Hoe grote bedrijven geopolitieke spanningen en wereldwijde conflicten aanwakkeren in de 21e eeuw
Multinationals met een wereldwijd bereik raken steeds vaker verstrikt in conflicten en geopolitieke rivaliteiten door meerdere partijen te steunen. Nu de door de VS geleide wereldorde in toenemende mate uitgedaagd wordt, zal hun invloed als transnationale actoren alleen maar toenemen.
(Foto door Samson op Unsplash)
Kort na het uitbreken van de oorlog tussen Israël en Hamas en het begin van de grootschalige vernietiging van Gaza in oktober 2023, raakten leidinggevenden van McDonald’s in Chicago ongewild verstrikt in het conflict. Lokale eigenaars van McDonald’s restaurants krijgen veel autonomie over hun winsten en activiteiten, en franchisenemers begonnen partij te kiezen. Berichten op sociale media van McDonald’s in Israël benadrukten het verstrekken van gratis maaltijden aan Israëlische soldaten, wat een reden was voor McDonald’s franchises in het Midden-Oosten om collectief miljoenen dollars toe te zeggen om de Palestijnen in Gaza te steunen.
McDonald’s heeft sindsdien geprobeerd het commentaar op de franchisenemers zoveel mogelijk te beperken en probeerde zich een weg door de controverse te banen. In april 2024 kondigde McDonald’s Corporation aan dat het voor een onbekend bedrag 225 van zijn restaurants zou terugkopen van Alonyal Limited, het Israëlische bedrijf dat McDonald’s in het land beheert. De deal wordt naar verwachting in de komende maanden afgerond en zal McDonald’s bezig houden terwijl het bedrijf probeert de daling in de regionale verkoop en aandelenkoers als gevolg van de affaire om te buigen.
Het incident laat zien hoe multinationals met een wereldwijde voetafdruk en gedecentraliseerde activiteiten snel tegengestelde partijen in conflicten kunnen steunen. Hoewel de topmanagers van McDonald’s niet van plan waren om steun te betuigen aan Israël of Palestina, hebben winstbejag bedrijven er af en toe toe toe aangezet om meerdere partijen in conflicten te steunen, vaak op meer betekenisvolle manieren. Tijdens de oorlog tussen Iran en Irak van 1980 tot 1988 leverden westerse wapenfabrikanten direct en indirect wapens aan beide partijen, waarbij ze profiteerden van de wisselende steun van westerse regeringen aan Irak en Iran tijdens het conflict.
Maar nu multinationale bedrijven hun internationale activiteiten hebben uitgebreid naarmate de globalisering toeneemt en de door de VS geleide wereldorde onder druk komt te staan, staan ze voor de uitdaging om zaken te doen met zowel de VS als landen die vijandig staan tegenover Amerikaanse belangen. Bovendien raken deze bedrijven steeds meer verstrikt in het aanwakkeren van tegenstellingen in burgerconflicten in andere landen, direct en indirect, op manieren die het geweld kunnen verlengen of escaleren.
De oorlog in Oekraïne heeft blootgelegd hoe multinationals minder bereid zijn om zich volledig te schikken naar de richtlijnen van welke regering dan ook, inclusief de VS, wanneer dit in strijd is met hun financiële belangen. Ondanks de Russische annexatie van de Krim en het uitlokken van een proxy-oorlog in de Oekraïense Donbas-regio in 2014, bleven veel westerse bedrijven actief in beide landen en voorzagen ze de Russische regering van belastinginkomsten, technologische expertise, producten en kennis van werknemers. Na de grootschalige invasie van Rusland in Oekraïne in 2022 stonden veel westerse bedrijven echter voor het dilemma om de sancties na te leven door Rusland te verlaten of om toegang te houden tot lucratieve overheidscontracten en een consumentenmarkt van 145 miljoen mensen.
Maar terwijl de meeste bedrijven Rusland verlieten onder druk van de publieke opinie en de sancties, bleven andere bedrijven in het land met een beroep op dure uitstapkosten. Andere bedrijven die Rusland officieel hebben verlaten of hun intentie hebben uitgesproken om dat te doen, blijven actief in Rusland en zijn essentieel gebleken voor het vermogen van het Kremlin om de impact van de sancties te verminderen. Zelfs China, de belangrijkste partner van Rusland, liet ondertussen zijn grootste commerciële dronebedrijf, DJI, naar voren komen als de grootste leverancier van drones voor zowel Rusland als Oekraïne, wat de grote aantrekkingskracht van winst laat zien en hoe internationale markten de stroom van producten naar oorlogsgebieden mogelijk maken, ongeacht geopolitieke allianties.
