“Het moeilijkste werk ligt nog voor ons!”
Organising in Duitsland – interview met Jeffrey Raffo, ver.di – De Duitse vakbeweging heeft de afgelopen tien jaar veel ervaring opgedaan met ‘organising’. Daarin doken vragen op over het belang van nieuwe organisatiemethoden, de kwaliteit van de interne democratie en het winnen van leden als doel of middel. Ook in dit interview met Jeffrey Raffo komen, naast andere, deze kwesties aan bod. Hij is al twintig jaar organiser, eerst in de Verenigde Staten, sinds 2000 in Duitsland.
(Deze vertaling verscheen oorspronkelijk op solidariteit.nl)
Welk beeld had je van de Duitse vakbonden, toen je uit de Verenigde Staten naar Europa kwam?
Ik was meer bezig met het Zuid Afrikaanse COSATU en de Braziliaanse CUT dan met de Duitse vakbeweging. Daarvan had ik niet echt een beeld. In de Verenigde Staten is wel blijven hangen de strijd om de 35-urige werkweek en de grote openbare vervoersstaking in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw.
Er is een groot verschil in ontwikkeling tussen de Verenigde Staten en Duitsland/West-Europa in de jaren tachtig. De Amerikaanse vakbeweging was in crisis, de Europese in strijd. Wij dachten dat daar alles goed ging, hoorde je vaak. Dat beeld is pas bijgesteld en realistischer geworden, toen de samenwerking in internationale campagnes begon en er een uitwisseling van ervaringen op gang kwam.
Beginnersfouten
Jij bent nu actief betrokken in verschillende vakbonden in Duitsland, heb je een andere indruk gekregen?
Ik moest erg wennen dat de vakbeweging meer institutionele macht had. Bij ons speelt de vakbeweging amper een rol in het openbare leven. Ik denk dat daardoor de bereidheid om te veranderen tegen grenzen aanloopt. Hier heerst angst om de grote invloed te verliezen en bestaat terughoudendheid om het conflict in de bedrijven of bedrijfstakken consequent aan te gaan. Ook de grensoverschrijdende samenwerking met andere bonden kan lastig zijn door deze inkapseling in de instituten. Mijn visie is de laatste tijd positiever geworden, doordat ik zie dat meer en meer vakbondsleden vinden dat veranderingen nodig zijn om een maatschappelijke macht te blijven of zelfs te worden. Dat vind ik belangrijk, omdat er een groep vakbondsleden is die denkt dat de verandering al klaar is. Maar heel wat kader, bezoldigd en onbezoldigd, weet dat het moeilijkste werk nog moet komen.
Jij hebt het begin van organising in de Verenigde Staten en hier in Duitsland meegemaakt. Zijn er beginnersfouten die terugkeren?
Oh ja, typische beginnersfouten worden niet alleen hier herhaald, maar ook in andere Europese landen waar organising een thema is, zoals Nederland, Noorwegen en Polen. In het begin was organising in Amerika een nevenactiviteit, zonder de verwachting dat de organisatie zich daadwerkelijk moest aanpassen. Organisers werden vaak als een soort mobiele actiegroep ingezet in moeilijke en ongeorganiseerde bedrijven in plaats van als vertegenwoordigers van ander vakbondswerk dat een andere beweging vertegenwoordigt. Deze werkwijze zie je overal in Europa. Een frisse uitzondering is ver.di in NRW [vergelijkbaar met de dienstenbond, NordRheinWestfalen]. Daar heeft organising de opdracht zowel in het veld als binnen de organisatie een verandering tot stand te brengen.
In het begin in de Verenigde Staten ontstond er een vicieuze cirkel. Niet goed geïntegreerd in de vakbond was organising minder effectief en veroorzaakte ze meer wrijving met de bestaande organisatie dan nodig is geweest. De tegenstand groeide. Het heeft bij ons tijd gekost om deze cirkel te doorbreken en voldoende medestanders te vinden die de mogelijkheden van organising erkenden en zich inzetten voor de verankering in hun vakbond. Deze ontwikkeling zie ik de laatste tijd ook in Duitsland.
