Ga naar de inhoud

Het gevaar van bio-energie en andere ficties rondom de voedselcrisis

Verstoor
de markt niet,
hoor je vaak in analyses van de voedsel- crisis. Maar daarbij
wordt vaak voorbijgegaan aan de verstorende rol die grote voedselimperia
spelen. Stijgende voedselprijzen, nieuwe schaarsteverhoudingen en voedselrellen
vormen een ware hype waarbij de diagnoses over elkaar heen buitelen. Waar
iedereen het over eens lijkt te zijn is dat de markt niet mag worden verstoord.
En dat terwijl de internationale landbouwmarkten al permanent verstoord zijn.
In deze hype vormen biobrandstoffen de little devil die staat voor honger,
voedselrellen, hoge prijzen, inflatie, nieuwe handelsbeperkingen, een leeg
gekapte Amazone en veel ethisch ongemak. Bio-energie staat opeens voor iets dat
niet hoort: het steelt als het ware het voedsel van het bord van de arme
medemens. Een dergelijke opvatting is hooguit gedééltelijk juist – voor een
heel klein deel. Maar het is wel een comfortabele opvatting. Waar ze postvat
hoeven de echte dramas niet meer te worden belicht.

10 min leestijd
Placeholder image

Dit
artikel verscheen op 10 mei 2008 in de opinie-afdeling van NRC-Handelsblad en
wordt met instemming van de auteur op globalinfo.nl gepubliceerd.

Op
wereldniveau wordt hooguit 2 procent van het totale landbouwareaal gebruikt
voor bio-energie. Dat kan onmogelijk de algemene prijshausse van nu verklaren.
Daar komt bij dat bio-energie beslist niet een nieuw fenomeen is. In Brazilië
bijvoorbeeld wordt al decennialang suikerriet geteeld voor de productie van
ethanol dat verplicht wordt toegevoegd aan benzine. Meer in het algemeen
gesproken: de landbouw levert al eeuwen lang zowel voedsel- als zogeheten
non-foodproducten. Als we nu schande spreken van bio-energie dan zouden we
achteraf ook de teelt van bijvoorbeeld katoen ernstig moeten veroordelen. Of
nog erger: de teelt van voedergewassen voor trekvee. Dat is in grote delen van
de wereld nog steeds een vorm waarmee de landbouw een belangrijk deel van de
energie produceert die ze zelf behoeft. Hetzelfde geldt voor honger. Daar wordt
nu opeens schande van geroepen. De echte schande is natuurlijk dat de wereld
tien jaar geleden al 850 miljoen hongerende mensen kende en dat, ondanks alle
retoriek, dat aantal nog steeds op hetzelfde niveau ligt. Hypes worden niet
gehinderd door enig geheugen.

Natuurlijk
gaat er van het perspectief dat bio-energie belangrijk gaat worden een
opwaartse druk uit op de prijs van de benodigde gewassen. Maar die opwaartse
druk is slechts één van de vele factoren die meespelen. Minstens zo belangrijk
zijn de sterk geslonken graanvoorraden. Die zijn op wereldniveau de afgelopen
jaren voortdurend verder gezakt en bevinden zich thans op een onverantwoord
dieptepunt. Relatief kleine verstoringen kunnen daardoor grote gevolgen hebben.
Ook het gemis aan tweedegeneratietechnologieën (waarmee restproducten worden
omgezet in bio-energie) speelt vooralsnog een grote rol. Daar kan de
wereldwijde afbraak van landbouwpolitieke buffers en nieuwe speculatiegolven
aan worden toegevoegd. Ziedaar de ingrediënten van een explosieve situatie die
zich vertaalt in een aantal zorgwekkende verschijnselen.

