Geografie En John Rawls’ Rechtvaardigheidstheorie. ‘Zone om te verdedigen’ (ZAD).
Op 23 en 24 mei dit jaar vond aan de universiteit van Lyon-Lumière een seminar plaats getiteld ‘Vooruitgang, Geografie en Kritische gedachte’. Het seminar was georganiseerd door het ‘Netwerk van Libertaire geografen’. De eerste dag werd besteed aan het onderwerp ‘Vooruitgang, Rechtvaardigheid, Ruimte en Theorieën’. Een van de inleiders (Bernard Bret) had een bijdrage voorbereid onder de titel ‘De rechtvaardigheidsheorie van John Rawls, een instrument om over ruimte na te denken?’. Ik was uitgenodigd om de theorie van John Rawls nader toe te lichten, met in gedachte dat het gehoor zou bestaan uit geografen en studenten geografie.
(Oorspronkelijk verschenen op Libertaire Orde)
Het is duidelijk dat ik geen verstand van geografie heb, maar ik heb natuurlijk wel een opvatting over hoe ‘ruimte’ redelijk en respectvol te benaderen en hoe die rechtvaardig in te richten. Maar de kern van het probleem voor mij was (en is) wat men in deze met de theorie over rechtvaardigheid van John Rawls zou willen aanvatten. Daar komt nog bij, dat ik nooit wat in zijn theorie heb gezien. Mijn aanvankelijke afwijzing van de uitnodiging heb ik vervolgens na een discussie met de organisatoren laten varen. Hier onder volgt mijn bijdrage aan het seminar, die als titel droeg ‘Zones à défendre (ZAD): non au concept de ‘position originelle’ selon John Rawls’. Hier en daar heb ik mijn oorspronkelijke tekst aangepast.
Inleiding
Het publiekrecht kent de mogelijkheid voor de overheid om in de sfeer van de ruimtelijke ordening een aanwijzing te geven als iets tot ‘nationaal belang’ is verheven. Dit maakt dat de normale bezwaar- en beroepsprocedure wordt ingekort of dat er voor de overheid een voorkeursrecht ontstaat. Dat laatste is het geval met de aanwijzing van het Franse ‘zone d’aménagement différé’ (afgekort: ZAD). Daarvan is bijvoorbeeld sprake inzake de plannen tot de aanleg van een vliegveld in de directe omgeving van Nantes (Frankrijk). Tegen die plannen is een brede oppositie ontstaan. Op de naamgeving van de aanwijzing is het situationistische omkeringsbeginsel (Guy Debord) toegepast: ZAD = ‘zone à défendre’! (een gebied om te verdedigen).
De ‘zone d’aménagement différé’ bestendigt en creëert ongelijkheden: de al bestaande machtspositie van de overheid wordt bestendigd en tevens creëert de aanwijzing dat in het bijzondere geval, de overheid een middel in handen heeft om met voorrang grond in handen te krijgen (om dat dan door te spelen aan private ondernemingen, veelal multinationale constructiebedrijven die infrastructurele werken uitvoeren).
De voorbeelden van ongelijkheden in ruimtelijke zin zijn ontelbaar. Veelal is er een samenhang aan te geven met de werking van het kapitalistische bestel. Wie denkt aan het ontstaan in Engeland van de ‘enclosures’, kan teruggaan naar het vroeg industriële tijdperk. Het is het tijdperk dat de bestaande ‘commons’ worden omheind of omgeven met prikkeldraad. Ze worden dus gesloten (enclosure). Ik kom erop terug in de paragraaf ‘Ruimtelijkheid’.
Met het voorgaande heb ik mede stil gestaan bij het bestaan van ongelijkheden. Dit betekent dat nu de stap kan worden gezet om de noodzaak te bepleiten om tot verdediging van de ruimte over te gaan en om rechtvaardigheid in deze wereld te bereiken.
Wie aan rechtvaardigheid denkt, kan heel verschillende wegen inslaan. Een ervan is de politiek-filosofische. Een van de laatste grote markeringspunten die men in de burgerlijke wetenschap dan aantreft, is het omvangrijke boek van de Amerikaanse auteur John Rawls (1921-2002) getiteld A Theory of Justice (1971). Rawls heeft kans gezien met name de universitaire wereld van filosofen, juristen, economen, politicologen en sociologen jarenlang over zijn zienswijze te laten discussiëren. En ook een gezaghebbende auteur die zijn zienswijze sterk kritiseert, de Amerikaanse politiek-filosoof Robert Nozick (1938-2002), erkent in zijn Anarchy, State and Utopia (1974): ‘A Theory of Justice is a powerful, deep, subtle, wide-ranging, systematic work in political and moral philosophy (…)’. Toch kan ik er niets mee. Waarom niet?