Beslissend in deze ontwikkeling was dat er lichtende voorbeelden waren, meestal op het niveau van de regio of één van de staten die na enkele jaren een positieve ledengroei, betere onderhandelingsresultaten en een sterkere en duidelijker aanwezigheid lieten gelden in het politieke en sociale leven. Een belangrijke rol speelden de voortrekkers. Ondanks de vele problemen moesten zij risicobereid zijn om de deur open te houden en te maken voor faciliteiten ten dienste van organising. In contrast hiermee was het relatief gemakkelijk voor de tegenstanders die een status quo aanhingen of, afhankelijk van een eigenbelang, voor verandering waren. En het zal niet verbazen als ik ook hier beide types vakbondsmensen zie.
Vertegenwoordiging of democratie
Interessant is, niet alleen in Duitsland, dat de ene groep vindt dat organising teveel democratie ‘van onder’ is en de andere groep dat het te weinig is. Wat is jouw visie op de relatie tussen organising en vakbondsdemocratisering?
Ik weet niet zeker of deze tegenstelling nog zo scherp is. Tenminste bij ver.di en IG Metall bestaat de actieve groep uit mensen van diverse pluimage. Daarnaast merk ik dat het begrip organising voet aan de grond krijgt in vakbondsland. Dat uit zich erin dat niet de thema’s ‘van de vakbeweging, maar van de werkenden’ aangepakt moeten worden of in de stelling ‘we doen niets voor de werkenden wat ze zelf niet kunnen doen’. De kritiek op de vertegenwoordigingspolitiek van de vakbeweging is niet nieuw. In organising wordt deze kritiek opgenomen, reflectie vindt plaats en er worden ‘wat te doen alternatieven’ ontwikkeld.
Terug naar de vraag. Volgens mij is organising democratisch, als er een authentieke meerderheidsbasis in het bedrijf opgebouwd wordt die vanaf dat moment de spil is van de activiteiten van de bonden en de politiek in het bedrijf. Werkenden beslissen zelf of ze actief worden, voor welke onderwerpen ze gaan en op welke voorwaarden. Nieuwe strategieën worden bij organising ontwikkeld, zodat de werkenden hun lot in eigen handen kunnen nemen. Dit moment van zelfbeslissing is democratischer dan alles wat arbeiders elders in hun dagelijkse leven ondergaan. Toch moet, ook als organising in het gunstigste geval zich democratisch ontwikkelt, het niet zo gaan dat er een soort mobiele actiegroep op de mensen af gestuurd wordt. Zo’n groep is per definitie ondemocratisch!
Organising vindt plaats in de context van de arbeid en inderdaad vakbonden staan in de praktijk ambivalent tegenover democratie. En dat geldt niet alleen voor de rechtse, maar ook voor de linkse stromingen binnen de vakbonden die positief staan tegenover de vertegenwoordigingspolitiek. Veel linkse stromingen hebben een ‘vooruitstrevende’ invloed en dat is toch echt wat anders als basisdemocratie. Tussen twee haakjes: ik ben het al vergeten, maar hebben we het over organising en vakbonden of over de normale problemen van grote organisaties en politieke bewegingen in het algemeen?
Winnen van leden
Een ander punt dat zowel linkse als rechtse criticasters benadrukken, is het winnen van vakbondsleden. Voor de één staat de groei van de leden niet in verhouding tot de moeite die ervoor gedaan moet worden, voor de ander ligt de nadruk teveel op het winnen van zieltjes. Hoe denk jij hierover?