Gezien
die complexe achtergrond is de identificatie van bio-energie als het zwarte
schaap al te simplistisch. Maar nogmaals, het is wel comfortabel. Wie, zoals de
Engelse premier Gordon Brown (en na hem nog vele anderen) de bio-energie duidt
als het grote kwaad, die kan zwijgen over de effecten van de neo-liberale
herordening van landbouwproductie en voedselmarkten – een herordening die juist
in het Engeland van Thatcher, Blair en Brown een sterke drijfkracht had en die
de wereld al eerder fraaie dingen als de gekkekoeienziekte opleverde. Het
richten van de beschuldigende vinger naar bio-energie heeft nog een ander
voordeel. Het zijn ánderen die er élders iets aan moeten doen (bijvoorbeeld
Lula die in Brazilië het roer om zou moeten gooien). Europa treft kennelijk
geen enkele blaam.

Tegenover
degenen die alarm slaan staan de deskundigen die rituele bezweringen
uitspreken. Het zijn de bezweringen die elke keer als er wat misgaat weer
opduiken. Ze zijn ritueel: ze worden uitgesproken ongeacht de precieze aard van
het probleem en dienen veelal een doel dat anders is dan wat wordt gezegd. In
essentie komen de bezweringen erop neer dat er potentieel meer dan voldoende
kan worden geproduceerd, als er maar voldoende geld komt voor landbouwkundig
onderzoek. Of, het is een stijlbloempje dat in het Nederlandse debat naar voren
kwam, als er maar genetisch gemodificeerde gewassen mogen worden geteeld. Dan
komt alles weer goed.

Het is
waar dat er gigantische mogelijkheden zijn om de landbouwproductie op
wereldniveau (inclusief de teelt van bio-energie) verder op te voeren. Het
drama is echter dat we voortdurend inzetten op drie factoren die elkaar
tegenwerken. Wat aan de ene kant wordt opgebouwd, wordt aan de andere kant weer
net zo hard tenietgedaan.

De drie
factoren zijn het terugdringen van de boerenlandbouw, het in stand houden van
de wereldmarkt en de opkomst van nieuwe voedselimperia. Als deze elementen
serieus in de analyse worden betrokken dan blijkt dat het bepaald niet zomaar
goed komt. Integendeel, het lijkt er op dat het alleen maar erger gaat worden.

Ten
eerste de boerenlandbouw, helaas geen pleonasme, want naast de, zeg maar,
klassieke landbouw die door boeren wordt bedreven, zijn allerlei nieuwe vormen
van landbouwbeoefening ontstaan. Ondernemerschap is daarbij meestal het
sleutelwoord. Ondernemerslandbouw is landbouw die sterk op de markt is
georiënteerd en die wordt gekenmerkt door doorgaande expansie, vaak
gefinancierd met leningen en mogelijk gemaakt door nieuwe technologieën. Zo
ontstaan grote agrarische ondernemingen die indrukwekkend ogen.

Maar
schijnt bedriegt. Grote ondernemingen vervangen vaak tien kleinere die samen
meer opbrachten. Mexico biedt daarvan op dit moment dramatische voorbeelden.
Grote extensieve veeondernemingen laten grote kuddes los, zonder er veel naar
om te kijken. Ze nemen de plaats in van kleine boerenbedrijven, die, hoewel ze
kleinschaliger waren en intensiever, wel relatief meer opbrachten. De
productiewaarde per hectare grond daalt daarmee van zon 4000 pesos per hectare
naar een schamele 500. Zo verarmt de streek.

Hetzelfde
gebeurt in Equador met de aardappelproductie. In het kader van vooruitgang
maken klassieke en duurzame praktijken plaats voor nieuwe technologische
pakketten, die minder productief zijn en bovendien veel meer
bestrijdingsmiddelen behoeven.

Soortgelijke
tendensen zijn gedocumenteerd voor Europa. Koeien gaan veel minder jaren mee dan
vroeger. De efficiëntie van kunstmestgebruik is in de loop der jaren drastisch
gedaald. Dit zijn allerlei vormen van contraproductiviteit die de vooruitgang,
die ook wordt geboekt, vaak ten dele en soms zelfs helemaal teniet doen.

