Ga naar de inhoud

Hoe veroveren we de Utopie?

Het debat van vandaag (op de Gentse feesten, globalinfo) handelt over Utopie. De titel luidt “Hoe heroveren we de Utopie? Wanneer de utopische oases uitdrogen ontstaat een woestijn van banaliteit en radeloosheid” luidt de ondertitel. Deze vraagstelling richt onze blik gelijktijdig op het verleden, het heden en de toekomst van de mensheid. Maar misschien is de vraagstelling verkeerd. Misschien hebben we geen utopieën nodig, vooral niet! We hebben immers toch het eindstation van de geschiedenis bereikt, zoals Francis Fukuyama ons wist te vertellen in 1989 na de val van de berlijnse muur…

11 min leestijd

(Bron: Attac Vlaanderen foto Jason Tester (CC))

Gedaan met de grote verhalen, met de wanhopige en geforceerde pogingen om de maatschappij te veranderen en tegen wil en dank, geluk te brengen onder de mensheid. Grote verhalen zijn gevaarlijk, ze leiden tot totalitarisme. Het ‘Prometheaans’ denken, eigen aan de Verlichting, is niets meer dan de onstuimige uitdrukking van de drang naar macht.

Neen, niet de klassenstrijd is de motor van de geschiedenis. Marx zat er naast! Ook Sigmund Freud had het verkeerd voor, want noch de libido, noch Eros en Tanatos zijn de drijfveren van het menselijk handelen. En ook Nietsche met zijn focus op de macht zat er flink naast. Neen, het eigenbelang is de wezenlijke vitale drijfveer van het menselijk zijn. We zijn allemaal gezonde opportunisten en Adam Smith had dus gelijk…

Na de ontnuchtering komt de wijsheid: geen grote verhalen meer; weg met de seculiere godsdiensten; weg met het teleologisch perspectief waarbij verandering onafwendbaar zal plaatsvinden. Gedaan met de ismes, of het nu het kapitalisme of het socialisme betreft. Neen, ismes bestaan niet!

De maatschappij is immers niets meer dan de optelsom van de individuen die ze samenstelt. Soms met een vleugje cultuur of habitus erbij. Er zijn geen klassen en er is geen klassenstrijd. De analyse van het maatschappelijk gebeuren dient zich te beperken tot micro-gebeurtenissen, ‘want er is toch niets aan de hand’. Alle gebeurtenissen hebben in laatste instantie te maken met interacties te maken, meestal gaat het om ruil, soms is deze van materiële aard en soms van symbolische aard.

Deze zienswijze is uiteraard een karikatuur van de neoliberale common sense.

Goed, maar feit is dat het ‘reëel onbestaande socialisme’ – ik verwijs hier naar de Sovjet-ervaringen – het emancipatiestreven heeft gehypothekeerd, bevroren, bezoedeld. De ineenstorting van dit ‘reëel onbestaande socialisme’ betekent dat deze hypotheek er niet meer is. Dit is goed nieuws maar anderzijds heeft dit de linkerzijde ook 20 jaar ideologisch ontwapend. Bovendien hebben de volkeren van deze landen opnieuw kennis gemaakt met het kapitalisme en dat is misschien toch geen vooruitgang…

In het collectief geheugen – steeds minder, kan ik vaststellen bij mijn studenten – heeft het socialisme alleen met dictatuur te maken. En inderdaad, het socialisme met een menselijk gelaat van Alexander Dubček is de kop ingedrukt tijdens de Praagse lente van 1968. Over Hongaarse opstand van 1956 zwijg ik, en over Tien An Men (1989 in China) evenzeer. Alle pogingen om de bureaucratische regime te democratiseren werden ofwel gereprimeerd of mislukten. Het socialisme/communisme was totalitair, zo hebben we ondervonden. Bijgevolg heeft de emancipatiebeweging zich 20 jaar moeten handhaven zonder vaandel, zonder de benaming van een systemisch alternatief. Geen ismes meer, en dus ook geen socialisme, of communisme.