Hoe ingenieus het boek ook is opgezet, de kern van het betoog wordt gevormd door een van de vormen van speltheorie. Daarbij gaat het om het bestuderen van strategische interactie en keuzepatronen tussen ‘spelers’ in wiskundige uitwerkingen. Wil men de argumentatieve waarde ervan onderkennen, dan moet men een aantal uitgangspunten accepteren. Al bij het begin gaat het dan voor mij fout. Het eerste dat Rawls verlangt, is dat men zich een groep mensen indenkt, die zich in een ‘oorspronkelijke positie’ bevindt. Zij staan blanco in het leven. Er rust een ‘sluier van onwetendheid’ over hen. Ik aanvaard een dergelijke aanname niet.
De ons omringende wereld ziet eruit, zoals ieder van ons die ervaart. En daarbij ben ik me de moeilijkheid bewust (als onderdeel van de kennisleer), dat wat we zien en ervaren niet eenduidig is. ‘Feiten zijn geen feiten’, heb ik bijna een halve eeuw geleden al geleerd. Wij kleuren vanuit onze (ideologische) vooronderstellingen de ‘feiten’. In een nadere uitwerking van wat Rawls ons uiteindelijk voorhoudt, zal duidelijk worden waarom mijn weigering om met hem mee te gaan, voor mij legitiem is. En ja, die weigering hangt mede samen met het feit, dat ik statelijkheid zou moeten accepteren.
Rawls werkt niet met het klassieke beeld van het sociaal contract. Maar dat betekent niet dat daarmee de positie die Thomas Hobbes (1588-1679) met zijn Leviathan [1651] inneemt door hem gepasseerd is. Langs de ene of langs de andere kant, steeds weer komen we de rechtvaardiging van de staat tegen. De reden: aangenomen wordt dat mensen niet vrijwillig overgaan om in goede harmonie met elkaar samen te leven of te handelen. Dat is natuurlijk helemaal de vraag. En als dat dan al zo is, komt dit dan niet juist omdat die staat als voorgegeven moet worden erkend? Kortom, het is alleen theoretisch mogelijk de staat weg te denken (en om een ‘oorspronkelijke positie’ aan te nemen). In de paragraaf ‘De oorspronkelijke positie’ ga ik nader in op de theorie van Rawls.
Wie in de sfeer van de speltheorie een theoretische constructie op zet, zoals ook Rawls doet, heeft het in zijn macht de aannames te bepalen en aldus de uitkomst in de hand te hebben. Die uitkomst kan dus diametraal verschillend zijn. Als voorbeeld mag gelden een verschijnsel dat ons terugbrengt bij de ZAD in de zin van ‘zone à défendre’.
Net voordat Rawls met zijn rechtvaardigheidstheorie uitkwam, publiceerde de Amerikaanse ecologist en microbioloog Garrett Hardin, die voor de gevaren van overbevolking waarschuwde, zijn beroemd geworden artikel ‘The Tragedy of the Commons’ (1968). Dat levert een uitwerking van het zogeheten Prisonners’ Dilemma. Het betreft een onderdeel van speltheorie. Als een van de aannames heeft Hardin opgenomen, dat betrokkenen niet samen (kunnen) werken. In milieutechnische zin gaat het dan mis: de boel verloedert. De staat moet dit rechttrekken en ordenen: de noodzaak van het bestaan van de staat is daarmee theoretisch bewezen. We zijn dus weer terug bij Thomas Hobbes.
De Engelse, wiskundig aangelegde politicoloog Michael Taylor is met hetzelfde Prisonners’ Dilemma aan de slag gegaan. Hij nam aan dat betrokkenen wel (kunnen) samenwerken en werkte zijn zienswijze uit in zijn boek Anarchy and Cooperation (1976). Hij toonde daarbij theoretisch aan dat ook onder afwezigheid van een overheid milieutechnisch de zaken op orde zijn te houden. Er zijn vele te signaleren plaatsen waar dat toepassing kan krijgen. In de paragraaf ‘Overal ZAD’ maak ik daarover enige concluderende opmerkingen.
