Ga naar de inhoud

Het ‘Toenemend Optimisme’ En De Implosie Van Het Neoliberalisme

Wat er in de laatste jaren (zeg vanaf 2008) aan financiële puinhopen zichtbaar is geworden, hebben we mede te danken aan de effecten van het neoliberaal handelen. Hierbij moet worden bedacht dat er verschillende soorten neoliberalisme bestaan. Ook moeten die weer onderscheiden worden van het klassiek liberale gedachtegoed. Aan een bespreking in het Franse weekblad Marianne (2 tot 8 juni 2012) van het boek van Serge Audier die dat alles onderzocht heeft onder de titel Néolibéralisme(s), Une archéologie intellectuelle (2012), ontleen ik het volgende.

8 min leestijd
blok

(Het origineel op weblog libertaiire orde)

Neoliberalisme

De term neoliberalisme duikt op in de crisisperiode van 1929. Die crisis wordt bestreden vanuit twee wijzen van (politiek-economisch) interventionisme, een harde en een gematigde wijze. De harde betreft het dirigisme en de gematigde wijze verloopt via het keynesiaanse model (naar de Engelse econoom J.M. Keynes, 1883-1946). Het interventionisme uit die jaren komt men zowel tegen in het corporatisme (het Italiaanse fascisme; Rome) als in het concept van de verzorgingsstaat. Maar er bestond nog een derde weg om de crisis te bestrijden, waarvoor men de term neoliberalisme gebruikte.

Deze laatste weg beoogde op geen enkele wijze aan het kapitalisme voorbij te gaan of om het te hervormen. Het poogde het liberalisme te redden tegen de aanvallen zowel van uit Rome (Italiaans fascisme), Moskou (leninisme, stalinisme) en Berlijn (Duits nationaalsocialisme). Alle drie verklaarden zij het liberalisme voor dood. Tot het in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw revanche nam met behulp van Margaret Thatcher en Ronald Reagan.

Het element ‘neo’ in het begrip neoliberalisme werkt verstorend, aldus Audier. Het kan namelijk zowel verwijzen naar het idee van restauratie als naar vernieuwing. Zo kunnen er verschillende uitwerkingen ontstaan, lopend van een ‘liberaal interventionisme’ (sociale markteconomie, die tegen de sociaaldemocratie aanschurkt) tot de ultraliberale utopie van F. Von Hayek (1899-1992). Het laatste komt men heden tegen bij de libertariers die, volgens Christian Godin in Marianne, ‘hun revolver trekken zodra zij de woorden staat en wet horen’.

De auteur van het besproken boek, Serge Audier, geeft vervolgens aan dat het voor links contraproductief is om ‘het liberalisme’ te verwerpen voor zover daarmee verwezen wordt naar de klassieke uitgangspunten ervan. Want juist die verschaffen kritische middelen en een emancipatoire kracht als het om de bestrijding van het teugelloos kapitalisme gaat, dat bezig is om de wereld te vernielen. Het is ook een uitgangspunt dat zelfs Noam Chomsky verdedigt, onder handhaving van zijn radicale antikapitalistische en anti-imperialistische overtuiging, meent Audier. Het actuele neoliberalisme, waarvan de teloorgang zich heeft ingezet als een implosie, moet dus niet begrepen worden als de erfgenaam van het klassieke liberalisme.

Illusies en hallucinaties

Gelet op het voorgaande kan worden opgemerkt dat er iets heel erg fout is gegaan, toen dertig jaar geleden het neoliberalisme om zich heen ging grijpen, want anders zouden we niet met de actuele financiële puinhopen zijn geconfronteerd. De vraag is wat er dan fout ging? Op die vraag kan ik geen sluitend antwoord geven. Toch lijkt me dat een deel van het antwoord te vinden is in omvangrijke studies uit 1911, die de Russische hoogleraar aan de toenmalige universiteit van Sint-Petersburg, L.I. Petrazhitsky (1867-1931), jurist en voorloper van de rechtssociologie, publiceerde (zijn naam wordt ook geschreven als Petrazycki).

