Ga naar de inhoud

Had Thatcher gelijk?

Enkele bedenkingen bij de linkerzijde en de Europese Unie. Het resultaat van de Europese verkiezingen was ontnuchterend. Na vijf jaar crisis kon enkel worden vastgesteld dat de linkerzijde geen garen spint bij de grote economische en sociale problemen die deze crisis teweeg brengt. Wat is er aan de hand? De inleiding van Francine Mestrum over Europa op het debat van maandag 21 juli in NTG tijdens de gentsefeestendebatten.

14 min leestijd

(bron: dewereldMorgen)

Zou het kunnen dat Thatcher dan toch gelijk had? Dat er geen alternatieven voor het huidige beleid bestaan? De vraag in deze termen stellen is een provocatie, uiteraard, maar misschien moet de linkerzijde toch eens hard gaan nadenken over haar visie en haar strategie m.b.t. de Europese instellingen en het Europese beleid.

Hoe men het ook draait of keert, de linkerzijde in België stagneert. Als men de resultaten van diverse partijen optelt (PS en Sp.a, Groen en Ecolo, PVDA en PTB plus de vele splinterpartijtjes) dan komt men voor de Kamerverkiezingen in 2014 uit op 33,4 procent, tegenover 34,1 procent in 2010. Voor de Europese verkiezingen geeft dit 34,55 procent in 2014 tegenover 34,26 procent in 2009. Ondanks een fantastische campagne bleef de PVDA+/PTB-GO steken op 3,5 procent.

In de Europese verkiezingen van afgelopen maand mei viel vooral het grote succes van de eurosceptici op. Hun twee ‘grote’ fracties ECR (Conservatieven en Reformisten) en EFD (Fractie voor Vrijheid en Democratie)), samen met een relatief grote groep “niet-ingeschrevenen” (52) tellen samen 170 leden.

Dit verandert echter niets aan de machtsverhoudingen in het Parlement. De christen-democraten van de EVP en de sociaal-democraten van de S&D fractie behouden hun absolute meerderheid. De linkse fracties tenslotte, S& D, Verenigd Links en Groenen gaan samen slechts minimaal vooruit (293 zetels i.p.v. 288).

De conclusie moet duidelijk zijn: links haalt geen  voordeel uit de crisis. Zeker, Syriza in Griekenland en Izquierda Unida en Podemos in Spanje haalden een opmerkelijk succes. Dit zijn landen waar de crisis bijzonder hard heeft toegeslagen. Maar ook de mensen in Ierland, Italië, Croatië, Letland en Cyprus weten wel wat “crisis” betekent. En alle landen van de EU moeten afrekenen met drastisch lagere sociale uitgaven en een afbouw van sociale diensten. De werkloosheid is bijzonder hoog. En toch kiezen de mensen niet voor links om een oplossing voor hun problemen te vinden. Ze geloven duidelijk niet dat de linkerzijde iets voor hen kan doen. 

We kunnen moeilijk anders dan hieruit besluiten dat de linkerzijde zelf in een crisis zit. Ze overtuigt de mensen niet langer, haar boodschap slaat niet aan. Wel keert men zich tot een onverdraagzaam, eurosceptisch en vaak racistisch en xenofoob rechts. Dat is een bedreiging voor de democratie. 

Wat moet er gebeuren?

Het Europees Sociaal Forum is dood en begraven. De opvolger, de “Alter-Summit”, nam in Athene vorig jaar een bijzonder makke start en het ziet er niet naar uit dat het een echt mooie toekomst tegemoet gaat. Toch moet gezegd dat de sociale bewegingen in Europa een geweldig grote sprong vooruit hebben gemaakt. Waar tien jaar geleden nog nauwelijks over de Europese Unie werd gesproken, gaf de nee-stem in Frankrijk en Nederland in het referendum over het grondwettelijk verdrag een echte boost aan de bewegingen. De crisismaatregelen die uitmonden in het soberheidsbeleid houden de bewegingen wakker en het verzet tegen de nieuwe handelsverdragen is bijzonder fel. Maar samenwerken blijft bijzonder moeilijk. Een echte Europese beweging is er nog steeds niet. Hoe komt dat en wat kan er aan gedaan worden?

Een eerste hinderpaal zijn de onduidelijke politieke en ideologische standpunten van de bewegingen. Vandaag wordt door iedereen luid geroepen om een “ander” Europa, dat “sociaal” en “democratisch” moet zijn. Mooi, maar wat betekent het? Niemand weet het. Niemand kan het zeggen. En dat komt omdat er bij de bewegingen een grote heterogeneïteit bestaat die nooit wordt uitgesproken.

