Het resultaat van een falende mondiale economie heet populisme
Het neoliberalisme voorbij. De opkomst van het populisme heeft de politieke landkaart behoorlijk door elkaar geschud. Brexit kwam als een verrassing, evenals de overwinning van Trump. Het bezorgt de heersende politieke kaste hoofdbrekens over de vraag waarom een groot deel van haar achterban zo boos is.
(Door Larry Elliott (*1), de vertaling is oorspronkelijk verschenen bij solidariteit.nl)
Toch is het antwoord simpel. Economisch falen ligt ten grondslag aan het populisme. De financiële crisis van tien jaar geleden bewijst dat het economisch beleid na veertig jaar gedomineerd te hebben, één mislukking is. Een dominantie die ook wel als neoliberalisme wordt aangeduid, maar een betere beschrijving zou zijn geweest ‘on-populisme’.
Verschuivingen
On-populisme betekent dat de machtsbalans op de werkplek doorgeslagen is naar het management en dat mensen behandeld worden als loonslaven. On-populisme is opgetuigd om te garanderen dat de vruchten van de groei naar weinigen gaan en niet naar velen. On-populisme beslist dat degenen die verantwoordelijk zijn voor de financiële wereldcrisis ermee wegkomen, terwijl degenen die er geen part noch deel aan hadden de dupe zijn van de ingevoerde bezuinigingen.
Iedereen die probeert te begrijpen waarom Trump gewonnen heeft, moet eens kijken naar hoe de economische verdiensten verdeeld zijn en worden. Het aandeel van het nationaal inkomen is voor de onderste 90 procent van de bevolking tussen 1950 en 1980 stabiel gebleven op ongeveer 66 procent. Na die jaren kwam er, toen de financiële crisis in 2007 uitbrak, een steile daling tot ongeveer 50 procent.
Tegelijkertijd is het ook niet meer zo dat iedereen profiteert als het goed gaat met de economie van de Verenigde Staten. Tijdens de economische bloeiperiode tussen 1961 en 1969, kreeg de onderste 90 procent van de bevolking 67 procent van de verdiensten. Tijdens de opgang, twintig jaar later tijdens de Reagan periode, kreeg die overgrote meerderheid nog maar 20 procent. Tijdens de huizen bubbel van Greenspan (republikeinse voorzitter van de Fed, de centrale bank van de Verenigde Staten) was dat gezakt tot slechts 2 procent van de welvaartsgroei en de rijkste 10 procent eigende zich de rest toe.
De theorie van de Amerikaanse econoom Thomas Palley is dat tot de late jaren zeventig van de vorige eeuw landen een groeimodel van de ‘virtuele cirkel’ aanhingen, waarbij de lonen de motor waren van de vraaggroei. Te karakteriseren als: “De stijging van de productiviteit kwam ten goede aan de lonen die op hun beurt weer de vraag stimuleerden. Daardoor bestond er volledige werkgelegenheid die op haar beurt een prikkel was om te investeren, waardoor de productiviteit weer steeg.”
Illusies
On-populisme werd gepromoot als tegengif voor het veronderstelde falen van de naoorlogse periode. Het beloofde hogere groeicijfers, hogere investeringen, hogere productiviteit en het doorsijpelen van de inkomens van hoog naar laag – ‘als het goed gaat met de economie, dan gaat het iedereen goed’. Niets daarvan is werkelijkheid geworden. Twee toonaangevende economen, James Montier en Philip Pilkington, van de op wereldschaal opererende investeringsmaatschappij GMO (Grantham, Mayo en Van Otterloo, met een jaarlijkse omzet van 118 miljard dollar) zeggen dat het on-populisme stoelt op vier belangrijke pijlers:
- verlaten van de doctrine van de volledige werkgelegenheid, waarvoor een beleid in de plaats kwam dat stuurde op de hoogte van de inflatie,
- toenemen van de globalisatie van mensen, handel en geld,
- koersen op winstmaximalisatie van de aandeelhouders in plaats van op herinvestering en groei,
- ontmantelen van de vakbeweging en afbreken van arbeidersorganisaties en daarmee samenhangend het streven naar flexibele arbeid.
De gedachte was dat vakbonden en minimumlonen een belemmering waren van het efficiënt en goed functioneren van de arbeidsmarkt. Collectief onderhandelen en cao lonen zouden de arbeid duurder maken dan de marktprijs van dat moment, waardoor de werkloosheid onvermijdelijk zou toenemen.