L.I. Petrazhitsky

Petrazhitsky onderzocht de aandelenhandel in Rusland. Zijn werk uit 1911 daarover wacht nog steeds op een grondige beoordeling door economen, psychologen en juristen, meent Serhei Lukin van de Belarus State Economic University te Minsk (Wit-Rusland). Hij publiceerde een Engelstalige samenvatting van het werk van Petrazhitsky, die ik hier op hoofdpunten weergeef (ik vond de integrale versie op:  http://econom.hram.by/?cat=7 ).

Het onderzoek van Petrazhitsky richt zich tegen het klassiek liberale abstracte paradigma van het gedrag van de ‘homo economicus’, in het bijzonder tegen het kenmerkende onderdeel ervan dat dit gedrag rationeel zou zijn. Petrazhitsky brengt tegen het concept van het rationele gedrag de door hem ontwikkelde theorie van de optimistische verwachtingen en de toename van optimisme in stelling. Hij paste zijn theorie toe op het gedrag van mensen, die opereerden binnen de aandelenhandel in het Rusland in de jaren voor 1911.

Een van zijn basisideeën in zijn argumentatie is de vooronderstelling, dat de economische activiteit van de onderneming die op aandelenkapitaal draait, niet stoelt op die van de aandeelhouders. De aandeelhouders zijn, in beginsel, niet de ondernemers, maar de ‘schuldeisers’, wier winst geen ondernemerskarakter maar een investeerderkarakter heeft.

De tweede vooronderstelling die Petrazhitsky in ander onderzoek heeft ontwikkeld, is de psychologische wet over de mogelijkheden van emoties om intellectuele processen te sturen en deze in een enkele richting te dwingen. De richting waarin dat geschiedt, leidt niet alleen tot onjuiste aannames, want richting ‘illusies en hallucinaties’, maar ook tot het elimineren van tegengestelde ideeën en overwegingen. Deze psychologische trek kan grafisch worden weergegeven, als de door mensen opgegeven geschatte kansen met mathematisch nauwkeurige berekeningen toegankelijk gemaakt worden. Daar hield Petrazhistsky zich mee bezig.

Loterijmotief

De resultaten van deze berekeningen tonen een overheersing van negatieve kansen aan. Dat wordt ‘risico nemen’ genoemd (in de economie als tegenhanger gezien van ‘risicomijdend gedrag’). Deze psychologische trek van burgers vormt een van de bronnen van zeker gestelde inkomsten van de overheid: geld verdienen uit loterijen (staatsloterij; casinobeheer door de overheid). Het geval is dat de invloed van emoties leidt tot optimisme, het overdrijft de mogelijkheid van winnen, het verdrijft de rationele overweging dat het toch om een extreem kleine kans gaat om te winnen.

Met behulp van de twee vooronderstellingen komt Petrazhitsky tot de volgende conclusies over de motieven van het investeerdergedrag. De soort vaagheid over de toekomstige winst hecht zich aan het loterijmotief. Dat leidt tot optimistische winstverwachtingen. Hier speelt wat Petrazhitsky de wet van het ‘toenemend optimisme’ noemt, wat betreft ideeën over het toekomstige inkomen. En dit werkt zo dat naar mate de onzekerheid naar doel en resultaat van de op aandelen opererende onderneming groter is, des te groter is het ‘toenemend optimisme’.

In normale situaties maakt het ‘toenemend optimisme’ het bestaan van op aandelen draaiende ondernemingen mogelijk. Het opent voor de oprichters van een onderneming de mogelijkheid om zakelijke activiteiten te ontplooien. In situaties van een aandelen-‘boom’ (hausse), geeft het snel groeiende ‘toenemend optimisme’ dubieuze handelaren een kans in korte tijd aanzienlijke hoeveelheden aandelen te bemachtigen, evenwel zonder de intentie die voor enige andere vorm van activiteit in te zetten dan snel winst te maken (korte termijn handelen, zonder acht te slaan op de ruines die worden aangericht).