Bij dit vraagstuk legt organising blijkbaar een vinger op vele wonden. Ik heb niet veel sympathie voor de linkse critici die ledenwinst onbeduidend vinden. Voor mij is organising de opmaat voor een proces van politisering waar vraagstukken als emancipatie, solidariteit en politieke macht in het bedrijf besproken en uitgelegd moeten worden. De ledengroei is geen centrale, maar ook geen onbelangrijke doelstelling in het hele proces. Hoe kun je in een bedrijf verder komen als er geen bereidheid bestaat samen te werken met de mannelijke en vrouwelijke collega’s en kosten te maken om de collectiviteit duurzaam te verankeren? Laten we liever discussiëren over waaraan lidmaatschapsgelden besteed worden in plaats van over de vraag of ze wel nodig zijn! Tegen de middelen argumenteren, is volgens mij een zwakte van veel slimme koppen in politiek links. Ik heb vaak de indruk dat deze mensen uit de gewoonte om met weinig middelen te werken daarvan een soort fetisj maken, waaraan ze dan abstract vasthouden.
Vooral bij de linkse, actieve vakbondsmensen die een andere vakbeweging nastreven, zit iets naïefs in de afwijzing van de ledenwinst. Want als er geen verlangen bestond naar een groter ledenaantal, was de wil om te veranderen in de vakbonden beduidend terughoudender geweest. In de crisis van de bestaansreden van de vakbeweging zit de kans om het verschijnsel ‘vakbond’ opnieuw te definiëren. Alleen dat al maakt de ledengroei belangrijk. Waarom zouden wij, linkse vakbondsmensen, hierop negatief reageren? Als we niet vertegenwoordigend handelen en als we werkenden bij hun conflicten in het bedrijf met succes begeleiden, dan is het ledental de gemakkelijkste vraag.
Minder tolerant ben ik tegenover de kortzichtige kosten-baten redenering van zelfbenoemde realisten. Ik vraag me werkelijk af wat zij zich daarbij voorstellen en welk nut dan andere vormen vakbondswerk hebben. Ik wil daarmee geen ander bondswerk te kort doen, maar ik stel meer de vraag met welke maatstaf meten we de verschillende methoden? Wordt ander vakbondswerk ook zo zorgvuldig berekend en transparant uitgelegd zoals dat van organising verlangd wordt, zodat een echte afweging mogelijk is? Ik wil niet de indruk wekken dat alle organisers succesvol gewerkt hebben en dat de vraag over nut en zin oninteressant is. Het is eerder zo dat ik me zou verheugen op een authentiek, politiek debat over alle vormen van vakbondswerk. Ik gok er op dat organising in zo’n debat er niet slecht uit zou komen.
Deze twee uitersten in het debat zijn nog absurder als je bedenkt hoe de werkgevers het belang van het ledenaantal en het daarboven liggende thema van organising inschatten. Aan de onderhandelingstafel vragen ze direct hoeveel leden er zijn, vervolgens handelen ze daar naar. En in alle organisingsprojecten die ik ken, verweerden de werkgevers zich navenant tegen de groeiende handelingsbekwaamheid en macht van de arbeiders. De werkgevers kennen in ieder geval de betekenis van ledenaantallen en van organising!
Continuïteit
Maar ook daar waar organising succesvol was, zijn er altijd problemen met het blijvende karakter van opgebouwd vakbondswerk. Het zakt in, mensen trekken zich terug, waar ligt dat volgens jou aan.
Misschien provoceer ik, maar ik zie graag de feiten die deze stelling bevestigen. Ik ken geen onderzoek naar duurzame effecten van het vakbondswerk in het algemeen, dus om over organising maar te zwijgen. Kom maar op, zou ik zeggen. Blijvend succes is voor alle vormen van vakbondswerk moeilijk, maar organising richt zich op de ontwikkeling aan de basis van actieve mensen, zodat het vaker lukt iets te bereiken dat blijvend is en zich verder ontwikkelt. Dit probleem van een duurzame werking is een thema voor alle vakbonden en in organising zitten aanknopingspunten en tips voor oplossingen. De continuïteit is afhankelijk van de actieve mensen, van hun kwaliteit, hoe ze in het bedrijf georganiseerd zijn en hoe ze begeleid en ondersteund worden. Het belangrijkste is hoe ze tijdens een conflict met hun werkgever omgaan. Dat moet later met een theoretische en politieke scholing een goed fundament krijgen. En zeker in vergelijking met de Verenigde Staten kan dan Duitsland bogen op een goed scholingstraditie.
