Het communalisme van Murray Bookchin
Op 14 april vindt op de alternatieve boekenbeurs in Gent de voorstelling plaats van ‘Sociale ecologie en politiek’ van Murray Bookchin. Naar aanleiding daarvan brengen we twee artikelen van de Britse politicoloog Andy Price. Nadat Bookchin gedurende tientallen jaren van onderzoek en activisme op het terrein van het anarchisme actief geweest was, zou hij zich in zijn laatste theoretisch geschrift, ‘The communalist project’ (2002), niet langer op het anarchisme beroepen. ‘Vele jaren geleden,’ zo vertelt Bookchin ons hier, ‘trachtte ik een onderscheid te maken tussen “sociaal-anarchisme” en “lifestyle-anarchisme”.’ Maar deze poging om anarchisme onder de noemer ‘sociaal-anarchisme’ onder te brengen was ‘grotendeels gedoemd te mislukken’. Bijgevolg opteerde hij voor de term communalisme, ‘dat de meest bruikbare elementen uit de anarchistische en de marxistische traditie samenbrengt en verder ontwikkelt’.
(Door Andy Price, vertaling Johny Lenaerts, dit artikel verscheen eerder in Buiten de Orde, Nr 3/2016)
Welke concrete vorm neemt zijn politiek project aan? Daarvoor dienen we eerst zijn centrale theoretische opvattingen over macht, politiek en staatsmanschap te bekijken.
Macht, politiek en staatsmanschap
In zijn politiek programma maakt Bookchin een groot onderscheid tussen politiek en de staat, of veeleer tussen politiek en het handelen van de staat of ‘staatsmanschap’. Even belangrijk is evenwel ook zijn focus op macht, en meer bepaald de plaats die macht inneemt in het dialectisch spanningsveld tussen deze twee begrippen. Dit betekent dat het bestaan van macht voor Bookchin belangrijk is voor een revolutionaire politiek: berust de macht bij de staat en is het dus staatsmanschap, of berust de macht bij de politiek? Het is belangrijk op te merken dat de manier waarop Bookchin ‘politiek’ gebruikt een herdefiniëring van politiek veronderstelt, een terugkeer naar de oorspronkelijke Griekse betekenis als het bestuur van de gemeenschap of van de polis door middel van volksvergaderingen waarin de deelnemers in een gemeenschappelijke fysieke ruimte met elkaar geconfronteerd worden.
In zijn belangrijkste politiek werk, ‘From Urbanization to Cities: Toward a New Politics of Citizenship’ (1992/1995), schetst Bookchin uitvoerig de lange geschiedenis van deze vorm van zelfbeheer, de lange geschiedenis van de authentieke politiek. Het ontstaan van de eerste steden in de geschiedenis van de mensheid, gecreëerd door de materiële en subjectieve differentiëring van de maatschappij in de neolitische revolutie, leidde volgens Bookchin naar de vroegste opvattingen van een universele humanitas. In de nieuwe urbane centra kwam er een nieuw domein tot stand waarin de mensen los van bloedverwantschap of familiebanden met elkaar in contact traden. Ze deelden de fysieke en de mentale ruimte van de maatschappij en begonnen een afzonderlijk sociaal instinct te ontwikkelen, waarin rechten en verantwoordelijkheden ontstonden, die uitstegen boven de engagementen van de stam en tot op zekere hoogte ook boven de mystiek van het stamleven.
Deze ontwikkelingen veroorzaakten een grote sprong in het menselijk bewustzijn – een dialectische beweging naar de groeiende complexiteit en subjectiviteit van de menselijke soort. Dit proces zou volgens Bookchin een eerste institutionele uitdrukking vinden in het democratisch experiment in Athene. In ‘From Urbanization to Cities’ geeft Bookchin een uitvoerige schets van de ontwikkeling en de problemen van de Griekse democratie. Hierin zien we hoe de opvattingen over burgerschap en burgerlijke verantwoordelijkheden ontstaan, de opvattingen over openbare dienstverlening, en daarenboven de opvatting van politiek als zaak van de polis, van de Griekse stadstaat. Het ontstaan van democratie in de Griekse oudheid en alles wat dit met zich meebrengt is een historische innovatie en een belangrijke stap in de geschiedenis van het zelfbeheer van de gemeenschap.
