Europa of terug naar de natiestaat?
Het debat over waar het heen moet met Europa wordt vaak voorgesteld als de keuze tussen ‘meer Europa’ of ‘terug naar de natiestaat’. Linkse critici van de Europese Unie kunnen zich daardoor ideologisch in de hoek gedrumd voelen. Zijn het immers geen liberalen als Verhofstadt die het voor Victor Hugo’s Verenigde Staten van Europa opnemen? En lijkt de linkse afkeer voor het neoliberale Europa niet aan te sluiten bij het rechtse, zelfs uiterst-rechtse gefulmineer tegen ‘Brussel’? Is het wel toeval dat de media spreken van ‘eurosceptici’, waar zowel Farages UKIP, Grillo’s Vijfsterrenbeweging, de Nederlandse SP als PODEMOS zouden toe behoren?
(Door Herman Michiel, eerder verschenen op de website Ander Europa, illustrtie: voorkant brochure NSB)
Wie de discussie hierover meteen voert in termen van fundamentele politieke begrippen (soevereiniteit, natiestaat, nationalisme, internationalisme, federalisme, demos, democratie…) wordt er niet vlug wijzer van. Over het bestaan of ontstaan van een Europese ‘demos’ (volk) als voorwaarde voor echte Europese integratie kan men tot het ochtendgloren redetwisten. Sommige termen hebben in de politieke arena ook een ideologische lading gekregen die het gebruik ervan hypothekeert. Zo kreeg het woord ‘soevereiniteit’ in de Europese context een rechts-nationalistische bijklank; nochtans gaat de (volks-)soevereiniteit over het democratisch recht op zelfbeschikking.
Het lijkt ons daarom nuttiger bij de discussie over Europa uit te gaan van de concrete situatie waarin we ons bevinden. Een discussie over het ‘einddoel’ is natuurlijk niet verboden, maar of je het nu houdt bij een ‘democratisch, sociaal, solidair en ecologisch-duurzaam Europa’ of preciezere ideeën hebt over de ‘Verenigde Socialistische Staten van Europa’ maakt uiteindelijk niet veel uit voor wat we vandaag kunnen en moeten doen. Sociale bewegingen, of ze zichzelf nu al dan niet expliciet als links bestempelen, zien alle dezelfde obstakels die de maatschappelijke emancipatie in de weg staan: een economisch en financieel systeem gericht op de verrijking van een kleine minderheid, groeiende ongelijkheid binnen landen en tussen landen onderling, een lichtzinnige omgang met het klimaatprobleem en het ecosysteem, militaire ‘oplossingen’ voor conflicten, misprijzen voor democratische beginselen en sociale rechten, enzovoort.
Uitgaan van de concrete situatie
Maatschappelijke verandering botst op machtsverhoudingen, omdat de obstakels die de maatschappelijke emancipatie in de weg staan belangen vertegenwoordigen. Belangen weliswaar van een minderheid, maar een minderheid met onevenredig veel macht. We moeten daarom nagaan hoe die macht uitgeoefend wordt.
De Europese Unie (EU) beschikt op zichzelf over weinig machtsinstrumenten. De eigenlijke machtsuitoefening gebeurt nog steeds via de nationale staatsapparaten. Europese richtlijnen moeten in nationaal recht omgezet worden, en ook voor de rechtstreeks toepasselijke verordeningen zijn het de nationale regeringen die de toepassing ervan moeten garanderen. Er bestaat geen Europese rijkswacht. De EU kan boetes opleggen aan overheden, bijvoorbeeld bij het overschrijden van begrotingsnormen, maar heeft dit tot nog toe niet aangedurfd. De EU dreigt er soms mee een lidstaat (Hongarije, Polen… ) financieel te bestraffen door het niet toekennen van subsidies, maar met een totale begroting van een goeie 1% van het EU-BBP is dit wapen ook eerder beperkt. De concrete machtsuitoefening in de EU verloopt dus grotendeels via de nationale regeringen en de nationale machtsapparaten.
Er is één uitzondering, en wel een van formaat: in de 19 landen van de eurozone wordt het monetair beleid gevoerd door de Europese Centrale Bank (ECB). In Griekenland hebben we in 2015 kunnen zien dat dit een geducht machtsinstrument is, dat bijna ogenblikkelijk kan ingezet worden. Hieraan moet bijgevolg aparte aandacht besteed worden.