Sommigen zijn tegen het idee van Europese integratie zelf, anderen willen geheel andere instellingen en nog anderen zijn bereid om met de huidige instellingen – ook al moeten die op termijn worden aangepast – wel werken aan het beleid. Alle standpunten zijn m.i. legitiem, maar het is moeilijk om akkoorden te maken met bewegingen waarvan je niet weet waarvoor ze eigenlijk staan.

De politieke programma’s die achter elk van deze grof geschetste standpunten schuil gaan, zijn dan ook heel verschillend. In het eerste geval wil men terug naar een volledig herstel van de nationale soevereiniteit, in het tweede zal men zich slechts marginaal inlaten met het beleid en zich toespitsen op het delegitimeren van de instellingen, vooral de Europese Commissie. En in het derde geval zal men kijken naar de beleidsvoorstellen en ze trachten te blokkeren of bij te sturen.

De slogans over het “andere” Europa verhullen deze fundamentele verschillen. Een debat er over wordt onmogelijk en onwenselijk geacht, want het is duidelijk dat ze de bewegingen zullen verdelen. De scheidslijnen lopen trouwens ook vaak binnen de verschillende organisaties, denk maar aan de vakbonden. Een voorbeeld van wat dit betekent is b.v. het feit dat voor de Alter Summit vorig jaar in Athene geen akkoord kon worden gevonden over de noodzaak van “sociale convergentie”.

De onduidelijkheid leidt ook tot een kromme analyse van het Europees beleid en van het verzet ertegen. Sommigen veroordelen de Europese Commissie omdat ze te veel macht zou hebben, niet verkozen is en anti-democratische trekken vertoont. Er op wijzen dat de afgelopen jaren meer en meer macht in handen van de Europese Raad is gekomen, helpt dan niet, want het zijn eigenlijk niet de instellingen zelf waarin die bewegingen geïnteresseerd zijn. Ze zijn tegen een zogenaamde “supranationale” instelling, of dat nu de Commissie dan wel de Raad is. Een betere analyse van de Europese Raad zou hen verplichten om de verantwoordelijkheid van de nationale regeringen zelf onder ogen te zien, zowel voor het soberheidsbeleid als voor de handelsakkoorden. Hun anti-EU strategie zou er door bemoeilijkt worden.

Ik ben er sterk van overtuigd dat de bewegingen nooit uit de impasse zullen geraken als ze niet eerst duidelijkheid creëren over wat ze eigenlijk willen. Ze moeten door die zure appel heen. Als dat gebeurd is, dan kan er wel en redelijk makkelijk zelfs gezocht worden naar die punten waar men het over eens is, zoals het verzet tegen TTIP (handelsakkoord VS-EU), zonder dat de Commissie daarvoor verantwoordelijk moet gesteld worden. De strategieën zullen telkens verschillend zijn, maar nu en dan zal men wel degelijk kunnen samenwerken.

Er is nog iets: ik denk ook dat de eurosceptische linkerzijde duidelijkheid moet creëren over waar ze precies verschilt van de eurosceptische rechterzijde. Dat er bij PVDA-aanhangers zoveel bijval was te merken op facebook tijdens de verkiezingscampagne voor uitspraken van Nigel Farage van UKIP was bijzonder pijnlijk. 

En de boodschap?

Als de linkerzijde de mensen niet langer kan overtuigen van de relevantie van haar boodschap, moet die boodschap zelf misschien eens onder de loep genomen worden. Ik ben er persoonlijk van overtuigd dat de meeste elementen van de boodschap nog even belangrijk zijn als vijftig of honderd jaar geleden. De linkerzijde staat voor internationale solidariteit, sociale rechtvaardigheid, economische en politieke democratie. Hoe dat alles moet bereikt worden is een andere vraag. De wereld is de afgelopen vijftig jaar grondig veranderd, de economie en de maatschappij hebben andere behoeften en het verhaal waarmee men de mensen toespreekt moet daar rekening mee houden. Kenmerkend voor Syriza en Podemos was precies dat ze de taal van het volk hebben gesproken, ingaand op dat wat mensen zorgen baart, werk, pensioen, gezondheid, huisvesting… Voor een deel van de linkerzijde is dat echter “reformistische praat”, ze spreken liever over het kapitalisme en het imperialisme, het komt nooit bij hen op dat sociaal beleid ook een drijfkracht kan zijn voor structuurveranderingen. Ze denken dat de volledige werkgelegenheid nog terug komt, dat er stabiele jobs voor iedereen nodig zijn en dat de overheid daarvoor moet zorgen.