Overigens wil Petrazhitsky het kopen van aandelen en in de loterij spelen niet zonder meer aan elkaar gelijk stellen. Waar het hem om gaat is duidelijk te maken dat de optimistische verwachtingen een zodanig belangrijke rol spelen en vaak zelfs een doorslaggevende psychologische factor zijn, dat die de vraag en de marktprijs van aandelen bepalen. Waarna de boel in elkaar zakt (implosie). Wordt dit niet, voor de zoveelste keer, bevestigd door het fiasco van de beursgang van Facebook onlangs? (‘Nasdaq bereid om 40 miljoen dollar te betalen voor zijn missers met Facebook’, kopt bijvoorbeeld Le Monde van 8 juni 2012)

Onderschatting van onzekerheid

Lukin werkt dit verder uit aan de hand van enkele voorbeelden en wijst op economen die nader onderzoek hebben verricht. De verschillende onderzoeken, mede omvattend de situatie in Rusland van midden jaren negentig van de vorige eeuw, onderschrijven de theorie van Petrazhitsky zeer overtuigend, meent hij. Daarbij verwijst hij, aan het slot van zijn samenvatting van het werk van Petrazhitsky, naar onderzoek verricht door twee Amerikanen aan het eind van de twintigste eeuw.

Deze Amerikanen (Daniel Kahneman en Amos Tversky) onderzochten de redenen die aan de besluitvorming ten grondslag lagen bij investeerders in de meer ontwikkelde Amerikaanse aandelenmarkt. Zij ontdekten dat die voor een groot gedeelte was ingegeven door optimistische verwachtingen. Kahneman ontwikkelde daarop het idee dat overdreven optimisme leidt tot ‘onderschatting van onzekerheid’. Evenals Petrazhitsky concludeerde Kahneman dat optimistische verwachtingen toenemen in tijden van een ‘boom’ op de aandelenmarkt onder condities van onzekerheid en gebrekkige informatie.

In het bijzonder bemerkte Kahneman dat, in de drie jaar van de boom op de aandelenmarkt, een hoog percentage van investeerders deze zeepbel doorzag en toch doorging met investeren omdat zij dachten, dat zij de tijd hadden zich uit de markt terug te trekken. Kahneman maakte er ondermeer uit op dat optimisme de drijvende kracht van het kapitalisme is, misschien zelfs de motor. Dit maakt duidelijk, zo besluit Lukin, dat ruim een eeuw later de ideeën van een prominente Russische jurist, econoom en psycholoog door een opvolger, Kahneman, verwerkt konden worden. De theorie van de optimistische verwachtingen maakt aldus een nieuwe ontwikkeling door.

Overigens is het idee van het rationele handelen ook door anderen gekritiseerd. Daarbij moet ik denken aan de filosoof en socioloog Jon Elster, die aan het Collège de France (Parijs) daarvoor zelfs de leerstoel ‘Rationaliteit en sociale wetenschappen’ bezet. Onder de titel dat rationeel ogende beslissingsprocessen worden gedomineerd door irrationaliteit, besprak ik op deze site een boek over hem (klik HIER).

Zeepbellen en kaartenhuizen

Het neoliberalisme waarmee de wereld de afgelopen dertig jaar geconfronteerd is, heeft zich vooral toegelegd op financieel winstbejag. Zoals we zagen hangt dat vooral samen met een irrationeel keuzegedrag: risico nemen op gronden die psychologisch voornamelijk samenhangen met ‘blindmakende’ hebzucht.

Omdat dit samenhangt met weinig gefundeerde toekomstverwachtingen worden financiële zeepbellen en kaartenhuizen gefabriceerd. Stort dat in, dan heeft iedereen, dus ook zij die part noch deel hebben aan het onverantwoorde handelen, de schade te dragen. Dit vormt de voedingsbodem voor politiek avonturisme van op macht beluste personen en politieke partijen van uiteenlopende soort. Het neoliberalisme laat dan ook niet alleen een financiële puinhoop achter zich, maar het is ook de wegbereider van effecten zoals allerlei soorten plat populisme.

Thom Holterman