Ruimtelijkheid
Aan wie behoort de ruimtelijkheid? Net zoals lucht en water: aan een ieder van ons. Het is een collectief goed in gemeenschappelijk bezit.[i] De inzet van verschillende machtsfactoren heeft gemaakt dat delen van de ruimtelijkheid individualiseerbaar zijn geworden (private eigendom). ‘Dit is van mij!’.
De machtsfactoren die tot deze individualisering hebben geleid, zijn in het algemeen geweld (verovering, onrechtmatige toe-eigening, afdwinging) of geld (rijkdom), naast bijvoorbeeld vererving (waar weer geweld of geld aan voorafging). De inzet van deze machtsfactoren kent een lange geschiedenis, zo ook de individualisering van ruimtelijkheid. Veroveraars en koningen hebben er hun toenmalige staten mee gevestigd: de staat zelf is oorspronkelijk veroveringsstaat. De Duitse medicus, socioloog en econoom Franz Oppenheimer (1864-1943) heeft daar een schets van gegeven in zijn Der Staat [1914].
Nemen we de gang van zaken in ogenschouw in het Engeland in de 18de eeuw en de eerste helft van de 19de eeuw, dan krijgen we wat de omwenteling van ‘commons’ naar ‘enclosures’ aangaat, een vergelijkbaar beeld. Het communale grondbezit (algemene weidegronden) werd opgekocht en afgesloten, waardoor de kleine boeren werden verdreven. Daar kwam geld aan te pas. Dit geeft aan dat het onderscheid tussen rijk / arm ten voordele van de rijke werd uitgebuit. Indien nodig werd een en ander ook kracht bij gezet met regelgeving, de Acts of enclosure. Wie zaten in het parlement? De vraag stellen is ze beantwoorden: de leden van dezelfde aristocratie, die de kleine boeren van hun land joegen…
Een moderne vorm van deze handelwijze vinden we terug in de omgeving van het Franse dorp Notre-Dame-Des-Landes bij Nantes. Zakenlui, politici en technocraten willen 1700 hectaren natuurgebied rond dat dorp bedekken met een vliegveld, autoroute, hoge snelheidslijn en alles wat daar bij hoort, lees ik bij André Bernard in zijn bundel Écritures et parlures de déobéissance (2014). De aldaar levende bevolking moet het veld ruimen waarvoor ze wordt uitgekocht. De ZAD als statelijk juridisch instrument en pressiemiddel wordt daarvoor ingezet. De tegenstanders hebben er ook een ZAD van gemaakt: een zone om te verdedigen. Zij eisen ruimtelijkheid terug.
Soms is er een proces van terugwinning gaande zoals in een aantal grote steden in deze wereld waar de stadslandbouw in opkomst is. In Nederland levert de gemeente Rotterdam daarvan een voorbeeld. Daar zijn op initiatief van particulieren agrarisch-urbane projecten van wisselende omvang opgezet, met praktische ondersteuning van de lokale overheid. Deze projecten worden beschreven door de Nederlandse socioloog Cees Bronsveld, in zijn boek Onze oogst, Sociale effecten van Rotterdamse stadslandbouw projecten (2014). Ook een dergelijke activiteit reken ik tot de ‘zone om te verdedigen’: er wordt aangestuurd op de (her)introductie van de tuinstad idee.
Wat er evenwel in de sfeer van de ruimtelijkheid op grote schaal aan de orde is, tart elke verbeelding. Of we nu de 18de eeuwse ‘van commons naar enclosures’ in ogenschouw nemen, of de hedendaagse industriële houtkap, mijnbouw en de strijd om landrechten, kern is dat het om winstneming gaat door rijken en machtigen (multinationale bedrijven). Hierbij staan zij tegenover armen en kleine boeren. Om de in bezitneming door te zetten wordt moord niet geschuwd. Het gaat vaak regelrecht om wat in het Nederlands heet landjepik. [ii]
Naast deze gang van zaken kan men de geschiedenis van de opkomst en het gebruik van prikkeldraad leggen. Dat doen de Nederlandse politicoloog Marius de Geus en zijn coauteur, de ecologist Thomas van Slobbe in een hoofdstuk van hun Engelstalige boek Fences and freedom, The phylosophy of hedgelaying (2013).