Het is maar één voorbeeld, maar men kan makkelijk zien waar het fout zit met het linkse discours vandaag. De drie grote prioriteiten van de Alter-Summit zijn vandaag: actie tégen het TTIP, tégen de soberheid en tégen extreem-rechts. Alsof dit blijven tégen zijn aantrekkelijk is voor de mensen. Wat mensen vragen is zekerheid en bescherming, en dat moet hen aangeboden worden, op een betere en rechtvaardiger manier dan wat rechts doet.

En ja, dat houdt in dat we tegen TTIP, soberheid en extreem-rechts zijn, maar je moet het anders aanpakken, terwijl je er ook rekening moet mee houden dat we in een geglobaliseerde wereld leven, ook al zal de linkerzijde die globalisering willen terugschroeven of reguleren. Voortdurend kijken naar het verleden is geen goede strategie, we kunnen en moeten daar niet naar terug. Er moet een toekomstgerichte boodschap met hoop voor de mensen worden verteld. Iets positiefs. Er moeten reële alternatieven worden aangeboden, want we zijn het er wel over eens dat het huidige beleid hoegenaamd niet deugt. En we moeten denken aan een strategie om te komen waar we willen zijn. Met meer dan de 30 procent die we vandaag bereiken.

Kijken in de spiegel

Links moet in de spiegel durven kijken, maar moet stoppen met te praten tegen zichzelf. Links moet zijn publiek uitbreiden en gaan praten met mensen die ons vandaag niet genegen zijn. Links moet een meerderheid bereiken. Er zijn vandaag ontzettend veel jonge mensen die niet langer het verschil kennen tussen de nazikampen en de goelag, tussen de eerste en de tweede wereldoorlog. Maar de linkerzijde gaat naar hen toe en spreekt over uitbuiting en revolutie. En is dan verbaasd dat niemand naar hen luistert.

We leven in een heel paradoxale tijd. West-Europa is het rijkste subcontinent ter wereld, heeft nog steeds de allerbeste sociale bescherming en de grootste vrijheid. Onze democratie is lang niet volmaakt, te veel mensen zijn arm en onze verzorgingsstaten worden afgebouwd. Maar we leven, in grote meerderheid, nog steeds in een onvoorstelbaar bevoorrechte positie in vergelijking met de rest van de wereld. Wat doe je dan? Dit relatief goede maar onvolmaakte systeem teniet doen of proberen het te verbeteren en ook uit te voeren naar de rest van de wereld? Wat willen we trouwens in de plaats van datgene wat nu zo makkelijk wordt verguisd?

Twee dringende behoeften

Als we de hele linkerzijde kunnen overtuigen van de twee bovenstaande punten, de duidelijkheid over onze standpunten en de behoefte aan een nieuw en hoopvol verhaal, en als we er bovendien van uitgaan dat we ons politiek, economisch en sociaal systeem niet overboord moeten gooien maar trachten het te verbeteren, dan geloof ik dat we een strategie kunnen uitwerken. Ik zie twee dimensies.

1. Zoals ook werd gesteld in het boek van de Vooruitgroep (Wereldvreemd in Vlaanderen) moeten we meerschalig leren werken. Het betekent dat we er van overtuigd zijn dat geen enkel land nog op z’n eentje oplossingen kan vinden voor de grote hedendaagse problemen, klimaatverandering, sociale dumping, belastingontwijking of de financialisering van de economie en de natuur. Als je dit zegt, blijven veel mensen ontmoedigd en hopeloos achter.

Ze denken machteloos te staan en geen Europese laat staan mondiale slagkracht te kunnen ontwikkelen. Maar ze kunnen dat wel. Want ook met locaal werk, rond migranten of vluchtelingen b.v. kan je Europees en mondiaal bezig zijn. Het is zo makkelijk om de structurele oorzaak van veel problemen uit de doeken te doen en mensen te leren hoe de locale vork aan de mondiale steel zit.

Op dat ogenblik kan je ook de aandacht van locale raadsleden, parlements- of regeringsleden vragen die wel Europees en mondiaal actief zijn. Dat is wat bewegingen constant kunnen en zouden moeten doen. Om je te verzetten tegen het Europese migratiebeleid is het niet nodig om naar Brussel of Straatsburg te gaan, je kan er in je locale gemeenschap aan werken en druk uitoefenen op parlements- en regeringsleden.

Dit is zeker ook waar voor beleid dat niet direct onder de nationale democratische procedures valt, zoals de handelsakkoorden. In tegenstelling tot wat sommige bewegingen stellen, worden zelfs de kleinste details van elk onderhandelingsmandaat druk besproken door de nationale ministers (en diplomaten) in de Europese Raad.

Nationale parlementsleden kunnen hierover vragen stellen. Ons federaal parlement heeft bovendien een Commissie waar het Europees beleid wordt besproken, samen met Europese parlementsleden, en die Commissie vergadert openbaar. Waarom wordt die procedure niet meer gebruikt?