Het ontbreken van dwingende machtsmiddelen (op de ECB na) betekent niet dat de EU een verwaarloosbare rol speelt. Het is via de EU dat de ordoliberale (Duitse) variant van het neoliberalisme zich in Europa kon nestelen; de ideologie en de voorstellen die uitgaan van de diensten van de Europese Commissie, in het bijzonder van het financieel-economisch departement (DG ECFIN) bieden kant-en-klare formules voor regeringen en administraties; via de EU kunnen grote lidstaten en Duitsland in het bijzonder hun stempel drukken op de kleine; en al slaat de EU maar een mal figuur als grootmacht, er gaat een drive van uit die de afzonderlijke lidstaten nooit zouden bereiken (afsluiten van handelsverdragen, immigratiepolitiek, een zekere Europese diplomatie en militaire coördinatie…) Maar al deze vormen van Europees beleid ontstaan bij gratie van de regeringen van de lidstaten, al gooien ze daarbij natuurlijk een verschillend gewicht in de schaal. De Raad van ministers, de Europese Raad, de Commissie met leden aangeduid door de regeringen, de tientallen schimmige comités (‘comitology’) bevolkt met hoge functionarissen uit de nationale administraties, de Europese minibegroting hoofdzakelijk bestaande uit bijdragen van de lidstaten, het illustreert allemaal dat men niet van een Europese federale staat kan spreken. De enige instelling met een min of meer supranationaal statuut is het Europees Parlement. Maar zoals men weet kan dit Parlement alleen goedkeuren wat de Commissie voorstelde en waar de Raad mee instemt. En de politieke partijen waar de Europarlementsleden toe behoren fungeren ook vaak als het transmissiekanaal van de nationale regeringen.
Waar en hoe strijd voeren?
Dat is kort geschetst onze concrete politieke situatie. Er is een Europees neoliberaal commandocentrum, maar de eigenlijke uitvoerende macht is gedecentraliseerd, verspreid over de lidstaten. Het ontbreekt onze would be grootmacht aan een Witte Huis en een Pentagon (“Wat is het nummer van de EU?”), wat frustrerend moet zijn voor machtspolitici met grote ambities. Maar merkwaardigerwijs maakt dit het er voor tegenstanders van het liberale Europa niet gemakkelijker op. De vijand is ongrijpbaar, hij is overal en nergens. Welke regering moeten we doen vallen? Wie straffen we af bij de volgende verkiezingen? Op wie of wat richten boze vakbondsmilitanten hun woede?
Het antwoord is dat door de gedecentraliseerde machtsuitoefening ook het verzet ertegen noodzakelijkerwijze gedecentraliseerd is. En door de decentralisatie is er ook een desynchronisatie. Nu komen honderdduizenden Roemenen op straat, gisteren waren het Grieken, morgen Spanjaarden of misschien Belgen. Een beetje synchroon verliep het, zeer uitzonderlijk, op 14 november (’14N’) 2012, met grote werkstakingen in Spanje, Portugal en Griekenland, werkonderbrekingen in Italië en Frankrijk, acties in België en Duitsland. Maar dat was de uitzondering die de regel bevestigt: ook het verzet in Europa is gedecentraliseerd en gedesynchroniseerd. Het zou van onverantwoordelijkheid getuigen om een verzetstrategie te baseren op een hypothetisch samen opgaan van de strijd in meerdere landen terzelfdertijd.
Nationalisme?
Men kan dit betreuren, maar het helpt niets. Men kan de uitbouw van authentiek Europese verzetsstructuren als voorwaarde beschouwen voor succesvolle strijd, maar over de haalbaarheid en de termijn daarvan kan niemand iets zinnigs zeggen, behalve dat het niet voor morgen is. Waar we wel zeker van zijn, is dat op het nationaal vlak nog steeds heel belangrijke strijd kan worden geleverd, politieke en sociaal, strijd die een uitdaging vormt voor de regering en daardoor ook voor de EU. Een klein land als Griekenland kon, voor de eerste maal in de geschiedenis, de veelarmige moloch flink in verlegenheid brengen. De betwisting van de macht van Partido Popular en PSOE in Spanje door Podemos, de ‘gijzeling’ van de sociaaldemocratische regering in Portugal door Links Blok en Communisten, bewegingen als Nuits Debout in Frankrijk, het speelt zich telkens op nationaal vlak af, maar de Europese dimensie ontgaat niemand. Dat geldt trouwens niet alleen voor wat zich aan de linkerzijde afspeelt, maar evengoed voor Brexit, de Vijfsterrenbeweging in Italië of het Front National in Frankrijk. Ook hier hangt de bestrijding van rechts en uiterst-rechts in de allereerste plaats af van het optreden van links in de betreffende lidstaten.