Volgens Bookchin werd deze democratische stap in de loop van de geschiedenis gevolgd door andere pogingen om een gemeenschap in zelfbeheer uit te bouwen: de traditie van de town meeting in New England, de Parijse secties van 1793-1794, de Zwitserse Confederaties van 1524-1800, en de revolutionaire experimenten tijdens de Spaanse Revolutie van 1936, om enkel maar de belangrijkste te noemen. Deze ontwikkelingen duiden volgens Bookchin op het historisch bestaan en op de dialectische ontwikkeling van politiek zoals dat oorspronkelijk in Athene opgevat werd, en dat in de één of andere vorm tot op de dag van vandaag is blijven voortbestaan. Het is in de schoot van deze ontwikkeling dat we het domein van de politiek zien ontstaan: ‘De mensen kwamen samen in de agora van de Griekse democratieën, in het forum van de Romeinse volksvergaderingen, in het centrum van de middeleeuwse gemeente en op de plaza van de stad in de renaissance. In meer of mindere mate ontstond in dit publieke domein een radicaal nieuwe arena – een politieke -, gebaseerd op beperkte maar dikwijls participatieve vormen van democratie en ontstond er een nieuwe opvatting over burgerschap, de actieve burger.’
Deze nieuwe actieve burger en de opvatting van burgerschap zijn voor Bookchin van vitaal belang en vormen de basis voor zijn opvatting van een authentieke politiek. Hij behandelt de problemen die met al deze historische voorbeelden van een nieuw domein van burgerschap gepaard gaan – problemen van overheersing door de man, van hiërarchie, van slavernij -, om te besluiten dat er zoiets bestaat als het ideaal van het zelfbeheer van de gemeenschap, van een authentieke publieke ruimte die sedert het moment dat het door de Grieken uitgewerkt werd, een politieke rol gespeeld heeft. Bookchin roept nooit op tot een terugkeer naar geïdealiseerde opvattingen over deze politieke entiteiten of over zijn historische voorbeelden, maar hij pleit enkel voor een herformulering van de concepten en principes die ons zouden kunnen leiden bij de ontwikkeling van een nieuwe politiek voor de toekomst.
De betekenis van deze oorspronkelijke opvatting van politiek is volgens Bookchin evenwel in de hedendaagse tijd verloren gegaan, zowel bij de burger als bij de activist. Politiek heeft momenteel de betekenis gekregen van staatsmanschap: politiek verwijst momenteel naar het terrein van de wetgever, van de militair, van de bureaucratie en niet naar het originele Helleense begrip van politiek als een activiteit voor het publiek welzijn, het domein van het authentieke burgerschap. Historisch gezien verwees de centralisering van macht in de maatschappij naar het domein van het authentieke burgerschap dat ontstond in de eerste steden en dat in diens latere institutionele uitdrukkingsvormen toegeëigend werd door professionele politici uit de machtscentra of de staat. Politiek werd het domein van de politicus, van de bureaucraat, van de politieke partij, van de enquêteur, van de nationale pers: elementen die zweven rond de staat die de originele politieke sfeer ingepikt heeft.
Deze focus op de toe-eigening van het authentieke politieke domein door de staat is van vitaal belang voor Bookchins politiek programma, omdat de toe-eigening van het politieke domein op de eerste plaats een toe-eigening van macht betekent. Zoals we eerder al aangaven, wordt macht volgens Bookchin ofwel gecontroleerd door het authentieke domein van de burger, door de authentieke politiek, ofwel door de staat. Volgens Bookchin heeft de staat en de praktijk van staatsmanschap geen authentieke basis in het gemeenschapsleven en als dusdanig is elke macht van de staat, macht dat onttrokken werd uit het authentieke politieke domein. Dit wil zeggen dat de groei van de staat haast volledig gebaseerd is op de vermindering van de macht van het politieke domein. Volgens Bookchin toont de geschiedenis aan dat de staat niet enkel het centrum van agenten en instellingen is, een aanfluiting van de politiek, maar dat het ook het proces is dat het individu als publiek wezen, als burger die een participatieve rol in de activiteiten van zijn of haar gemeenschap speelt, van zijn sokkel gehaald heeft.
