zeggen dat we niet langer economische groei willen’? Zal dat helpen om hen weer een linkse stem te laten uitbrengen?
Het is een onmogelijke opdracht en een reden om pessimistisch te worden. Maar, indien we de redenering nu eens omdraaien en in plaats van met een negatieve boodschap over ‘minder’ met een positief verhaal over ‘meer’ naar de mensen gaan? En dan bedoel ik niet een verhaal over ‘meer welzijn’ in plaats van ‘welvaart’, of, godbetert, over ‘meer geluk’. Ik bedoel heel concrete verbeteringen in het dagelijks leven van mensen.
Je kan namelijk ook met sociaal beleid beginnen, en dat zo ontwikkelen dat elke maatregel een positief mens- en milieu-effect heeft. Energiebesparende woningbouw bijvoorbeeld, uitkeringen voor wie actief meewerkt aan de transitie, een preventief gezondheidsbeleid dat toxische pesticiden weert of blootstelling aan gevaarlijke stoffen op de werkvloer strenger aan banden legt. Er zijn erg veel mogelijkheden om niet enkel jan-met-de-pet maar ook de grote multinationals tot betere gedachten te brengen.
Kortom, we moeten niet zozeer minder groei hebben dan wel een andere economie en industrie, er is meer zorgarbeid nodig en met een goed doordacht sociaal beleid kan een flinke bijdrage tot duurzaamheid worden geleverd.
Machtsverhoudingen
Een andere economie met andere doelstellingen uitbouwen en daarnaast een sociaal beleid dat zorg draagt voor mens en milieu, het zijn geen zaken die uit de lucht komen vallen. Idealen en utopieën zijn nodig, maar uiteindelijk is het een kwestie van machtsverhoudingen. Van sociale strijd dus en van lange termijn.
Spreken van ‘de-growth’ of van een ander industrieel model, in beide gevallen betekent het dat er een eind komt aan de accumulatie en de uitbuiting van mens en milieu. Of met andere woorden: aan het kapitalisme. De weg daar naar toe zal echter anders liggen dan altijd werd gedacht. Vandaar dat een samenwerking tussen rood en groen zo onvoorstelbaar belangrijk is. Rood én groen zullen een aantal geloofspunten moeten inleveren, afstappen van de ontwikkeling van de productiekrachten en afstappen van de morele voorschriften. Compromissen sluiten en organiseren. Makkelijk is het niet, maar het kan.
In het ontwikkelen van zo’n andere economie zijn lokale acties erg belangrijk en steden kunnen een voortrekkersrol spelen. De sociale en milieuproblemen waar we voor staan hebben echter in allereerste instantie een mondiale dimensie. We moeten daarom opnieuw en even dringend nadenken over hoe we moeten organiseren, hoe we moeten denken over staten en soevereiniteit, hoe we politiek kunnen omgaan met regionale organisaties. Ook de Europese verkiezingen komen er aan, dus misschien is dit toch een goede gelegenheid.