Met nationalisme heeft dit absoluut niets te maken. In een standaardwerk als Naties en nationalisme definieert Ernest Gellner het nationalisme als “essentieel een politiek principe dat ervan uitgaat dat politieke en nationale territoriale eenheden samen moeten vallen” (*1) een definitie die Eric Hobsbawm in zijn gelijknamige boek overneemt (*2). Het nationalisme is een theorie van politieke legitimiteit, die als eis stelt dat etnische en staatkundige grenzen samenvallen. Welnu, dat de strijd tegen het Europees beleid bijna steeds op nationaal vlak georganiseerd wordt heeft niets met politieke legitimiteit, maar alles met de bestaande structuren te maken, met de organisatie van het politieke leven, de werking van vakbonden, het functioneren van de media, enzovoort. Ja, er zijn Europese (en mondiale) vakbondsfederaties, politieke partijen en sociale bewegingen, en we zijn harde voorstander van hun versterking, maar ze zijn tot nog toe niet in staat echte mobilisaties op gang te brengen. Niets wijst erop dat hierin binnen afzienbare tijd verandering komt.
Internationalisme!
Ook als we nader toezien hoe geslaagde ‘Europese’ campagnes gevoerd worden, stellen we vast dat ze in feite bestaan uit min of meer gelijktijdige nationale initiatieven, met een zekere coordinatie. Ze zijn inter-nationaal. Een van de meest succesvolle tot nog toe is het verzet tegen de vrijhandelsakkoorden, CETA en TTIP. In veel lidstaten waren er belangrijke mobilisaties, en er waren soms afspraken om dat binnen een bepaalde week te organiseren. Soms waren er buitenlandse delegaties aanwezig bij elkaars initiatieven, het ‘trojaanse paard’ heeft heel wat Europese steden bezocht. Maar hoe men ook zoekt, men zal geen Europees coördinatiecentrum vinden van deze acties. Dat zou misschien beter zijn, maar zo functioneert het momenteel niet. Campagnes in Europa zijn niet ‘Europees’, ze zijn internationaal.
Internationalisme. De term is eigenlijk ongelukkig, want letterlijk opgevat zou het gaan om een verband tussen nationalismen. Maar ook een minder absurde interpretatie, inter-nationes, een verband tussen naties, is te beperkt. Het past te goed in het nationalistisch denkkader dat staten natiestaten moeten zijn, met andere woorden homogeen qua cultuur, taal, ‘ethnie’ (“Elk volk zijn staat”). Zonder hier in te gaan op de progressieve rol die een bepaald soort nationalisme gespeeld heeft in het verleden en eventueel ook vandaag nog kan spelen, verwijst internationalisme voor ons naar de solidariteit over de grenzen heen zoals die zich in Europa vanaf de 19e eeuw ontwikkelde in de arbeidersbeweging. Duitse socialisten namen het in 1871 op voor de Franse communards, niet voor ‘de Fransen’; de Internationale Brigaden steunden de Spaanse antifranquisten, niet de Spaanse ‘natie’.
Het internationalisme ontwikkelt zich niet spontaan. Het vereist bewuste inspanningen, politieke initiatieven, financiële middelen. Op dit vlak is er in Europa nog heel veel werk te verrichten. Bij de vakbonden is het internationalisme maar zwak ontwikkeld. Het Europees Vakverbond zou hier in principe een leidende rol moeten spelen, maar is om allerlei redenen een weinig betekenende bureaucratie (*3). Een initiatief als Alter Summit, dat zich niet alleen tot vakbonden maar ook tot andere sociale organisaties richt, is veel sterker doordrongen van een internationalistische geest, maar nog zeer bescheiden van omvang. Recentere initiatieven zoals Plan B of DiEM25 moeten ook nog alles bewijzen. Er zijn in Europa nog veel meer coördinaties en netwerken, rond armoede, de schuldproblematiek, tegen de privatisering van de gezondheidszorg en vele andere, maar weinigen zijn in staat om echte Europese campagnes op te zetten. Misschien zijn Europese takken van Greenpeace en Friends of the Earth nog het verst gevorderd op dit vlak. Het is ook jammer dat van de fractie van radicaal links in het Europees Parlement (GUE/NGL) of de Partij van Europees Links (EL) weinig uitgaat om Europese campagnes te ondersteunen, terwijl zij wel de logistieke en financiële middelen hebben. Bescheiden initiatieven in die zin zijn meestal het werk van individuele parlementsleden of hun medewerkers. De aangesloten partijen beperken hun werking grotendeels tot hun nationale arena. Een organisatie als de Duitse Rosa Luxemburg Stiftung lijkt zich meer dan GUE/NGL of EL bewust te zijn van haar internationalistische opdracht, en richt zich onder andere met haar Engelstalige publicaties op de linkerzijde in heel Europa.