Moeilijker is het echter met de begeleiding van de ontstane structuren. Een onderhandelingsverhouding of een andere vakbondsstructuur moet juist vanwege de duurzaamheid een standaardonderdeel van vakbondswerk worden. Maar ik zie tegenwoordig de trend de andere kant uitgaan. Hoe moet een brede vakbondsbasis in een bedrijf blijvend zijn als de daarvoor benodigde communicatie en faciliteiten alleen op de schouders van enkele ondernemingsraadsleden rusten, terwijl zij juridisch een andere verantwoordelijkheid hebben? Dat kan zo niet functioneren. Volgens mij is het centrale discussiepunt dat de vakbonden niet meer gericht zijn op het opbouwen en begeleiden van vakbondsstructuren.
Ooit begon vakbondswerk met het opbouwen van een netwerk van kaderleden. Organising is er bij gekomen. Tegenwoordig zijn de bezoldigde bestuurders gespitst op individuele ledenbehartiging en ondersteuning van ondernemingsraadsleden. Zo zijn de vakbonden gereorganiseerd. Het dilemma daarbij is dat hoe meer werk er van kaderleden en ondernemingsraadsleden overgenomen wordt, hoe minder actief zij zijn of worden. Ik geloof erin dat begeleiding van actieve mensen en het belang van (kader)leden weer geleerd of opnieuw uitgevonden moeten worden. De vakbond moet zijn organisatie weer daarop richten. Bezoldigden moeten dit oppakken, gesteund door de organisatie. Bij ver.di gaat het over een thema in de reorganisatie genaamd ‘Perspektive 2015’, daarover wordt hevig gediscussieerd. De kans bestaat dat er een paar kleine stappen voorwaarts worden gezet.
Vergelijking
Zijn er verschillen tussen arbeiders in de Verenigde Staten en Duitsland en spelen die een rol bij jouw activiteiten als organiser?
Ofschoon ik in het begin moeite had om sympathie te voelen voor de Duitse werknemers – omdat ze zo veel meer ‘rechten’ hebben dan hun Amerikaanse collega’s – blijken deze voordelen in de opgedane praktijkervaring behoorlijk relatief te zijn. Een feit is dat, ondanks alle verschillen, er toch meer overeenkomsten zijn. In beide landen hebben we het over kapitalisme. De gevolgen voor organising zijn meer tactisch dan strategisch. Het benadrukken van de verschillen tussen landen is voor mij meestal opportunistisch en verdacht.
Een opmerkelijk verschil tussen Duitsland en de Verenigde Staten is wel de demografische structuur van de werkenden. In de VS is het niet ongewoon dat het aandeel van migranten of Afro-Amerikanen tachtig tot negentig procent is. Vaak zijn de leidinggevenden wit. Hierdoor identificeren de werknemers zich minder duidelijk met de werkgever, waardoor ze zich relatief sterker onderling solidariseren. Daarbij komen andere verzetsculturen en andere belanghebbenden in het spel. Op landelijke niveau bijvoorbeeld de kerken. Daar waar de meerderheid uit Latijns-Amerikaanse migranten bestaat, is er een ander verschil. Door hun politieke geschiedenis hebben zij een duidelijk positievere instelling tegenover vakbonden dan mensen uit Mexico. Politiek gezien spelen vervolgens ook thema’s als racisme of het optreden van de vreemdelingenpolitie.
Waarschijnlijk deel jij je ervaringen met je contacten in de Verenigde Staten. Hoe staan zij tegenover de Duitse pogingen tot organising ? Wanneer schudden zij hun hoofd en waarvoor applaudisseren ze?