Waarom geven velen de voorkeur aan de geheime lobbying van regeringen of aan de vaak vrij zinloze straatprotesten? Waarom verplichten we de parlements- en regeringsleden niet hun werk naar behoren te doen? Kortom, wie Europese of mondiale akkoorden wil afwijzen, moet evenmin noodzakelijk naar de Europese hoofdstad gaan, alle nationale parlementen moeten hun rol spelen. Als bewegingen zich van die democratische procedures op een gecoördineerde manier bedienen, kunnen ze wellicht meer druk uitoefenen op de regeringen in de Europese Raad.

De tweede dimensie van de strategie kan erin bestaan dat bewegingen even democratisch en transparant allianties maken met hun Europese parlementsleden. Wat de Europese Unie dringend nodig heeft is een georganiseerde oppositie, een verzet tegen de neoliberale filosofie.

Er zijn in het huidige Europese Parlement twee of drie politieke fracties die daar kunnen aan meewerken. Wat er voor nodig is, is pragmatische goede wil en een bereidheid om zich te organiseren. En uiteraard duidelijkheid over de doelstellingen. De fracties van de linkerzijde en de groenen hebben geen meerderheid in het EP, maar ze kunnen op z’n minst even efficiënt en daadkrachtig zijn als de eurosceptische en eurofobe rechterzijde. Hun stem moet gehoord worden, in alle media. 

Kortom, er is werk aan de winkel. Wat de linkerzijde in eerste instantie nodig heeft is de intellectuele eerlijkheid om de doelstellingen klaar en duidelijk te formuleren. Daarna moet er gewerkt worden aan een pragmatische strategie. Het moet mogelijk zijn om een samenwerking tot stand te brengen tussen nationale en locale bewegingen en nationale en Europese parlementsleden. Sommige bewegingen doen dat al.

Als bewegingen bovendien de middelen en de energie hebben om zich rechtstreeks Europees te organiseren, des te beter, maar het is zeker geen voorafgaande voorwaarde. Een dynamische locale en nationale actie kan zo veel doeltreffender zijn dan de gebruikelijk betoging van vijfhonderd mensen in de Europese hoofdstad … het is een illusie te geloven dat daaruit een brede stroom van verzet zal komen.

Ik wil, voortgaand op deze redenering, vijf stellingen voorleggen:

1. Sociale bewegingen die in verzet willen gaan tegen het Europese beleid, moeten in eerste instantie kleur bekennen en hun doelstellingen bekend maken. Dat zal helpen om een betere samenwerking tot stand te brengen. Eurosceptische bewegingen of partijen moeten ook beter het verschil aangeven tussen zichzelf en de eurosceptische en vaak anti-democratische rechterzijde. Kortom, ze moeten duidelijk aangeven wat een “ander Europa” concreet voor hen betekent.

2. Het verzet tegen het Europese beleid moet meerschalig worden aangepakt. Hoe we ook denken over de EU en over het Europese beleid, in de huidige mondialisering kunnen individuele landen de problemen niet alleen oplossen. Europese (en mondiale) samenwerking is op een of andere manier nodig. Bovendien moeten sociale bewegingen meer gebruik maken van de bestaande democratische procedures op nationaal vlak, wat hen kan helpen om zowel locaal als Europees actief te worden of druk uit te oefenen. Het verzet kan nooit succes hebben als de nationale regeringen en de parlementsleden hun werk niet naar behoren doen.

3. Vandaag, met de nieuwe Europese Commissie en het nieuwe Europese Parlement, komt het sociaal beleid hoog op de agenda. Minimumlonen, minimuminkomens en eventueel zelfs een Europese werkloosheidsvergoeding zullen besproken worden. Dit zijn positieve maatregelen die een reële verbetering voor de levensstandaard van mensen kunnen betekenen. Ze zullen echter nooit echt slagen als niet tegelijk het macro-economisch beleid van koers verandert en er wordt afgestapt van het nefaste begrotings- en soberheidsbeleid. 

4. Voor een democratischer Europese Unie zal het nodig zijn zowel de verdragen als de instellingen te veranderen. De statuten van de Europese Centrale Bank, de samenstelling van de Europese Raad, de bevoegdheden van de Europese Commissie en van het Europees Parlement moeten worden aangepast. 

5. “Europa heroveren” betekent dat het Europese beleid onderdeel vormt van onze dagelijkse visie op politiek, economie en maatschappij. Het betekent dat er hard gewerkt moet worden aan correcte (en politieke) berichtgeving, dat de media beter hun werk doen en dat onze politici meer transparantie creëren over de standpunten die ze in de Europese Raad verdedigen.

Francine Mestrum – Global Social Justice/Brussel