Leegte

Vandaag kunnen we de gevolgen van dergelijke utopische leegte aanschouwen: bij gebrek aan een utopie zien we hoe het nihilistisch individualisme, een extreem nationalisme, ethnicisme en neo-tribalisme een opmars kennen. In de ogen van velen staat de geschiedenis niet stil, ze bestaat gewoon niet. En bijgevolg neemt het essentialistisch identiteitsstreven toe.

De constante verandering die het kapitalisme teweeg brengt, de vermarkting en de verdingelijking produceert ook een crisis in de zingeving. Max Weber bracht het rationalisatieproces ook in verband met een ‘ontgoocheling’. Vandaag zien we hoe dit op zijn beurt aanleiding kan geven tot neo-spiritualisme, new age en religieus fundamentalisme. Het is wat mensen nodig hebben om te blijven functioneren in onleefbare levensomstandigheden. Dankzij Richard Wilkinson weten we dat hoe ongelijker een maatschappij is hoe meer mentale gezondheidsproblemen optreden (tot 25% in de VS). Hierbij worden alle mensen die zich gaande en staande houden dankzij het psychische onderdak dat een godsdienst aanreikt nog niet meegerekend…

Apocalyps 2.0 of de hoop?

We moeten ook vaststellen dat in afwezigheid van een utopie, de ‘dystopie’ uitgroeit tot nooit geziene proporties. Wat is een dystopie? Een ‘dystopie’ is een fiction-verhaal dat een negatieve toekomst voorspelt. We kennen voorbeelden genoeg in de literatuur of films: Brave New World van Aldous Huxley, 1984 van George Orwell; Metropolis van Fritz Lang; Alphaville van Jean-Luc Godard, vandaag is dat de ecologische finale crisis met een hele reeks catastrofistische science fiction films zoals Snowtrain, of The Road. Dystopieën drukken dikwijls een kritiek uit, vergroten feiten, tendensen die reeds aanwezig zijn. Het zijn waarschuwingen en zij kunnen berusten op een reactionaire of een progressief humanistisch mensbeeld, zoals utopieën dat ook doen.

Hoe moeten we het begrip Utopie dan opvatten? Als onhaalbaar, dromerig, idealistisch? Deels wel maar daarom niet enkel en alleen op deze wijze. Utopie is oorspronkelijk een Grieks begrip [Ou-topos] en betekent ‘wat geen locatie heeft’; wat niet bestaat of beter, ‘nog niet bestaat’.

Het is ook op deze manier dat de duits-joodse filosoof Ernst Bloch in 1918 Geist der Utopie (De Utopische geest) publiceert. Voor hem is ‘utopie’ de uitdrukking van de hoop op wat moet komen. Het is een verbeelding, een projectie die gebaseerd is op wat ondervonden wordt. Het utopische kan men op allerlei niveaus terugvonden, het is deels eschatologisch maar anderzijds ook ingebed in de materialiteit van de sociale verhoudingen. De toekomst is open… 40 jaar later publiceert Bloch Prinzip Hoffnung (Het principe van de hoop) waarin hij op uitvoerige wijze de verscheidene dromen van een betere wereld analyseert. Maar Utopia is echter geen ver land dat nergens bestaat ; het is een concrete doelstelling, een bewegende Agens die we terugvinden in de mens en de materie. De mens is een onafgewerkt wezen waarvan de waardigheid samengesteld is in het dagdagelijkse strijd voor wat nog niet bestaat.

Ernst Bloch behoort tot de ‘warme stroming’ binnen het marxisme, een stroming die we ook terugvinden bij de Frankfürter School, de kritische theorie en die haaks staat op de objectivistische en ‘kille’ benadering, zeg maar het functionalisme. Dergelijk functionalisme stelt dat de geschiedenis of de samenleving als een raderwerk functioneren. Een denkwijze die we minder bij Karl Marx terugvinden dan in het marxisme zoals dat van Louis Althusser en zijn theorie over de ideologische staatsapparaten of zijn interpretatie van de epistemologische cesuur bij Marx. De ‘warme stroming’ buigt zich over het subject, de mens als emotioneel en redelijk wezen zonder daarom de gevangene te zijn van de boven- of onderbouw (bovenbouw als heersende ideologie, de onderbouw verwijst naar de productieverhoudingen). Ernst Bloch helpt ons te begrijpen waarom de mensheid steeds opnieuw utopieën uitvindt. Moeten we daarom toegeven aan het messianistische en een allesomvattende ‘utopie’? Deze vraag laat ik voorlopig open omdat de ‘wij’ ook de agency-kwestie stelt (wie doet wat?).