Daar
komt nog een tweede punt bij. Juist omdat de ondernemerslandbouw zo sterk op de
markt georiënteerd is, zien we bij aanhoudend lage prijzen een opmerkelijk en
geheel nieuw fenomeen: de grootschalige bedrijven stoppen ermee, iets wat in de
boerenlandbouw, van oudsher en ondanks alle problemen de drager van
voedselzekerheid, nooit voorkomt. Iedereen die door Zuid-Amerika, Afrika en of
Azië heeft gereisd kent het verschijnsel van de lege kippen- of varkensstallen.
Op deze manier wordt de stabiliteit van de voedselaanvoer van binnenuit ernstig
bedreigd. Overigens doet dit verschijnsel zich ook in Europa voor; het is
alleen minder zichtbaar. De stabiliteit van de boerenlandbouw, en daarmee de
continuïteit van de voedselvoorziening is sinds het midden van de jaren 90 in
snel tempo verslechterd.

In het
neoliberale voedselregime dat zich vanaf dan steeds meer afbakent, geldt de
wereldmarkt als ordenend principe. Goedbeschouwd is dat merkwaardig in een
wereld waarin, ook nu, hooguit een 15 procent van de totale wereldvoedselproductie
daadwerkelijk een nationale grens passeert en daarmee deel van die
veronderstelde wereldmarkt wordt. Het meeste voedsel wordt geconsumeerd niet
ver van de plaats waar het is geproduceerd.

Met het
neoliberale project (en de daarmee samenhangende ontmanteling van
landbouwpolitieke stelsels) wordt evenwel gepoogd al die stromen, ook en vooral
de lokale, te onderwerpen aan één en hetzelfde prijzenregime – en vooral: aan
nieuwe machtscentra.

Tegelijkertijd
ontstaan nieuwe circuits, die plaatsen van armoede verbinden met plaatsen van
rijkdom. De asperges voor de Noordwest-Europese markt bijvoorbeeld worden in
toenemende mate in de woestijnen langs de Peruaanse kust geproduceerd. Dat
water daar schaars is doet er niet toe. Het schaarse water wordt, verpakt als
asperge, geëxporteerd. Dat kan omdat land, en vooral arbeid er zo goedkoop
zijn.

Een
wereldmarkt en een wereldhandel die worden geordend met behulp van de
neoliberale fictie kunnen niet anders dan ecologische wanorde, verspilling van
energie en een permanente turbulentie opleveren. Turbulentie zoals we die nu
meemaken en die allerlei onverwachte neveneffecten, als tijdelijke schaarste en
abrupt stijgende prijzen, oplevert.

Al in
de jaren 50 van de vorige eeuw waarschuwde Polayni dat het lot van land en
mensen overlaten aan de markt, overeenkomt met de verwoesting ervan. Dat is
precies wat we nu zien.

Met de
opkomst van het neoliberalisme zijn nieuwe voedselimperia ontstaan. Dat zijn
wereldwijd opererende netwerken, die in toenemende mate de productie,
verwerking, distributie en consumptie van voedsel controleren.

Door
het functioneren van deze netwerken, die steeds meer een monopoloïde macht
verwerven, is de afstand tussen de prijs die consumenten betalen en de prijs
die boeren ontvangen, gigantisch en op vaak onbegrijpelijke wijze gegroeid.

In veel
Europese landen is de voedselindustrie in de afgelopen 25 jaar qua toegevoegde
waarde méér gegroeid dan in welke andere industriële sector dan ook. De
voedselindustrie is zo aantrekkelijk dat zelfs chemieconcerns besluiten om hun
activiteiten te verleggen.

Voedselimperia
vertegenwoordigen een ontzaglijke macht (die in het neoliberale raamwerk
beduidend is vergroot). Voor boeren zijn ze in toenemende mate een
onvermijdelijk afzetkanaal, voor veel consumenten zijn ze noodzakelijk om
toegang tot voedsel te verkrijgen.