Welke linkse agenda?
Niet alleen over de manier en het niveau waarop strijd gevoerd wordt moet kritisch nagedacht worden, maar ook over de na te streven doelen. Zo is het weliswaar ‘logisch’ om de spanningen in de eurozone fundamenteel aan te pakken door financiële transfers te eisen vanuit overschotlanden naar landen met een tekort, zoals voorgesteld door Stiglitz en vele andere economen. Maar de kans dat daarover in de komende decennia een akkoord ontstaat binnen de EU is nihil. Financiële transfers zoals die tussen rijke en arme regio’s binnen een nationaal kader plaatsvinden vereisen een budgettaire en politieke unie die aan geen enkele horizon te bespeuren is. Tenzij… tenzij alle restanten van de democratische bevoegdheden van de lidstaten opgeheven worden en vervangen door de technocratische beslissingen van een Europese Centrale Bank en een Europese economic governance die we in Griekenland aan het werk hebben gezien. En zo zijn er nog veel ‘goede’ en ‘logische’ ideeën die alleen maar tot een politieke impasse kunnen leiden wanneer ze als realistische streefdoelen worden voorgesteld. Tot dergelijke foute goede ideeën moet men bijvoorbeeld ook de democratisering van de Europese instellingen rekenen, een doel dat Varoufakis met DiEM25 tegen 2025 wil bereiken. Hoe daarvoor op enkele jaren de nodige krachtsverhoudingen zouden worden uitgebouwd blijft natuurlijk een groot raadsel.
Polemieken binnen links
Meerdere auteurs hebben reeds gewezen op het onrealistische van een linkse strategie die te weinig rekening houdt met het blijvend gewicht van de nationale staten in de organisatie van het politiek een sociaal leven. Zo besluit Wolfgang Streeck in zijn “Gekochte Tijd” (*4) dat “de historisch gegroeide verschillen tussen de Europese volkeren te groot zijn om in afzienbare tijd in een gemeenschappelijke democratie geïntegreerd te worden”, en dat het dan maar de nationale instellingen zijn die “als tweede beste oplossing dienen, als remschijven op de steil dalende weg naar de Staat van de eenheidsmarkt zonder democratie.” Het is heel duidelijk dat Streeck zijn oordeel niet vormt op basis van een nationalistische voorkeur, maar van een inschatting van de politieke situatie.
Ook Costas Lapavitsas, professor politieke economie en gewezen parlementslid voor Syriza, ziet het herwinnen van nationale soevereiniteit niet in de laatste plaats op monetair vlak door een uitstap uit de euro als een veel realistischer plan dan de uitbouw van een ‘politieke’ Europese Unie met financiële transfers van de kern naar de periferie. Daarvoor ontbreekt een Europese demos, en bovendien zou “een systeem van budgettaire transfers als antwoord op de begrotingsonevenwichten en de tekorten op de lopende rekeningen binnen de Europese Economische en Monetaire Unie tot sterke nationalistische spanningen leiden” (*5).
Aan al degenen die dit soort overwegingen een jammerlijke stap achteruit vinden in ‘nationalistische’ richting zou de vraag moeten gesteld worden: op welke termijn acht u het mogelijk dat, bij een nieuwe confrontatie tussen een lidstaat en de Europese instellingen, zoals in Griekenland in 2015, er een front van linkse regeringen en bewegingen opstaat dat het opneemt voor de belaagde lidstaat? Frédéric-Lordon (*6) gebruikt voor deze eventualiteit een sprekend beeld: de antiliberale strijd wordt vriendelijk verzocht om te wachten op de onwaarschijnlijke ‘samenstand van planeten’ waarbij het verzet in verschillende Europese landen netjes gesynchroniseerd verloopt…
Inderdaad, een strategie waarin de tijdsdimensie ontbreekt is geen goede strategie. Die overweging geldt ook bij allerlei ‘dringende’ oproepen die in feite niets méér dan slogans zijn: “Het is dringend nodig een democratische Europese publieke ruimte te maken”, en “Men zou dringend de vraag van Tsipras moeten ondersteunen voor een Europese schuldconferentie”(*7). Strategie is niet kwestie van wat wenselijk is, maar van wat in een gegeven politiek kader mogelijk is, of minstens het proberen waard.