Sterft gij oude vormen en gedachten

Is de crisis van het socialistisch en communistisch project definitief? Beleven we de laatste stuiptrekkingen van wat ooit een mobiliserende en krachtige utopie was? Kan er met de begrippen zoals socialisme of communisme nog iets gedaan worden, vandaag in deze 21ste eeuw? Velen twijfelen, getuige de uitlatingen van SP voorman Jan Marijnissen over de opportuniteit van de benaming van zijn partij. Anderen ontwijken deze vraagstelling, ondanks vele ontmoetingen en dagen van het socialisme. Maar met een herdefiniëring zoals het ‘socialisme 2.0.’ zetten we maar een klein stapje vooruit. Daarom wil ik eindigen met een pleidooi voor radicaal-kritische benadering in deze kwestie. Het is velen ontgaan in deze noordelijke kontrijen maar zowel in Parijs als in London woedt er sinds 2009 een aanzienlijk debat over de actualiteit van socialisme/communisme, met bijdragen van: Alain Badiou, Antonio Negri, Daniel Bensaïd, Slavoj Zizek, Etienne Balibar alsook de uitgeweken Leuvenaar Bruno Bosteels.

Slavoj Zizek stelde onomwonden “Het is waar, verschrikkelijke zaken zijn gebeurd in naam van het communisme, maar het is goed van ons de naam te herinneren. het is goed van op de hoogte te zijn van de gevaren. Toch stel ik dat met al het anticommunisme we zelfs geen schets van een valabele theorie hebben die kan verklaren waarom de mega-catastrofe die het stalinisme is tot stand is kunnen komen. Mijn probleem met de liberale anticommunistische historici is dat ze in feite niet kritisch genoeg zijn ten opzichte van het stalinistische regime. Hun verklaring is typisch liberaal. Ze reduceren de mensen tot de boosaardigen die geld en macht willen. De horror van het communisme, of beter van het stalinisme, situeert zich niet in feit dat boosaardige mensen wreedaardige zaken hebben gedaan – dat doen ze altijd. De horror situeert zich wél in feit dat goede mensen verschrikkelijke zaken hebben gedaan terwijl ze dachten dat ze iets fantastisch aan het doen waren.”

Zowel Alain Badiou als Toni Negri leggen uit waarom nazisme en stalinisme niet elkaars tweeling zijn en waarom het concept van totalitarisme ontoereikend is. Het nazisme is een totalitarisme dat berust op een biologische zuiverheid. Het stalinisme stelde de maatschappij niet als een eengemaakte totaliteit voor maar zag het socialisme als een periode dat gekenmerkt werd door een intensifiëring van de klassenstrijd. In de ogen van de partijleiding, een strijd tussen wie de macht veroverd had en aan de andere zijde de klasse-vijand waarbij geleidelijk aan zowat iedereen als ‘agent’ van de vijand werd beticht, in het bijzonder de communisten van het eerste uur en de ‘5de colonne’ met de ‘hitlero-trotskisten’. Partij en staat waren de onfeilbare dragers van het socialisme/communisme en de volksmassa’s waren hun te onderwerpen volgelingen. Natuurlijk heeft het isolement, de hardheid van de strijd, alsook het machtscynisme en de geleidelijke bureaucratisering bijgedragen tot de totalitaire verwording. Maar fundamenteel was het mislukken van dit ‘caserne-communisme’ onvermijdelijk aldus Badiou, vermits het ‘staatscommunisme’ een oxymoron is1.

Een actuele hypothese

Volgens Alain Badiou is de ‘communistische hypothese’ nog steeds actueel, niet het minst omdat het kapitalisme vandaag tot een structurele ongelijkheid heeft geleid waarbij de 85 rijksten ter wereld evenveel bezitten 3,5 miljard inwoners. Deze hypothese vond vroeger haar uitdrukking in het christelijk ‘communisme’, dat van de anabaptisten of Thomas Munzer. We vinden dezelfde hypothese terug in het egalitair of burgerlijk communisme, dat van the Levellers of Gracchus Babeuf die in 1796 een egalitaire ‘samenzwering’ inrichtte waarbij gemeenschapsbezit en democratische controle de sleutelideeën vormden.

