Ga naar de inhoud

Een sociaal akkoord zonder deemoed

Verraste krantenkoppen: Hoe werkgevers akkoord gingen met minder flexwerk (NRC, 2 juni 2021). Sociaal akkoord als blauwdruk voor formatie: polder is er uit, nu de politiek nog (AD, 2 juni 2021). Vakbonden en werkgevers akkoord: flexwerk inperken (Het Parool, 2 juni 2021). Tot een slagzin teruggebracht: minder flex en meer vast. Het gaat om een akkoord in de Sociaal-Economische Raad, dus tussen voorzitters van de ondernemersorganisaties en de vakbonden, onder toezicht van de ‘kroonleden’. Een dringend advies aan het aanstaande kabinet, onverwacht na jarenlang gedoe en zoals altijd respectabel voorgesteld als een moeizaam resultaat van lange vergadernachten.

5 min leestijd

(Door Hans Boot, oorspronkelijk verschenen bij konfrontatie, foto Fabio Bruna (CC2.0/Flickr)

De zichtbare trots van de twee verse hoofdrolspelers – Ingrid Thijssen, voorzitter VNO-NCW (september 2020) en Tuur Elzinga, voorzitter FNV (maart 2021) benadrukte hun gezamenlijkheid. Argeloos vervingen ze flexibiliteit door wendbaarheid. Een nieuwe tijd was aangebroken, zo kon het niet langer. Meer zekerheid op de arbeidsmarkt als voorwaarde voor het herstel van de samenleving na Corona.

Bewondering en wantrouwen

In de mediareacties klonk een mengeling van verbazing en bewondering over de soepelheid van de ondernemers. Hier en daar kwam een direct betrokkene aan het woord. Een veel uren makende maaltijdbezorger die argwanend sprak over de voorgestelde verhoging van het minimumloon en een ‘eeuwenlange’ uitzendkracht die de beoogde terugtocht van de uitzendbranche voorzag van een wantrouwende hoop (de Volkskrant, 3 juni 2021).

Deze ‘buitenwacht’ zal na een korte samenvatting van het akkoord op zoek gaan naar een verklaring voor de ‘reuzensprong’ van de ondernemers en wat daarover de media tot nu toe te melden hebben.

Eerst enkele gegevens over de samenstelling van de arbeidsmarkt. Van de negen miljoen mensen die betaald werk verrichten (loon afhankelijken), heeft iets minder dan een derde geen vaste arbeidsrelatie. Dat zijn zo’n 1,7 miljoen flexwerkers (oproep- en nul urencontracten, uitzendkrachten) en dik 1,1 miljoen zelfstandigen zonder personeel. Hun totaal is sinds 2003 verdubbeld.

De ‘hoofdlijnen’ van het akkoord zijn: 1) de maximale duur van de tijdelijke arbeid gaat terug van vijf naar drie jaar; daarna is de werkgever verplicht tot de omzetting naar een vast contract; 2) het minimum uurloon bedraagt 35 euro bruto – indien minder, dan naar een vast contract; 3) nul uren contracten zijn niet toegestaan; 4) is er tijdelijk te weinig werk beschikbaar, dan is werkloosheid mogelijk tot maximaal 20 procent van de arbeidstijd met behoud van inkomen; de overheid is verantwoordelijk voor de aanvulling tot 100 procent. De laatste regeling wordt interne flexibiliteit genoemd en kost de ondernemer geen cent.

Arbeidsmarkt op de schop

De commentaren zijn hoogdravend. Over de werkgevers: Het is revolutionair dat zij omarmen dat vast werk weer de norm wordt. Over de vakbonden: Ze zorgen voor een volwassen akkoord dat de hele arbeidsmarkt op de schop neemt (de Volkskrant, 3 juni 2021).

Pikant is dat in diezelfde dagen drie vakbonden (FNV, CNV en Unie) de nietig verklaring eisten van het cao-akkoord dat de uitzendkoepels sloten met een kleine vierde vakbond. Een vorm van ‘union busting’ (vakbondsverdrijving), waarvan onder andere de supermarkten (en bijvoorbeeld Amazon) gretig gebruikmaken. De vlammende uitspraak van Thijssen (VNO-NCW) ‘het is ons menens’, heeft in de uitzendwereld voorlopig nog een andere betekenis. En dat lijkt logisch. Uitgerekend de toonaangevende Nederlandse geschiedenis van het uitdijende uitzendwezen (Randstad, begonnen in 1960, inmiddels een multinational met 569.800 ‘bemiddelingen’ dreigt door het akkoord te breken\ Uitzenden zal zich moeten beperken tot strakke aanvullingen bij een ‘piek’ en vervangingen bij ‘ziek’. Maar de open einden van het akkoord zullen vast nieuwe listen mogelijk maken, bijvoorbeeld een beëindiging van de arbeidsverhouding binnen drie jaar, een vervolg op de huidige ‘draaideurconstructie’.