Daarom parasiteert de staat op de gemeenschap, en berooft hij de gemeenschap van zijn materiële en spirituele bronnen, en berooft hij hem van zijn macht, van zijn legitiem recht het lot in eigen hand te nemen. Het zij hier nogmaals benadrukt dat deze focus op de machtsstrijd tussen het authentieke domein van de burger en de staat, tussen politiek en staatsmanchap, van cruciaal belang is voor Bookchins praktisch programma, want indien de staat zodanig toegenomen is dat hij zich het politieke domein van de macht toegeëigend heeft, dan is het herstel en de re-empowerment van het politieke domein – de re-empowerment van de lokale, direct democratisch beheerde gemeenschappen – de enige weg om weerstand te bieden aan de staat en een nieuwe maatschappij uit te bouwen. Er bestaat volgens Bookchin geen andere weg om de sociale en de ecologische crises van onze tijd te boven te komen dan het begrip staatsmacht aan te pakken en alternatieven te creëren die de macht van de staat terugnemen en in handen van de lokale gemeenschap leggen.
Omwille van de historische verwarring tussen politiek en staatsmanschap hebben volgens Bookchin de radicale bewegingen van het verleden dikwijls staatsmanschap beschouwd als politiek en zijn ze er niet in geslaagd te begrijpen dat die twee concepten niet enkel radicaal van elkaar verschillen, maar dat er een radicale spanning – in feite een tegenstelling – tussen hen bestaat. Dus dat de bewegingen uit het verleden niet op een succesvolle manier omgegaan zijn met politiek in zijn oorspronkelijke Helleense betekenis, en evenmin met de staat als een geheel van apparaten en sociale relaties die specifiek de taak hebben de heerschappij over en de uitbuiting van de politiek van de burgers mogelijk te maken. Ze hadden slechts vage begrippen over macht en over diens rol in revoluties en over de creatie van een vrije maatschappij. Voor marxisten werd de machtsovername van de staat, die ze verwarden met politiek, het doel: de arbeidersklasse moest de controle over deze repressieve instantie verwerven en het in haar eigen belang inzetten. Door de anarchisten werd macht anderzijds gezien als het enige bestanddeel van de staat en bijgevolg veroordeelden ze elke institutionele vorm van macht, hoe radicaal die ook was.
Volgens Bookchin verwarren beide benaderingswijzen politiek en staat en wordt bijgevolg geen juiste analyse gemaakt van het begip macht: enerzijds zou politieke macht en haar apparaat dienen veroverd te worden; anderzijds zou het in zijn geheel dienen verworpen te worden. Dit is volgens Bookchin geen juiste opvatting over de spanning die er tussen politiek en staat bestaat en over hun strijd om de macht. Volgens Bookchin komt macht nooit enkel in één domein voor en kan men nooit in het institutionele kader van de staat voor macht strijden. Daarenboven kan macht nooit losgekoppeld worden van een institutioneel kader als dusdanig: een dergelijk kader dient uitgebouwd te worden om macht te incorporeren, maar het dient uitgebouwd te worden in directe tegenstelling tot de staat. De weigering om macht in tegenstelling tot de staat te institutionaliseren, betekent uiteindelijk geen enkele uitdaging voor de staat. Want volgens Bookchin is macht die niet in handen van het volk berust, macht die overgeleverd wordt aan de staat. Omgekeerd is het zo, dat elke macht dat het volk verwerft, macht is dat uit de handen van de staat moet ontfutseld worden. Er kan geen institutioneel vacuüm bestaan waar macht voorkomt: ze berust ofwel bij het volk ofwel bij de staat.
In tegenstelling tot de radicale programma’s van het verleden, stelt Bookchin dat het communalisme zich in dit opzicht op de eerste plaats bekommert om het probleem van de macht. Macht dient volgens Bookchin niet louter opgevat te worden als staatsmacht en bijgevolg verworpen te worden. Het moet ook als iets reëels, als iets stevigs en tastbaars beschouwd worden en niet louter als iets spiritueels en psychologisch. Ontkennen dat macht een krachtig levenselement is, komt erop neer dat men er iets ongrijpbaars van maakt.
Bookchin: ‘Macht is niet iets dat kan worden uitgeschakeld. Hiërarchie, overheersing en klassen kunnen en zouden moeten uitgeschakeld worden, net zoals het gebruik van macht om mensen tegen hun eigen wil iets te laten doen. Maar de bevrijdende werking van macht, de toename van macht van machtelozen, is onontbeerlijk voor de uitbouw van een maatschappij op basis van zelfbeheer en voor de behoefte aan sociale verantwoordelijkheid – kortom, voor vrije instellingen. Het is niet mogelijk een vrije maatschappij te bekomen, zowel voor sociale als voor individuele wezens, zonder macht te eisen, zonder macht te institutionaliseren voor gemeenschappelijke en rationele doelstellingen, en zonder in de natuurlijke wereld voor rationale behoeften op te treden.’