Naarmate de spanningen tussen het Westen en China de laatste jaren toenamen, werden westerse bedrijven steeds meer onder druk gezet om hun banden te verbreken. Amerikaanse techgiganten als Google, IBM en Cisco zijn onder vuur komen te liggen omdat ze de ontwikkeling van China’s beveiligingscapaciteiten hebben geholpen, zij het ogenschijnlijk voor binnenlands gebruik. In 2019 leidden opmerkingen van NBA-functionarissen over de reactie van China op de prodemocratische protesten in Hongkong tot ernstige financiële gevolgen voor de activiteiten van de NBA (het basketball-bedrijf, vert) in China en tot een reactie van het Witte Huis waarin bedrijven werden bekritiseerd die “gezwicht waren voor de aantrekkingskracht van China’s geld en markten”.
Toch blijft Peking proberen om buitenlandse bedrijven te dwingen een standpunt in te nemen dat verschilt van dat van hun eigen regering in kwesties die tot verdeeldheid leiden, of op zijn minst neutraliteit te garanderen. Veel Amerikaanse bedrijven genereren al meer inkomsten in China dan in eigen land en zijn niet bereid om de op een na grootste economie en de grootste consumentenmarkt ter wereld buiten te sluiten.
Hoewel multinationale bedrijven in de afgelopen decennia van neoliberale globalisering altijd hebben geopereerd met eerbied voor de VS, hebben de uitdagingen voor de door de VS geleide internationale orde velen hun positie doen heroverwegen. Deze dynamiek, gekoppeld aan gemondialiseerde toeleveringsketens en markten, lijkt sommige multinationale bedrijven te hebben aangemoedigd om te geloven dat ze ongestraft meerdere partijen kunnen steunen bij geopolitieke confrontaties, terwijl hun producten en diensten waarschijnlijk hun weg zullen vinden naar de gewenste bestemmingen en partners, ongeacht de richtlijnen van de overheid.
In plaats van op één lijn te zitten met Washington, lijken bedrijven meer bereid om te proberen banden met de VS te onderhouden en tegelijkertijd banden te onderhouden en op te bouwen met landen die tegen de VS gezind zijn. Deze aanpak dreigt geopolitieke spanningen te verergeren en de samenhang van de door de VS geleide wereldorde te ondermijnen, aangezien de winstmotieven van multinationale bedrijven afwijken van de doelstellingen voor buitenlands beleid van de regeringen waar ze gevestigd zijn.
Belangrijk is dat naarmate de globalisering voortschreed, multinationale bedrijven steeds meer betrokken raakten bij burgerconflicten en regio’s met een fragiel bestuur. In sommige gevallen hebben ze de spanningen actief verergerd door rebellengroepen en regeringen te steunen. Chiquita Brands International, een van de grootste landbouwbedrijven ter wereld, gaf toe in de jaren 1990 en 2000 geld te hebben betaald aan zowel de rebellengroepering FARC als rechtse paramilitaire groeperingen in Colombia om de veiligheid van de operaties te garanderen.
Deze praktijk van bedrijven die meerdere partijen in conflicten steunen is vooral duidelijk in Afrika, vaak om de toegang tot grondstoffen veilig te stellen. In Nigeria hebben de Amerikaanse bedrijven Shell en Chevron opstandelingen betaald om hun olie- en gasbelangen veilig te stellen, terwijl ze ook belasting- en ontwikkelingsgeld aan de Nigeriaanse regering hebben gegeven. Op dezelfde manier hebben mijnbouwbedrijven als Afrimex (UK) Ltd. en het in België gevestigde Trademet SA betalingen gedaan aan rebellengroeperingen die actief zijn in de Democratische Republiek Congo (DRC) en hebben ook samengewerkt met de regering van de DRC.