On-populisme stelt dat de reële waarde van het minimumloon in de Verenigde Staten naar beneden moet. Feit is dat de werkloosheid nu hoger is dan toen het minimumloon hoger was. Bovendien is er geen enkel verband gevonden tussen het aantal vakbondsleden en werkloosheid. Integendeel als er al een relatie bestaat, zo toont internationaal onderzoek, dan blijken landen met een hogere organisatiegraad lagere werkloosheidcijfers te hebben. En landen met een hoger minimumloon hebben geen hoger werkloosheidcijfer.
Onderzoek van de eerder genoemde Montier en Pilkington laat zien dat de flexibiliteit van de arbeidsmarkt aantrekkelijk lijkt, maar dat de theorie waarop ze gebaseerd is haaks staat op alle beschikbare onderzoeksgegevens. Volgens hen leert een alternatieve theorie dat flexibiliteit van de arbeidsmarkt onwenselijk is, omdat ze een economie bevordert met een tendens van stagnatie en alleen door met schulden gevulde bubbels hoge cijfers van werkgelegenheid en groei kunnen halen. En deze bubbels zullen uiteindelijk allemaal uiteenspatten, waardoor de economie weer vervalt in stagnatie.
Mismanagement
Deze voortdurende flexibilisering van de arbeidsmarkt kent een onverwachte keerzijde. In Groot-Brittannië namen de inkomsten van de loonbelasting snel af vanaf het moment dat het management zich realiseerde dat het hongerlonen kon betalen en de rekening daarvan op het bord van de overheid kwam te liggen. De beschikbaarheid van een wereldwijd arbeidsreserveleger nam de prikkel weg om te investeren in middelen die de productiviteit verhogen. De schrikbarende daling van de productiviteit sinds de crisis lijkt de gedachte te voeden dat dit een recente trend is. Maar zoals Andy Haldane, hoofdeconoom van de Bank of England stelt, startte deze trend al gedurende de jaren zeventig in bijna alle ontwikkelde landen (London School of Economics, 20 maart 2017).
Volgens Haldane is deze productiviteitspuzzel niet iets dat pas opgedoken is sinds de financiële crisis, maar lijkt het erop dat bestaande ontwikkelingen versterkt zijn. Rebelse vakbonden zijn niet de oorzaak van de lagere productiviteitscijfers in Groot-Brittannië. De orthodoxe opinie in de jaren zeventig was dat de pogingen om het Verenigd Koninkrijk efficiënter te maken gedwarsboomd werden door de shop stewards (vakbondsbestuurders op de werkvloer). Haldane legt de schuld elders. Slecht management dat er voor gezorgd heeft dat er een enorme kloof ontstond tussen de kleine groep innoverende bedrijven en de grote groep achterblijvers. Exporterende bedrijven hebben altijd al een hoger niveau van productiviteit dan bedrijven die voor de binnenlandse markt werken – gemiddeld verschil bedraagt 30 procent. Dit geldt in sterkere mate voor bedrijven met buitenlandse eigenaren. Daar is het verschil wel 50 procent met de op de binnenlandse markt georiënteerde bedrijven.
Hoogste tijd
Populisme wordt gezien als irrationeel en laakbaar. Het is geen van beide. Het is heel rationeel voor de onderste 90 procent van de mensen in de Verenigde Staten die zich afvragen waarom zij maar 2 procent van de welvaartsgroei krijgen. Het hoeft ook geen verbazing te wekken, wanneer de Britse arbeiders zich beklagen over een reële loonontwikkeling die het slechtst is sinds de Napoleontische oorlogen.
Ondertussen is het ook duidelijk geworden dat de bijzonder lage rente en de geldmarktpolitiek een oplossing van pleister plakken is. De bron van populisme is het besef dat het economische systeem niet werkt, wat ook zo is. In alle andere facetten van het leven zou een mislukt experiment leiden tot verandering. Medicijnen die een miraculeuze genezing beloven en het niet doen, worden van de markt gehaald. Bedrijven die producten maken die mensen niet kopen, gaan failliet. Zo werkt vooruitgang.
Het goede nieuws is dat het zoeken naar nieuwe ideeën begonnen is. Trump probeert protectionisme en May onderzoekt een industriepolitiek. Montier en Pilkington bepleiten volledige werkgelegenheid, baangaranties, sterke rol voor de vakbeweging en herindustrialisatie. Het slechte nieuws is dat er niet veel tijd rest. Meer en meer mensen zien dat de keizer geen kleren draagt.
Zelfs als de voorspellingen deze keer uitkomen en Marine Le Pen geen president van Frankrijk wordt, is een grootschalige, politieke revolutie slechts een recessie verwijderd. En dat is simpelweg te begrijpen.
(*1) Uit: The Guardian, 26 maart 2017 – vertaald en bewerkt door Ab de Wildt. Robert Went bedankt voor de selectie – www.oneworld.nl de-week-van-went-tweets