Deelname aan lokale verkiezingen
Bookchins politiek programma is gericht op de institutionalisering van de macht – het bevrijdend gebruik van macht om vrije instellingen te creëren. Hij wil macht ontfutselen uit het domein van de staat en het plaatsen in het authentieke domein van de burger: de direct democratische gemeente. Deze bekommernis om de institutionalisering van de macht in de gemeente leidt naar het meest controversele aspect van zijn benadering: Bookchin pleit ervoor dat in dit proces van politieke empowerment de aanhangers van het communalisme zouden deelnemen aan de verkiezingen voor een potentieel belangrijk machtscentrum – de gemeenteraad – en dat ze zich zouden inzetten voor de uitbouw van krachtige wijkraden.
Bookchin beschouwt de gemeente niet simpelweg als de lokale arm van de staat. Het lokale, gemeentelijke niveau ligt volgens hem aan de basis van het begrip humanitas toen de menselijke soort begon met steden te bouwen en de bekrompenheid van het verleden achter zich te laten. Dit wil niet zeggen dat Bookchin de gemeente zoals ze momenteel bestaat zou aanvaarden. Veeleer het tegendeel. Bookchin ziet in dat de moderne gemeente door vele aspecten van de staat doordrongen is en dikwijls optreedt als een agent van de burgerlijke natiestaat. Maar Bookchins oproep voor verkiezingsdeelname op gemeentelijk niveau is een poging om de etatistische gemeentelijke structuren uit te schakelen en hen te vervangen door instellingen voor een libertaire politiek. Het zou uiteindelijk moeten gaan om een radicale herstructurering van de gemeente in overeenstemming met haar mogelijkheden, d.w.z. dat de gemeente in overeenstemming zou moeten gebracht worden met het bevrijdende potentieel dat het heeft als burgerlijk domein waarin de mensheid in de loop van de geschiedenis zijn oorspronkelijk tribale animisme overwonnen heeft en waar hij in de toekomst zijn rationeel bewustzijn verder kan ontwikkelen.
Bookchins analyse in zijn belangrijkste politiek werk is gebaseerd op de overtuiging dat de belofte die de eerste steden in zich bergden, doorheen de toenemende centralisering en groei van de staat in een proces van verstedelijking verloren gegaan is. De urbane olievlek die we momenteel steden noemen, kan volgens Bookchin al vele eeuwen niet meer ‘stad’ genoemd worden: aan de grote stap voorwaarts in het bewustzijn dat de eerste steden betekende, en dat zijn grootste institutionele uitdrukking vond in het Griekse experiment met democratie, kwam een einde toen het urbane centrum in toenemende mate overgeleverd werd aan een vreemde macht. Nergens wordt deze vreemde macht en dit machtsverlies duidelijker tentoongespreid dan in de grote steden van de huidige tijd. Daarom stelt Bookchin dat het herstel van de gemeentelijke macht een belangrijke opdracht is.
Niettemin stelt Bookchin dat deze opdracht veel moeilijkheden op zijn weg zal tegenkomen indien men de gemeente enkel opvat in strikt structurele en ruimtelijke termen. Want dan zou het inderdaad voor de mensen niet mogelijk zijn om zich zelfs maar bewust te worden van de mogelijkheid van zelfbeheer en gemeenschapscontrole of dat ze zich zelfs maar bewust zouden worden van de grenzen van hun gemeenschap: indien de bestaande lokale gemeentelijke structuren zich enkel zouden uitstrekken tot het niveau van de staat en de stad, dan zou zelfs de politiek die de burgers ontwikkelen vreemd en onpersoonlijk lijken. Bookchin merkt daarom op dat het evident is dat steden als New York City en Londen geen kans maken om burgers naar het model van het antieke Athene bijeen te brengen. Maar het fundamentele principe dat doorheen deze vorm van verstedelijking loopt is dat ze gevormd worden door buurten of kleine gemeenschappen die een zekere mate van identiteit kennen, die kan bepaald zijn door culturele, economische of sociale aspecten.