Chinese mijnbouwbedrijven zouden Nigeriaanse militante groeperingen hebben betaald om toegang te krijgen tot de minerale reserves in het land, terwijl ze tegelijkertijd zaken deden met de Nigeriaanse overheid. In Myanmar hebben verschillende Chinese en Thaise bedrijven een tweesporenbeleid gevolgd waarbij ze officieel overeenkomsten sloten met de militaire junta en tegelijkertijd heimelijk zaken deden met gewapende etnische groepen die gebieden beheersten die rijk waren aan natuurlijke hulpbronnen.
Mijnbouw-, houtkap- en landbouwbedrijven betaalden ook “revolutionaire belastingen” aan het New People’s Army (NPA) en andere opstandige groepen in de Filippijnen, waaronder bedrijven als Lepanto Consolidated Mining Company en Philex Mining Corporation, wat leidde tot publieke afkeuring door Filippijnse functionarissen. Louis Berger Group, een ingenieursbureau, betaalde ondertussen de Taliban en andere groepen in Afghanistan om bevoorradingskonvooien en bouwprojecten te beschermen, terwijl het contracten uitvoerde voor het Amerikaanse leger.
Banken en betalingsverwerkingsnetwerken faciliteren ook indirect de financiering van terroristische en criminele groeperingen of zien deze door de vingers. De FinCEN Files, die in 2020 werden vrijgegeven, onthulden ook hoe banken zoals het Britse Standard Chartered PLC miljoenen dollars verwerkten voor klanten van de Arab Bank, ondanks het feit dat de Arab Bank in 2014 aansprakelijk werd gesteld voor het bewust overmaken van geld naar Hamas.
De groeiende directe en indirecte rol van bedrijven in conflictgebieden, vooral in regio’s met een zwakke staatshandhaving, wordt ook aangevoerd door particuliere militaire en veiligheidsbedrijven (PMSC’s). Deze bedrijven worden vaak in dienst genomen door andere particuliere actoren om investeringen en personeel veilig te stellen, maar hebben de natuurlijke neiging om conflicten te beheren en te verlengen in plaats van ze op te lossen. Vooral in Afrika zijn PMSC’s aanwezig om zowel particuliere belangen als regeringen te dienen. Het toenemende gebruik van PMSC’s wereldwijd heeft geleid tot bezorgdheid over het vermogen van multinationale ondernemingen om hun steun snel te verschuiven tussen conflictpartijen naarmate hun strategische belangen evolueren, waardoor ze mogelijk een veel actievere rol gaan spelen in het aanwakkeren en verlengen van conflicten.
Regeringen steunen natuurlijk regelmatig rivaliserende actoren in conflicten. Concurrerende politieke groeperingen, verschuivende belangen, politiek opportunisme, economische motieven, wanhoop en de wens om instabiliteit te bevorderen. In de Syrische burgeroorlog vochten door het Pentagon gefinancierde Syrische rebellen tegen rebellen die werden gesteund door de Central Intelligence Agency. Ondertussen betaalde de Syrische regering zelf de Islamitische Staat (IS) om haar eigen gestolen olie en aardgas terug te kopen, terwijl ze andere rebellengroepen steunde om tegen IS te vechten.
Maar het risico dat bedrijven actiever meerdere partijen gaan steunen in conflictgebieden en hun eigen territoria en invloedssferen afbakenen is een zorgwekkend vooruitzicht, vergelijkbaar met de Nederlandse Oost-Indische Compagnie die haar eigen territoria bestuurde door middel van militair geweld en handelsmonopolies. Terwijl er nog steeds weliswaar afnemende verwachting bestaat dat multinationale bedrijven een duidelijkere kant kiezen in interstatelijke conflicten, lijkt weinig hen te weerhouden van het aanwakkeren en verlengen van conflicten tussen staten waarbij niet-statelijke actoren betrokken zijn, zolang dit hun financiële belangen dient. Er is dringend actie nodig om de regulering en verantwoordingsplicht van PMSC’s en multinationale ondernemingen die actief zijn in conflictgebieden te versterken, aangezien hun vermogen om conflicten vorm te geven lijkt te blijven groeien.
Bron: Independent Media Institute.
John P. Ruehl is een Australisch-Amerikaanse journalist die in Washington D.C. woont. Hij is redacteur bij Strategic Policy en levert bijdragen aan verschillende andere publicaties over buitenlandse zaken. Zijn boek, ‘Budget Superpower: How Russia Challenges the West With an Economy Smaller Than Texas’, werd gepubliceerd in december 2022.