Waarom voer ik dit proces van individualisering en privatisering van ruimtelijkheid op? Wel, om aan te geven dat mensen die al behoren tot de welgestelde milieus erop azen hun kans te grijpen om nog rijker te worden. Dat wil zeggen dat zij gelet op de kapitalistische logica rationeel handelen. En het is niet onschuldig dit laatste op te merken, zullen we nog zien.
Er is geen ingewikkeld verhaal nodig in te zien waar, vanuit een bepaalde ideologie bekeken, de onrechtvaardigheid van dit al zit. Daarin ligt mede de reden dat John Rawls gemeend heeft een andere type betoog te moeten opzetten, om langs die weg te laten begrijpen hoe het tot rechtvaardigheid in deze wereld kan komen. Mijn vraag is dan: lukt het Rawls soulaas te bieden in de problematiek die zich met ‘zones om te verdedigen’ aftekent?
De oorspronkelijke positie
In Nederland is de rechtvaardigheidstheorie van John Rawls onder juristen ondermeer bediscussieerd in tijdschriften als Rechtsfilosofie & Rechtstheorie (enkele jaren geleden omgedoopt in: Netherlands Journal of Legal Phylosophie) en het neomarxistische Recht en Kritiek (jaren geleden opgeheven). Ten behoeve van mijn voordracht heb ik de discussie van toen, spelend in de jaren 1980 en 1990, nog eens doorgenomen. Ik was benieuwd of ik nu – ouder en dus wijzer, zoals het heet – een andere opinie op de theorie van Rawls zou hebben. Ik ben wel ouder maar zal niet wijzer zijn geworden, want neen, mijn opinie is dezelfde gebleven. Maar los daarvan, wat is de kern van Rawls theorie, zoals ik hem begrijp.
‘Rechtvaardigheid is de eerste verdienste van sociale instituties’. Zo luidt de eerste zin van de eerste paragraaf van zijn Theory. De verschillende rechtvaardigheidsbeginselen die hij verwerkt, leveren een ‘goed geordende maatschappij’ op (par. 69; p. 453), waar sprake is van een verdeling van basisgoederen ten behoeve van iedereen. Dit neemt niet weg dat er belangenconflicten kunnen en zullen bestaan, zodat er ongelijkheden worden gegenereerd. De neiging van mensen om hun eigen belang te dienen, maakt waakzaamheid noodzakelijk. Dit legitimeert bij Rawls het bestaan van een ‘zekerheidsinstelling’. Een publieke opvatting van rechtvaardigheid leidt dan ook tot de opstelling van een grondwet voor een goedgeordende menselijke samenleving (well-ordered human association). Hier klinkt voor mij iets Hobbesiaans door, leidend tot de justificatie van de staat.
Destructie in het kader van de bouw van het geplande vliegveld bij Nantes.
Hoe moet er een op elkaar afgestemd set van rechtvaardigheidsbeginselen ontstaan en om welke beginselen gaat het dan? Daarvoor nodigt Rawls uit mee te doen met een gedachte-experiment. Men moet zich een groep mensen voorstellen in een oorspronkelijke positie. Die mensen weten niets. De rechtvaardigheidsbeginselen kiezen zij achter een sluier van onwetendheid. Die keuze leggen zij in een contract vast. Hier herkent men een soort contractstheorie. Rawls wijst erop dat ook die als zuiver hypothetisch moet opvatten.
De beginselen binnen het gedachte-experiment worden gekozen door rationele mensen. Welke beginselen zullen die mensen in de oorspronkelijke positie kiezen? `Het zullen rechtvaardigheidsbeginselen zijn, die in een initiële situatie als fair (eerlijk, billijk) worden ervaren. Vandaar ook dat Rawls spreekt over ‘justice as fairness’. Het betreft twee verschillende beginselen. Het eerste beginsel vereist gelijkheid in de verdeling van fundamentele rechten en plichten. Het betreft het politieke rechtvaardigheidsbeginsel. Het verwijst naar het vrijheidsbeginsel.