Het is op het niveau van deze buurten – zelfs op het niveau van woonblokken in steden als New York – dat volgens Bookchin het proces van municipalisering kan plaatsvinden. En alhoewel deze buurten in hun huidige vorm een centrale coördinatie van experten en dergelijke vereisen – dus van staatsfunctionarissen -, staan ze in feite reeds open voor een politieke, en met verloop van tijd ook een fysieke decentralisering. Dit onderscheid tussen politieke en fysieke decentralisering is van belang: dit is waar de deelname aan het lokaal bestuur ontstaat, want, zoals we reeds eerder aanhaalden, is volgens Bookchin het proces van municipalisering expliciet gebaseerd op het ontfutselen van macht aan de staat.
De burgers van een buurt in New York of Londen die macht willen verwerven hebben twee opties. Ofwel kunnen ze het domein van het staatsmanschap, van de officiële politiek binnentreden en lokale en nationale macht verwerven. Ofwel kunnen ze hun eigen macht uitbreiden en institutionaliseren door een lokale communalistischhe groep in hun buurt op te richten en een lijst van principes en doelstellingen op te stellen. Ze zouden zichzelf kunnen vormen door middel van leesgroepen, vergaderingen en lokale campagnes. Dan, en enkel dan, kunnen ze zich wenden tot lokale structuren, die momenteel nog met de structuur en de mentaliteit van de staat belast worden, en er trachten invloed op uit te oefenen. Het komt er dus opaan dat de communalisten de publieke ruimte betreden, hun ideeën aan een ruim publiek bekend maken en met zoveel mogelijk mensen uit hun gemeenschap gaan samenwerken.
In dit opzicht kan de municipalisering van zelfs de kleinste eenheid van een grote stad beschouwd worden als deel van een brede beweging die de stad terug opeist, en als deel van een breder herstel van het actief burgerschap. De weg is even belangrijk als het doel: doel en middelen vallen op een rationele manier samen. Zelfs indien het project om de gemeente te herstellen in een eerste fase zou mislukken, dan is er niettemin een tweevoudige transformatie op gang gebracht.
Ten eerste is er een transformatie in de opvatting van de burger over de toekomstige fysieke decentralisering en in de opvatting van een nieuw burgerschap: het begrip van een libertaire gemeente wordt in de lokale verkiezingscampagne uitgedragen. Het proces van een lokaal electoraal engagement brengt bijgevolg een nieuw perspectief met zich mee: een nieuw concept van politiek en burgerschap dat het idee van zowel politieke als ruimtelijke, ethische als fysieke transformatie opwekt.
Ten tweede worden de leden van de lokale buurtgroepen door het proces zelf getransformeerd. Ze worden gevormd voor de mogelijkheden van een toekomstige maatschappij, maar ook voor hun eigen rol daarin, hun eigen verantwoordelijkheden en creatieve capaciteiten in een actieve gemeenschap in zelfbeheer. Zelfs indien deze opvatting in de vroegste stadia van de creatie van een libertair municipalistische maatschappij een ver wijderd doel blijft, dan zal de deelnemer aan het project er hoe dan ook door getekend worden. Niemand die aan de strijd voor een maatschappelijke herstructurering deelneemt, zo stelt Bookchin, zal uit deze strijd tevoorschijn komen met de vooroordelen, gewoontes en gebruiken waarmee hij of zij eraan begonnen was. De deelnemers aan een communalistisch project zullen door educatie en ervaring getransformeerd worden tot actieve burgers.
De ontwikkeling van de opvatting van een toekomstige maatschappij en van het actief burgerschap, het langdurige proces om machtsposities op gemeentelijk niveau te verwerven, zelfs indien dit mislukt, is volgens Bookchin een zaak van empowerment. Want zelfs indien men zou falen om politieke macht te verwerven, dan heeft men in elk geval een morele macht verworven. De pas opgerichte wijkraden en de groeiende buurtgroepen hebben misschien geen politieke macht, maar ze kunnen een enorme morele macht uitoefenen. Een wijkraad die zich duidelijk uitspreekt over bepaalde thema’s zou volgens Bookchin grote onrust onder de lokale overheden kunnen veroorzaken en een brede publieke reactie kunnen op gang brengen, die soms zelfs de regio overstijgt.
De stappen die hier geschetst worden, hoe aarzelend ze in het begin ook zijn, zijn voor Bookchin een vitaal onderdeel van de radicale herstructurering van de maatschappij en vormen een centraal onderdeel van zijn algemeen politiek programma. Maar veeleer dan een einddoel is het veroveren van de macht op gemeentelijk niveau enkel het begin voor een nieuwe regeling van de relatie tussen volk en kapitaal. Ze vormt het ‘minimum programma’ van het communalisme. Vertrekkende vanuit lokale vergaderingen en leesgroepen, zouden lokale thema’s kunnen aangesneden worden, zoals parkruimte of verkeer en dergelijke meer, die tegemoetkomen aan de elementaire behoeften van het volk en haar dagelijks leven aangenamer maken.