Toch verkiest Alain Badiou het communisme te definiëren als experimentele hypothese en niet als een ‘utopie’. Een hypothese die ten eerste stelt dat het mogelijk is de gehele mensheid te emanciperen van het kapitalisme en haar destructieve logica; die ten tweede stelt dat de Staat geen natuurlijke en onvermijdelijke instellingsvorm is en ten derde dat de arbeidsdeling geenszins een absolute noodzakelijkheid is om de economische productie te organiseren. Voor hem is het communisme geenszins een ‘ander’ eindstation van de geschiedenis maar een emancipatiebeweging die het productief systeem de-privatiseert, de staat doet afsterven en arbeid op polymorfe wijze herenigt.

Democratie

Etienne Balibar, wiens omschrijving van communisme volgens mij nog steeds één van de beste is – met name ‘gelijke vrijheid voor iedereen’ – heeft vele analyses besteed aan de politieke kwestie. Voor hem noopt de balans van het stalinisme ons tot een veel uitvoerigere analyse van de Staat. Etienne Balibar stelt dat het afsterven van de Staat tot dusver een ‘aporie’ is gebleven. Het is een onopgelost probleem binnen het marxisme omdat het idee wordt gehuldigd dat de Staat zou kunnen functioneren als een non-staat en zodoende zichzelf overbodig zou maken.

We moeten, aldus Etienne Balibar, niet over communisme denken als een stadium verder dan socialisme, zoiets als het overstijgen van socialisme, maar als een proces én een tweesprong – een bifurcatie – die haar uitdrukking vindt in het hart zelf van de maatschappelijke omwenteling. Deze ‘bifurcatie’ heeft niets te maken met een bijkomende dosis radicaliteit maar alles met een paradoxaal supplement van democratie (dus ook van democratische praktijken) waarbij de onderdrukten en uitgebuitenen de capaciteit ontwikkelen hun eigen soevereiniteit te verruimen.

Deze benadering zet aan tot het in vraag stellen van ‘de partij’. Ook op dit terrein leert de historische ervaring (of ze nu sociaaldemocratisch of communistisch is) dat de partij al te dikwijls een doel op zich tendeert te zijn. De partij is misschien ‘maar een instrument’ maar dan nog vinden we altijd een ‘mimetisme’ terug ten opzichte van de raison d’état. In bijna alle gevallen ontwikkelt een partij zich (intern en extern) als repressief instrument, in naam de efficiëntie en ‘de tijd die dringt’. Een tendens die uiteraard emancipatie verhindert en de slagzin van Marx ‘de emancipatie van de werkers zal het œuvre van de werkers zelf zijn’ theoretisch en praktisch miskent.

Net omdat democratie een sleutelgegeven is gaat de Italiaanse filosoof Gianni Vattimo zijn ‘neocommunisme’ ook een kennis-verwervende en producerende inhoud toedragen. Vattimo pleit voor een ‘zwak communisme’ dat de dogmatische realistische ‘evangelie’ verwerpt en de emancipatie aanziet als een geleidelijke vermindering van geweld, of het nu sociaaleconomisch of symbolische aard is. Zijn ‘hermeneutisch’ communisme vindt heel wat weerklank in Latijns-Amerika, en put zowel inspiratie bij Martin Heidegger als in de bevrijdingstheologie.

Ik zou nog naar vele andere auteurs kunnen verwijzen die hun reflectie ontwikkelen rond het ecosocialisme of een libertair eco-communisme. Het belangrijkste lijkt me de stelling dat we best een taboeloze discussie voeren gericht op emancipatie. En indien dit ook al van het goede teveel is, we toch durven stilstaan bij wat el buen vivir para todos (goede leven voor iedereen) veronderstelt van structurele veranderingen. Misschien is tijd aangebroken voor een revolutionair revisionisme in het denken!

—————–

Stephen Bouquin is hoogleraar sociologie (Universiteit Evry –Parisud) en actief bij ROOD!