Per definitie applaudisseren onze collega’s in de Verenigde Staten als vakbonden in andere landen organising omarmen en daarmee aangeven te willen veranderen. Daarnaast is het gezamenlijke belang nog altijd: samen strategisch te strijden tegen de multinationals. Omdat wij Amerikanen eigenlijk nooit uit onze crisis zijn gekomen, ondanks grote successen met organisen, past het ons niet om het hoofd te schudden over andere vakbonden. Natuurlijk worden ze daar verrast als in het kader van transnationale samenwerking Duitse vakbonden ‘polderend’ met een werkgever omgaan, terwijl er in de Verenigde Staten een permanent conflict gaande is. Of als ondernemingsraden onkritisch kennisnemen van ‘unionbusting’ door de ‘eigen’ werkgever in Amerikaanse vestigingen, in plaats van een steun en toeverlaat te zijn voor hun Amerikaanse collega’s. Ik kan dan de frustratie begrijpen, hoewel ik me af vraag of de Amerikanen zich anders zouden opstellen als het omgekeerde het geval is.
Als ze dan toch hun hoofd schudden, ligt dat meestal eraan dat ze niet echt kunnen begrijpen waarom de vakbonden in Duitsland niet ambitieuzer zijn met hun pogingen om macht- en ledenwinst. Uit het oogpunt van de Amerikaanse vakbondsmensen die hun overlevingsstrijd momenteel aan het verliezen zijn, wordt Duitsland vaak gezien als een oase van bescheidenheid en geduld als het op veranderingen aan komt.
Brede en levende beweging
Tenslotte, verwacht je dat organising over dertig jaar nog een rol speelt in de Duitse vakbonden?
Dat hangt heel waarschijnlijk van de definitie van organising af. Of het begrip dan nog wordt gebruikt, daar kan ik niets over zeggen. Hoewel ik ondertussen uit eigen ervaring weet dat het gebruik van definities hier strenger is dan in de Verenigde Staten. Daar is het begrip organising bijna honderd jaar gebruikelijk, waarvan de betekenis zonder het kernidee te verliezen wel is bijgesteld. In Duitsland is er vaak bij ‘nieuwe’ concepten een echte definitiestrijd die er toe kan leiden dat begrippen steeds nauwer worden gedefinieerd, totdat ze door nieuwe vervangen worden. Doordat definiëren ook cultureel bepaald is, is het voor mij onmogelijk te voorspellen hoe het begrip in de toekomst gebruikt wordt. Tegelijkertijd is het concept organising in Duitsland al vijftien jaar gangbaar. Bij ieder begin of bij iedere terugtocht zoals het ook in de Verenigde Staten ging, wordt organising door bepaalde groepen doodverklaard. Dat roept bij mij de vergelijking op met het feminisme dat iedere paar jaar in de media triomfantelijk ten grave wordt gedragen. Terwijl de taaie voortgang voor gelijke behandeling juist alleen maar de noodzaak en actualiteit onderstreept. Bovendien is voor jongeren in de vakbeweging organising een vanzelfsprekendheid. Onafhankelijk van de definitie en hoe de geschiedenisboeken erover zullen schrijven, moeten we niet vergeten hoeveel terrein de arbeiders de laatste jaren hebben verloren en waar we nu staan.
Als de vakbonden, zowel in Duitsland als de Verenigde Staten, weer een beweging willen worden die leeft en die wat verandert, in plaats van een een steeds kleiner wordende vereniging voor bepaalde werknemersgroepen, dan moet er een nieuwe brede en zich in stand houdende vakbondsbasis komen die in staat is zowel in het bedrijf als in de samenleving strijd te voeren. Dat wordt niet alleen bereikt door een professionalisering, niet alleen door een beter imago en niet alleen door ledenwinst. Dat moet pretentieloos en meeslepend over een langere periode opgebouwd worden.
Er dient een herpolitisering in de bedrijven en samenleving plaats te vinden. Dat is het doel van organising en daarom kan ik niet geloven dat de ideeën daarover in de komende jaren aan belang zullen verliezen.
——————-
Eerder verschenen bij express, Zeitung für sozialistische Betriebs- und Gewerkschaftsarbeid, nummer 1 2014 http://labournet.de . Titel: “Die schwerste Arbeit liegt noch vor uns!”. Dit is het tweede interview in een serie over ‘organising’, zie extra 241, 12 januari 2014. Vertaling en bewerking: Ab de Wildt.