De uitbouw van een duale macht
Al deze activiteiten, die op zichzelf niet revolutionair zijn, maken deel uit van een geleidelijk proces dat niet enkel de gemeente maar ook het individu transformeert: van passieve kiezer wordt hij actieve burger. Volgens Bookchin maakt dit minimum programma het communalisme geenszins tot een reformistisch programma, als zou een communalistische maatschappij via verkiezingen tot stand kunnen komen. Deze eerste stappen maken veeleer deel uit van een brede ontwikkling waarin elke nieuwe eis als springplank fungeert voor nieuwe eisen, en het systeem op de proef stelt. Hier komt het ‘maximum programma’ van het communalisme in zicht, waarvan het uiteindelijk doel erin bestaat deze eerste vormen van zelfbestuur te institutionaliseren.
Wanneer deze ontwikkelingen eventueel op gemeentelijk niveau tot electoraal succes zouden leiden en er machtsposities in de gemeenteraad kunnen ingenomen worden, dan zouden deze machtsposities, die wortelen in de gemeenschapsorganisatie, gebruikt kunnen worden om wijkraden in het leven te roepen en hen wetgevende bevoegdheid te verlenen. Dit betekent nog niet de uitbouw van de nieuwe maatschappij maar legt er wel de institutionele basis voor. Het maximum programma tracht volgens Bookchin de leidinggevende instellingen van de gemeente te herstructureren in volkse democratische assemblees in buurten, steden en dorpen. In deze volksassemblees zouden de burgers – zowel uit de middenklasse als uit de arbeidersklasse – de problemen van het openbare leven aanpakken, beleidsbeslissingen nemen in een directe democratie, en het ideaal van een humane en rationele maatschappij in de praktijk omzetten.
De macht zou verschuiven van de staat naar de gemeenschap, waardoor volgens Bookchin de relatie tussen het volk en het kapitaal zou kunnen veranderen. Maar meer dan dit verandert het de relatie tussen de mensen onderling. De creatie van wijkraden beoogt niet enkel het politieke leven van de maatschappij te veranderen maar ook diens economisch leven. Ook voor de economische reconstructie is de gemeente van cruciaal belang: het gaat er volgens Bookchin niet om de economie te nationaliseren of de productiemiddelen aan het privébezit over te geven maar om de economie in gemeentebeheer te plaatsen, zodanig dat elk bedrijf onder het beheer van een lokale assemblee terecht komt.
De assemblee neemt beslissingen over de productie en over de economie in het algemeen, in het belang van de gemeenschap in zijn totaliteit. Niet enkel vertrekt dit principe vanuit de overtuiging dat de gemeenschap, georganiseerd in lokale assemblees, het beste weet wat haar eigen belangen zijn, maar dit betekent ook dat de strikte scheiding tussen leven en werk opgeheven wordt, vermits de burgers niet enkel economische beslissingen nemen op basis van eigenbelang en los van alle andere aspecten van het leven, maar met alle aspecten van het gemeenschapsleven voor ogen, zowel werk als vrije tijd, zowel spel als productie. Wanneer arbeiders uit verschillende sectoren aan de volksassemblees deelnemen, dan doen ze dat volgens Bookchin niet als arbeiders – drukkers, loodgieters, staalarbeiders, en dergelijke, met specifieke belangen – maar als burgers die vooral bekommerd zijn om het algemeen belang van de maatschappij waarin ze leven.
Bookchin beperkt zich niet tot een louter economische analyse van de maatschappij maar is geïnteresseerd in alle aspecten van het leven en alle vormen van hiërarchie worden door hem met elkaar in overeenstemming gebracht in de politieke structuur van de maatschappij. Doordat hij de drager van het revolutionair project in de burger ziet, ontwikkelt Bookchin het idee dat de revolutie dient plaats te vinden in elk aspect van het leven. Daartoe zou de burger dienen losgekoppeld te worden van zijn specifieke identiteit als arbeider en als individu die zich vooral voor zijn eigen belangen interesseert. De controle die hij in het verleden in het economisch domein gezocht heeft, kan uitgebreid worden tot de creatieve controle over zijn leven in zijn totaliteit. De burger kan als actief lid van de gemeenschap beginnen in te zien dat volwaardig burgerschap een veel grotere bevrediging geeft dan zijn persoonlijke economische vooruitgang. Het engagement in het nieuwe, versterkt gemeentelijk leven zal volgens Bookchin in dit opzicht een school voor de vorming tot actief burgerschap worden en een nieuw perspectief openen; de assemblees zouden niet enkel functioneren als permanente instellingen om beslissingen te nemen maar als arena’s voor de vorming van de mensen in het omgaan met complexe regionale aangelegenheden.