Het tweede beginsel vereist dat sociale en economische ongelijkheden, bijvoorbeeld ongelijkheid in bezit en gezag, alleen dan als juist worden ervaren, indien te verwachten is dat zij resulteren in voordelen voor iedereen en in het bijzonder voor de minst bevoorrechte leden van de maatschappij. Hier spreekt Rawls over het ‘difference principle’ (beginsel van compenserende ongelijkheden). Deze beginselen leveren bij Rawls tevens de rechtvaardiging voor instituties, die zich met de verdeling van goederen en diensten gaan bezighouden. Kortom, zoals Rawls zelf zegt: er is geen onrechtvaardigheid te ontdekken in het feit dat weinigen rijker zijn dan anderen, op voorwaarde dat de situatie waarin mensen die niet zo gezegend zijn, op den duur wordt verbeterd. (p. 12-16)
Rawls gaat vervolgens in een kleine 600 pagina’s uitleggen hoe alles in elkaar steekt. Daar blijkt dan dat er van een dwingende volgorde van beginselen (‘cases of priority’) sprake is: eerst het vrijheidsbeginsel, dan de sociaaleconomische beginselen, waarbij weer het beginsel van gelijke verwervingskansen (principle of fair equality of opportunity) voorgaat aan het beginsel van de compenserende ongelijkheden (difference principle) (p.302-303). Het gedachte-experiment met de oorspronkelijke positie heeft dus uiteindelijk geresulteerd in de noodzakelijke aanvaarding van een aantal nadere uitgangspunten. De kern ervan is in sociaaleconomische zin te parafraseren als: ‘Wat goed is voor de VNO-NCW, is goed voor Nederland’.
Rawls construeert met behulp van een viertal instituties (background institutions) een staatsbestuur. Daaraan heeft hij een rechtvaardige grondwet (just constitution) als fundament gegeven voor het politieke proces. Dit politieke proces verloopt, zo ver als de omstandigheden dit toestaan, via een rechtvaardige procedure (just procedure) om zo een bestuur (government) en een rechtvaardige wetgeving (just legislation) op te leveren (p. 275; ‘just’ te begrijpen vanuit de verschillende beginselen). Het viertal instituties van het staatsbestuur waarvan zojuist sprake was, heeft elk een kerntaak te vervullen:
- allocatieve taak; zoals machtsconcentratie en monopolievorming op de markt tegengaan;
- stabilisatie taak; zoals te bereiken door naar volledige werkgelegenheid te streven;
- transfer taak; zoals het realiseren van een basisinkomen voor iedereen;
- distributie taak; zoals werkzaam zijn ten behoeve van de verdelende rechtvaardigheid. (p. 276-277)
Wat blijkt? De exercitie met het gedachte-experiment van de oorspronkelijke positie heeft ons geleid naar de legitimering van de bestaande verzorgingsstaat. Aldus concludeerden Paul Meys en Wim Jansen in 1990, in hun artikel ‘De verzorgingsstaat en het eigendomsrecht: Rawls en Macpherson’ (in: Recht en Kritiek, nummer 2, 1990, p. 115-134). Rawls aanvaardt het marktsysteem en de private eigendom (van productiemiddelen). Hij onderkent dat er misstanden heersen. Zijn intentie is erop gericht een bijdrage te leveren daar verandering in te brengen. Vanaf het uitkomen van het boek in 1971 is, zoals al opgemerkt, in universitaire kringen volop over zijn theorie gediscussieerd. En buiten dat boek en die discussie om is de bestaande verzorgingsstaat inmiddels afgeschaft…
Dat laatste is niet in de schoenen van Rawls te schuiven. Natuurlijk niet. De curatieve missie bleef hangen in de hoek waar die zich afspeelde, in de universitaire hoek en de speltheorie. Een van de uitgangspunten binnen die theorie is dat ‘spelers’ geacht worden rationeel te handelen. Deze rationaliteit verwijst naar het feit dat een gekozen alternatief op zijn minst gelijk wordt gesteld aan de overige alternatieven. Er wordt dus vanuit gegaan dat er een rationele prioriteitsstelling plaatsvindt. Rawls heeft, zo zagen we, in zijn oorspronkelijke positie deze rationaliteit bij zijn spelers voorondersteld. Hij beschouwt zijn rechtvaardigheidstheorie ook als deel van de rationele keuzetheorie (p. 16). De spelers zijn voortdurend in procedure (bespreking van de principes). Dit is het punt waar ik de eminente Franse jurist Mireille Delmas-Marty wil introduceren.
In de paragraaf getiteld ‘Procedurele rechtvaardigheid en substantiële rechtvaardigheid’ (p.158-168) van haar boek Het relatieve en het universele (2004) is de kern van de discussie over de theorie van Rawls samengevat. Zij verwijst naar de Franse filosoof Paul Ricoeur die verklaart dat het doel van Rawls is een procedurele oplossing voor het vraagstuk van het rechtvaardige te geven. Dit is niet verwonderlijk, omdat Rawls focust op het idee van een eerlijke procedure met het oog op een rechtvaardige regeling van de genoemde instellingen.