Tot
voor kort was de voedselvoorziening op veel plaatsen in de wereld een publiek
domein van eindeloos veel kleine producenten en een regulerende overheid. Dit
publieke domein is in het afgelopen decennium razendsnel geprivatiseerd. De
voedselvoorziening is nu een speelveld van nieuwe imperia die, als het nodig
is, de markt met extra-economische macht naar hun hand kunnen zetten.

In het
recente verleden zijn we getuige geweest van de ondergang van Parmalat en van
de bijna-ondergang van de Ahold groep, twee belangrijke voedselimperia. Die
episodes hebben niet alleen geleerd dat de nieuwe voedselreuzen soms voeten van
leem hebben (waarmee ze bijdragen aan de fragiliteit van het systeem als
geheel). Ze hebben ook duidelijk gemaakt dat het najagen van een hoge en snel
groeiende cash flow de allesoverheersende maatstaf is.

Afgemeten
aan deze nieuwe realiteit is een recent essay van Harriet Friedmann, een erkend
deskundige op het gebied van internationale voedselregimes, tegelijkertijd
correct en huiveringwekkend. De landbouw van deze wereld is niet meer in de
allereerste plaats gericht op het voeden van de wereldbevolking, maar, zoals de
titel van haar essay luidt, op het voeden van imperia.

De
marginalisatie van de boerenlandbouw, het neoliberale project en de opkomst van
voedselimperia vormen de coördinaten van een wereld waarin schaarste en
overdaad, honger en obesitas, concurrentie om schaarse hulpbronnen en een gelijktijdige
verkwisting zich allemaal en tegelijkertijd voordoen.

Het
wordt er inderdaad niet beter op. In beginsel had de mogelijkheid van
bio-energie kunnen leiden tot een aantrekkelijk versterking van de landbouw.
Ook en wellicht vooral in de Derde Wereld. Binnen de gegeven coördinaten
verzwakt de landbouw juist.

Toch is
het goed om te bedenken dat we de alternatieven vlak onder handbereik hebben.
Die draaien, in essentie, om het stimuleren van boerenlandbouw, het voeren van
een verstandig landbouwbeleid en, bovenal, een eerlijke en duurzame ordening
van internationale handelsstromen.

Een
verstandige aanpak is ook zeer wel mogelijk voor de vermaledijde bio-energie.
Want behalve de imperiale schemas waarin de voortbrenging ervan nu wordt geperst,
zijn er andere, veel aantrekkelijker en efficiënter oplossingen. Bijvoorbeeld
een gedecentraliseerd en flexibel systeem dat steunt op meerledige
energieopwekking op het boerenbedrijf of in groepen van samenwerkende
boerenbedrijven.

Benutting
van afval en restproducten is daarbij de spil. Maar door de hype praat niemand
meer over dergelijke, bij uitstek concrete alternatieven. De wrange ironie is
dat er bovenal wordt gewaarschuwd tegen marktverstoring. Derdewereldlanden die
landbouwexporten beperken, of zoals Argentinië op dit moment doet, extra
belasten, om voor de eigen bevolking de voedselvoorziening veilig te stellen
zouden de markt verstoren. Zo ook zou het stimuleren van een gedecentraliseerde
opwekking van bio-energie marktverstorend zijn. Degenen die dit zeggen,
bedoelen, dat de markt er enkel is ten behoeve van de nieuwe imperia. De
ondernemerslandbouw verdrijft de boerenlandbouw De voedselimperia willen geen
marktverstoring.

—————

Jan
Douwe Van der Ploeg
is
professor in de rurale sociologie aan de landbouwuniversiteit Wageningen. Zijn
meest recente boek is "The New Peasantry . Struggles for autonomy and
Sustainability in an Era of Empire and Globalization"

Je kunt een gesprek met de auteur over zijn boek zien/horen in het programma
Desmet Live van dinsdag 27 mei 2008 .