Het debat over deze problematiek is nog vrij beperkt, maar na de gebeurtenissen in Griekenland staat dit nu toch duidelijk op de linkse agenda. In een ruwe eerste benadering zou men kunnen spreken van een europeanistisch en een anti-europeanistisch kamp. Tot de anti-europeanisten kan men rekenen de reeds vernoemde Wolfgang Streeck, Costas Lapavitsas en Frédéric Lordon, en verder auteurs als Stathis Kouvelakis, Cédric Durand en Razmig Keucheyan(*8). Het europeanisme(*9) vindt men vertegenwoordigd door een aantal leden van de wetenschappelijke raad van het Franse Attac, bijvoorbeeld in het boek Que faire de l’Europe (*10). De standpunten zijn evenwel niet altijd even gemakkelijk als europeanistisch of anti-europeanistisch te bestempelen. In een recente publicatie van DiEM25 bijvoorbeeld(*11) merkt men duidelijk dat de problematiek aanwezig is, niettegenstaande de hyper-optimistische (‘europeanistische’) plannen van DiEM25 om de EU tegen 2025 te democratiseren. Zo stelt het document:
DiEM25 believes that we, the peoples of Europe, must take our countries back. Indeed we need to take our regions back. We need to take our cities and towns back. But to take back our countries, our regions and our cities, we need to reclaim common purpose amongst sovereign peoples. And to do this we need an internationalist, common, transnational European project.
Dit sluit dan weer aan bij de argumenten van de anti-europeanisten; alleen lijkt het voor DiEM allemaal heel vlug te kunnen gaan, op enkele luttele jaren van het nationale naar het Europese niveau.
Een interessante bijdrage tot het debat is ook die van de Duitse publicist en activist Peter Wahl (*12).
De standpunten van de ‘europeanistische’ auteurs zijn soms te onduidelijk geformuleerd om er definitieve uitspraken over te kunnen maken. Ze ontkennen het belang niet van het nationaal kader als politieke arena. Ze lijken aan de Europese Unie echter wel een aantal kwaliteiten toe te kennen waarop een progressief project zou kunnen voortbouwen. Dat leidt tot soms merkwaardige uitspraken. Zo suggereren ze dat de Europese Unie aan de lidstaten een zekere bescherming biedt tegen de kapitalistische globalisering (*13), een geliefd standpunt van de Europese leiders. Even dubbelzinnig gaat het over internationale onderhandelingen. Zelfs de grootste Europese lidstaat kan geïsoleerd geen gewicht in de schaal werpen, aldus de auteurs, daarbij een ander argument van de EU-proponenten herhalend. Maar in tegenstelling tot het Europa van de macht zouden ze een pool uitbouwen die mondiaal ijvert voor herverdeling en ecologische transitie. Opnieuw moet de vraag gesteld worden aan welk tijdskader de europeanisten hierbij denken. En niettegenstaande het bekende ATTAC-standpunt tijdens de campagne tegen de Europese grondwet, dat namelijk het neoliberaal Europa door de verdragen “in marmer gebeiteld is”, verwerpen ze expliciet deze gedachte(*14). Het feit dat de Europese leiders hun ogen sloten voor de massale staatssteun aan de banken in crisis, wat volgens de Europese regels in feite strikt verboden is, zou moeten aantonen dat het met die verdragen nog alle kanten uit kan, ook de progressieve kant. Men schijnt niet door te hebben dat de Europese regels alleen overtreden worden om de neoliberale constructie overeind te houden. Bij elk voorstel voor een hervorming in progressieve zin zal de vereiste unanimiteit ingeroepen worden.
Conclusie
In het begin van deze eeuw, bijvoorbeeld bij de discussies over de Europese Grondwet, stelden de linkse critici van het neoliberale Europa een alternatieve grondwet en een alternatief beleid voor. De Unie moest democratisch worden, sociaal, solidair, milieubewust, enzovoort. Strategische kwesties kwamen weinig of niet aan bod 15. De ware aard van de Unie zou pas enkele jaren later blijken bij de aanpak van de financiële crisis, het schrikbewind van de Trojka in Griekenland, de chantagepraktijken van de Europese Centrale Bank en meer recent bij het inhumane asielbeleid. Ook het elan van de andersglobalistische beweging of de Sociale Fora droegen indertijd waarschijnlijk bij tot een nogal luchthartige kijk op de mogelijkheid om de EU te hervormen. De gebeurtenissen van de voorbije jaren verplichten links evenwel om de strategische kwestie ernstiger te nemen. Het beginnend debat over de plaats van het nationale niveau in de ontwikkeling van een strijddynamiek is daarom ten zeerste welkom. En niets te vroeg, nu uiterst-rechts dit terrein als enige dreigt te bezetten.