Aan Ricoeur ontleent zij dat Rawls aanloopt tegen de cirkelvormigheid van zijn argumentatie. Ik citeer: ‘Alles is gebaseerd op twee principes, waarbij een combinatie van gelijkheid en vrijheid wordt gevormd. Die combinatie moet worden begrepen als leidend tot voordeel van ieder. Voor dat doel is het ook tot een overeenkomst kunnen komen, en nog wel gecreëerd in een oorspronkelijke positie. Het probleem is dat deze oorspronkelijke positie zuiver denkbeeldig is. Het is inderdaad gebaseerd op een ‘sluier van onwetendheid’ en gedacht vanuit een toestand van procedurele ontwikkeling zonder wortels in de geschiedenis en ervaring’. Waarom pleegt Delmas-Marty deze verwijzing? Ze wil de procedurele definitie van rechtvaardigheid benadrukken. En er is ook het argument van Ricoeur om aan te geven dat deze definitie ‘niet een onafhankelijke theorie vastlegt, maar dat die berust op een vooraf ingevoerd inzicht dat ons toestaat om de twee beginselen van rechtvaardigheid te definiëren en te interpreteren voordat we kunnen bewijzen – als we ooit daar toe komen – dat het juist die principes zijn die in de positie van onwetendheid zou worden gekozen’.
Na een samenvatting van de juridische discussie, wijst zij op de dualiteit van gerechtigheid die zowel procedureel als inhoudelijk wordt gekenmerkt. Het is al vanuit een zeer ver verleden en het is ook vandaag de dag terug te vinden dat de procedurele rechtvaardigheid – een punt van Rawls – in feite de neiging heeft om sneller te gaan dan de inhoudelijke rechtvaardigheid waardoor de materiële rechten – waarvan Rawls niet spreekt – minder snel universeel worden (de ontwikkeling blijft dus achter). In de huidige context van globalisering, is dit voor Rawls theorie fataal, omdat die de koophandelwaarden en procedures lijkt te bevoordelen ten koste van de ethiek en substantiële rechtvaardigheid, concludeert Delmas-Marty. Niet alleen is er de legitimatie van de verzorgingsstaat in te vinden, maar ook legitimeert die het afremmen van de invoering van substantiële rechtvaardigheid. Gezien dit soort overwegingen, heb ik nooit wat gezien in de theorie van Rawls. Ik volhard in mijn afwijzing ervan.
Overal ZAD
Het probleem dat Rawls’ zienswijze oplevert, is door de vooraanstaande Nederlandse jurist en rechtsfilosoof G.E. Langemeijer (1903-1990) al in 1979, in zijn Bij nader inzien, als volgt geformuleerd. Rawls moedigt in zijn sociaaleconomische beginselen aan de overbedeling van wie topprestaties levert te erkennen als een factor van rechtvaardigheid. De reden is, dat dit uiteindelijk ten goede zal komen aan allen.
Maar, zo vraagt Langemeijer zich af, moet men zich niet eveneens uit een oogpunt van rechtvaardigheid terdege afvragen of men in die ongelijkheid niet verder gaat dan nodig is en daardoor weer de rechtvaardigheid te kort doet (p.75).
En het gaat mis. In het Franse weekblad Marianne van 18-24 april 2014 worden de economische maatregelen van de regering Manuel Valls in een commentaar geëvalueerd. Daarbij wordt naar een scene in de film Folie des grandeurs verwezen, waarin een van de hoofdrolspelers op vragen van boeren antwoordt: ‘Het is normaal! De armen zijn er om armer te worden en de rijken rijker’.
Rechtvaardigheid vormt dan ook een discussiepunt dat duizenden jaren oud is. Als juridisch student weet ik nog dat in het eerste jaar uitleg werd gegeven over het gezegde: recht is aan ieder het zijne te verschaffen (ius cuum cuique tribuere). Deze gedachte gaat terug op Griekse wijsgeren en is door Romeinen in het corpus iuris opgenomen. In ‘ieder het zijne’ zit al onmiddellijk ongelijkheid als niet iedereen gelijk is. Kortom, we blijven in sociaaleconomische zin om de hete brei draaien: formele gelijkheid is nog geen materiële gelijkheid. En voor degenen die dat zo willen houden, verschaft Rawls de legitimatie. We hebben ook gezien dat deze rechtvaardigheid niet onmiddellijk een materiële rechtvaardigheid omvat.