Vragen over de uitvoering

In de pogingen om de komst van het akkoord te begrijpen, blijft bijvoorbeeld in de genoemde dagbladen de rol van de vakbeweging buiten beschouwing. Haar bestaan valt kennelijk samen met bereidwillig overleggen, samenwerken en meedenken ‘in de polder’. Voor de ondernemersorganisatie ligt dat anders, die wordt een deemoedigheid toegeschreven. Onder invloed van de veelvoudige crisis, belastingontwijkingen en rechteloosheid van bijvoorbeeld arbeidsmigranten zouden de ondernemers in de beklaagdenbank verkeren. Voorzitter Thijssen sprak zelfs van een vijandigheid die niet te ontkennen is.

In een televisie interview voor de NOS (3 juni 2021) vindt hoogleraar Wilthagen (arbeidsmarkt, Tilburgse universiteit) het akkoord opmerkelijk ambitieus. Ondernemers tonen het besef dat er wat moet gebeuren, dat het zo niet verder kan. De willekeur, onzekerheid en uitzichtloosheid waarmee bijvoorbeeld veel zzp’ers moeten leven, zou niet meer te verdedigen zijn. De hem meerdere keren gestelde vraag ‘wat inspireert de ondernemers’, laat hij liggen. Wel spreekt hij zijn twijfels uit over de uitvoerbaarheid. Zo zal de belastingdienst moeten vaststellen dat een zzp’er minder dan 35 euro verdient en dus naar een vast arbeidscontract moet gaan. Bovendien werkt een zzp’er in het algemeen niet in een uurtarief, maar neemt een ‘klus’ voor een bepaald bedrag aan. En de controle op de overgang na drie jaar uitzendbureau naar vaste loondienst, zal ‘vast en zeker’ tot nieuwe vluchtroutes leiden. Wilthagens kernvraag luidt: levert de terugdringing van flexwerk wel meer vastwerk op, de uitzendbureaus zijn sterk geworteld in de Nederlandse arbeidsverhoudingen.

De sociale vrede is veel waard

De deemoed van de ondernemersorganisatie als verklaring voor de ambitieuze draai spreekt me niet aan. De vraag bij de presentatie (NOS) of er nog wel strijd met de vakbond te voeren zou zijn, beantwoordde de voorzitter van VNO-NCW met een schaterende lach: dan zou het wel erg stil worden. Of dat begrip betekent voor het precaire bestaan van vele ‘geflexibiliseerden’ kan betwijfeld worden. Boven alles staat nog steeds: behoud van de bepalende positie, bij voorkeur met de overheid als stevige ruggensteun en niet te vergeten in sociale vrede.

Volgens mij is er wat anders aan de gang. De doorgeslagen flexibilisering keert zich tegen de ondernemers. De tijdelijke arbeidskracht in wisselende omstandigheden bindt zich niet aan een concreet bedrijf en identificeert zich niet of nauwelijks met diens belangen en omstandigheden. Een onverschilligheid die ook het vaste personeel raakt: met wie en wat hebben we morgen te maken, hoe zeker is ons arbeidsbestaan. En dit bij een toenemende werkdruk. Arbeidsstress is niet tijdelijk en steeds minder een gevolg van de organisatie van de arbeid, maar een voorwaarde, een managementinstrument.

Zo’n sociale ontwrichting wordt verscherpt ervaren in perioden waarin Neerlands paradijs scheuren vertoont met onthullingen en affaires die ook nog eens op een grove manier gebruikt worden door een groeiend extreemrechts dat de openbaarheid steeds minder schuwt. Deze ideologische crisis is voor de ondernemers een grote zorg die ze na jarenlange zwijgzaamheid uiten in bijvoorbeeld de erkenning van een klimaatcrisis en van sociale uitsluiting en racisme. En dus ook in een akkoord over in ‘minder flex en meer vast’. Het doekje zal echter blijven bloeden.

Hans Boot