Het ontstaan van deze assemblees wil evenwel niet automatisch zeggen dat er een communalistische maatschappij ontstaan is. De belangrijkste laatste stap in het maximum programma bestaat er volgens Bookchin in dat de gemeenten met elkaar een confederatie dienen te vormen. Dit wil zeggen dat deze nieuwe, direct democratische gemeenschappen volgens Bookchin nooit kunnen beschouwd worden als autarkisch. De opvatting dat de gemeenschappen op zichzelf zouden kunnen bestaan is reactionair: de macht van de staat zou nooit kunnen bekampt worden door middel van een veelheid van individuele en van elkaar losstaande gemeenten; de staat zou daar goed mee kunnen omgaan. Daarom zou een lokale politiek nooit geïnterpreteerd mogen worden als kleinsteedsheid; evenmin zou decentralisering betekenen dat kleinschaligheid een doel op zichzelf zou zijn. Dit wil zeggen dat de versterkte gemeentelijke assemblees nooit opgevat mogen worden als het eindstadium van de maatschappelijke transformatie: veeleer vormt een grote confederatie van assemblees, een commune van communes, de vitale eindfase van het project van de uitbouw van een leefbare institutionele structuur. Op die manier komt er een duale macht in de maatschappij tot stand dat mogelijkerwijze aan de natiestaat kan weerstaan.
Hopelijk is duidelijk geworden dat de gemeentelijke assemblees de centrale organisatorische eenheid in Bookchins politiek programma vormen. Zij krijgen de opdracht de staatsorganen die momenteel de dorpen en steden controleren, te ondergraven en de macht naar zich toe te trekken; ook fungeren zij als een school in actief burgerschap. Maar het is enkel wanneer de gemeenten systematisch met elkaar confedereren, dat ze de macht van de natiestaat beginnen uit te hollen en door middel van volksassemblees en confederale raden de controle over het economische en politieke leven kunnen verwerven. Het is belangrijk zich te herinneren dat voor Bookchin het begrip macht en de plaats waar ze uitgeoefend wordt van cruciaal belang is: macht kan door het volk verworven worden in de mate dat ze aan de staat ontfutseld wordt. Bijgevolg kan dit uiteindelijk niet bereikt worden via gedecentraliseerde, direct democratische gemeenten die zich enkel maar bekommeren om hun eigen welzijn maar in een confederatie van deze gemeenten, in een netwerk van raden wiens leden of afgevaardigden door het volk in assemblees gekozen werden. Het is deze confederatie van democratische, libertaire gemeenten – deze commune van communes – dat zich als een duale macht in de maatschappij opstelt tegenover de gecentraliseerde natiestaat.
Met betrekking tot de relatie tussen het lokale, gemeentelijke niveau en het confederale niveau brengt Bookchin een belangrijk onderscheid aan: dat tussen het uitwerken van het beleid en het uitvoeren van het beleid. Het beleid wordt volgens Bookchin enkel uitgewerkt in de assemblees, in het beleidsvormingsproces dat bepaalt hoe een maatschappij zal bestuurd worden. Het confederale niveau heeft een louter uitvoerende taak, het is de coördinerende instantie die de politiek uitvoert zoals ze door de burgers in de assemblees voorgeschreven werd, hun functie is dus van louter administratieve en praktische aard.
Met zijn model voor een maatschappelijke organisatie waarin burgerparticipatie en gemeentelijk zelfbeheer centraal staan, heeft Murray Bookchin een utopische politiek praktische vleugels gegeven.
Uit: Andy Price, ‘Recovering Bookchin. Social Ecology and the Crises of Our Time’, Porsgrunn/Norway: New Compass Press, 2012. Vertaling en bewerking: Johny Lenaerts. Dit artikel verscheen eerder in Buiten de Orde, Nr 3/2016.