Het idee van de materiële gelijkheid komen we tegen bij de Russische geograaf en anarchist Peter Kropotkin (1842-1921). Hij hield het er bijvoorbeeld op, dat huizen en in cultuur gebracht land, het resultaat is van inspanningen van vele generaties. Geen enkele persoon kan dus tot uitdrukking brengen wat zijn persoonlijk bijdrage is aan de gemeenschappelijke rijkdom in deze wereld. Dit vormt dan de basis van wat hij sociale gelijkheid noemt. De private eigendom is omgezet in collectieve eigendom (van de productiemiddelen, waarbij ‘collectief’ niet naar de staat verwijst). Daarmee zijn niet alle problemen de wereld uit, maar er heeft zich een paradigmawisseling voor gedaan.
Dit maakt andersoortige keuzes mogelijk. De Amerikaanse politiek-econome Elinor Ostrom (1933-2012) heeft die in haar onderzoek opgenomen. Ostrom bestreed daarbij de zienswijze van Garrett Hardin, net zoals we bij Michael Taylor tegenkwamen. Collectieve goederen (bossen, visgronden) kunnen aldus Ostrom heel goed worden beheerd zonder tot overheidsregulering over te gaan of tot privatisering, wat destructie van kleine gemeenschappen met zich brengt.
Met name dit laatste vindt men bij Taylor terug. Hij wijst op het effect van overheidsregulering op altruïsme en vrijwillige coöperatie. Het effect is te zien als een algemeen proces van vernietiging van kleine gemeenschappen. Het resultaat is, dat altruïsme en coöperatief gedrag stap voor stap verdwijnen. De staat springt dan in het gat dat hijzelf heeft gemaakt door zich aan te matigen dat hij de efficiënte vorm van handelen in pacht heeft. Dit is het proces dat Kropotkin heeft beschreven in zijn Mutual aid, aldus Taylor (p.135-136). Overigens, zo merkt Taylor op, dit proces is soortgelijk, maar niet in identieke zin, beschreven in publicaties van klassieke liberalen, vooral bij John Stuart Mill (1806-1873) en eveneens bij de in anarchistische kringen bekende William Godwin (1756-1836).
Als we ons willen verzetten tegen de vernietiging zoals beschreven, dan zijn er heel wat gebieden om te verdedigen en te herwinnen. De vraag is: waar te beginnen? Om een idee te geven zal ik hier opnieuw naar de Franse juriste Delmas-Marty verwijzen. Hiervoor heb ik een speciale reden: ze heeft al over deze kwestie nagedacht en wel in haar boek getiteld Verzetten, verantwoorden, anticiperen (2013). In termen van Delmas-Marty, is het eerste wat moet gedaan: zoeken naar gemeenschappelijke doelstellingen. Om bij te dragen aan de verwezenlijking van substantiële rechtvaardigheid, moeten we beginnen ons te verzetten tegen de kapitalistische in beslagname van ruimtelijkheid. Delmas-Marty spreekt over het verzet tegen ontmenselijking.
Onder de term ‘ontmenselijking’ brengt zij een aantal actiegebieden samen zoals: de verharding van controle op migranten, de verergering van sociale uitsluiting, de bedreiging van het milieu, het voortbestaan van de ernstigste internationale misdrijven, de risico’s van het ondergeschikt raken aan de nieuwe technologieën. Al deze concrete zaken, vormen een zo breed spectrum dat dit mede ook het verzet kan omvatten in gebieden die moeten worden verdedigd. Daarvan zijn er vele, niet alleen de strijd in de omgeving van Nantes of om stadslandbouw geïntroduceerd te krijgen in de steden. Zo zijn er gebieden in Afrika te verdedigen.
Reeds een lange tijd terug wees de militante feministe, antimilitariste en sociologe Andrée Michel (1920) daarop in het kader van de uitvoering van internationale handelsakkoorden. Die heten de ‘ontwikkeling’ te bevorderen door middel van agrarische productie voor de export. Maar wat zien we dat er in Afrika gebeurt? Het in bezit nemen van landbouwareaal ten behoeve van het voldoen aan de handelsverdragen gaat ten kosten van de plaatselijke bevolking, die er voedsel op teelt voor eigen gebruik en voor de plaatselijke markt. Het vermindert sterk hun bestaansmogelijkheden en tegelijk maakt het de multinationale agro-industriële ondernemingen rijker (inclusief de plaatselijke clanhoofden). Effect: arm wordt armer, rijk wordt rijker en dat heet ‘ontwikkelingssamenwerking’.
Dit proces begon in de jaren 1980 en duurt voort. Een ander voorbeeld is de strijd van de Mapuche Indianen in Argentinië. Ze eisen hun land op of leveren strijd tegen de vervuiling van hun land en de schade die multinationale olieconcerns aanrichten opzoek naar schaliegas en -olie. Ook kunnen we denken aan de strijd van inwoners en de Wixariki tegen de Canadese mijnexploitanten. Deze strijd is niet zonder gevaar voor eigen leven, omdat de organisaties op zoek naar winst (multinationals, grootgrondbezitters) het (laten) plegen van moorden niet vermijden.[iii]
Voor al deze ‘zones om te verdedigen’ is het noodzakelijk te beschrijven waartegen men zich verzet. Dat is het werk bij uitstek van geografen. Hun beschrijvingen zal helpen bij juridische strijd, in de fase van het ter verantwoording roepen van de machthebbers, over wie Delmas-Marty spreekt. Het zijn vooral staten en multinationals die zij in haar studie betrekt. Vervolgens moet het niet alleen om het behoud of herstel van substantiële rechtvaardigheid gaan, maar men dient ook acht te slaan op het kunnen voortduren van de nieuwe situatie. Langs die weg betrekt zij ook de nabije en verre toekomst in haar beschouwing. Dat verwijst naar de derde doelstelling: anticiperen op toekomstige risico’s (p. 102-103). Wat Delmas-Marty ons voorhoudt, is verschillend en concreet, dat wil zeggen iets geheel anders dan wat John Rawls ons opdient. Voor u om te kiezen.
Thom Holterman
Bibliografie:
Bernard, André, Écritures et parlures de désobéissance, Atelier de création libertaire, Lyon, 2014.
Bronsveld, Cees, Onze oogst. Sociale effecten van Rotterdamse stadslandbouwprojecten, Trichis, Rotterdam, 2014.
Delmas-Marty, Mireille, Résister, responsabiliser, anticiper, Éditions du Seuil, Paris, 2013.
Delmas-Marty, Mireille, Le relatif et l’universel, Éditions du Seuil, Paris, 2004.
Geus, Marius de et Thomas van Slobbe, Fences and Freedom.The Philosophy of Hedgelaying, International Books, Utrecht, 2003.
Hardin, Garrett, ‘The Tragedy of the Commons’, in : Science, nº 3859, p. 1243-1248, 1968.
Harribey, Jean-Marie, ‘Le bien commun est une construction sociale. Apports et limites d’Elinor Ostrom’, dans : L’Economie politique, nº 049 – janvier 2011.
Langemeijer, G.E., Bij nader inzien, Tjeenk Willink, Zwolle, 1979.
Meijs, Paul et Wim Jansen, ‘De verzorgingsstaat en het eigendomsrecht : Rawls en Macpherson’, in : Recht en Kritiek, nº 2, 1990, pp. 115-134.
Michel, Andrée, Féminisme et antimilitarisme, avant-propos de Jules Falquet, Éditions iXe, Donnemarie-Dontilly, 2012.
Oppenheimer, Franz, Der Staat, [1914], Frankfurt, 1919.
Rawls, John, A Theory of Justice [1971], Oxford University Press, 1973.
Taylor, Michael, Anarchy and Cooperation, John Wiley and Sons, London/New York, 1976.
Noten:
[i] Het is mij bekend dat over de terminologie heel wat is te zeggen. Vergelijk ondermeer Jean-Marie Harribey, ‘Le bien commun est une construction sociale. Apports et limites d’Elinor Ostrom’, in: L’Economie politique, nummer 049-januarie 2011.
[ii] De kwestie: Landjepik. Meer daarover weten? Klik HIER.
[iii] ‘Dodelijke omgeving’ als het om milieuactiviteiten in ondermeer Zuid-Amerika gaat. Meer daarover? Klik HIER. Over het verzet van de Mapuche, klik HIER.