Een oud barbarisme met een menselijk gezicht
Hoe in heel Europa de politiek van extreem rechts ons allen begint aan te steken met het verlangen naar een ‘redelijk’ anti-immigratie beleid.
Tegen de recente uitzetting van Roma, of zigeuners, uit Frankrijk kwamen in heel Europa protesten los — in de liberale media, maar ook van belangrijke politici, en niet alleen ter linkerzijde. Maar de uitzettingen gingen gewoon door en zij vormen slechts het topje van een veel grotere ijsberg van Europees beleid.
Recent werd in Duitsland een schandaal veroorzaakt door een boek van Thilo Sarrazin, een bankbestuurder die in politiek opzicht als sociaal-democraat te boek stond. Zijn belangrijkste these is dat de Duitse nationaliteit bedreigd wordt, omdat te veel immigranten aan hun culturele identiteit mogen vasthouden. Hoewel het boek, Duitsland schaft zichzelf af getiteld, algemeen werd veroordeeld, suggereert de enorme impact ervan dat er een zenuw is geraakt. Dit soort incidenten moeten worden gezien in het licht van een verandering op de langere termijn van het politieke landschap in West- en Oost-Europa. In de meeste Europese landen verwierven tot voor kort twee grote partijen de meerderheid van het electoraat: een rechts-van-het-centrum partij (christen-democratisch, liberaal-conservatief, of volks) en een links-van-het-centrum partij (socialistisch, sociaal-democratisch); de kleinere partijen (groen, communistisch) trokken maar een gering deel van het electoraat.
Recente verkiezingsuitslagen in zowel het westen als het oosten wijzen op het ontstaan van een andere polariteit. Er is nu vaak één dominante centrumpartij die staat voor mondiaal kapitalisme. Meestal heeft ze een liberaal-culturele agenda, bijvoorbeeld tolerantie tegenover abortus, homorechten, religieuze en etnische minderheden. Hiertegen ageert een steeds sterker wordende populistische anti-immigratie partij, waarvan de flank bestaat uit openlijk racistische neofascisten.
Het beste voorbeeld is Polen. Hier zijn na het verdwijnen van de ex-communisten de belangrijkste partijen tegenwoordig de anti-ideologische centrum-liberale partij van premier Donald Tusk en de conservatief-christelijke partij Recht en Rechtvaardigheid van de Kaczynski broers. Vergelijkbare ontwikkelingen zijn waar te nemen in Nederland, Noorwegen, Zweden, en Hongarije. Hoe zijn we zover gekomen?
Decennialang werd door de verzorgingsstaat de hoop levend gehouden dat de bezuinigingen maar tijdelijk zouden zijn en dat de situatie spoedig naar normaal zou terugkeren. Nu zijn we een nieuwe periode ingegaan waarin de crisis, of liever een soort economische noodtoestand, met de bijbehorende noodzaak tot allerlei versoberingen (korten op uitkeringen, bezuinigen op gezondheid en onderwijs, flexibilisering van de arbeidsmarkt) permanent is geworden. Crisis wordt een manier van leven.
Na de desintegratie van de communistische regimes in 1990 is de dominante vorm van staatsmacht in het westen een gedepolitiseerde overheid van experts, die de verschillende belangen technocratisch op elkaar afstemmen. De enige manier om in dit soort politiek ‘passie’ te introduceren, de enige manier om de mensen werkelijk te mobiliseren, is door angst. De angst voor immigranten, de angst voor misdaad, de angst voor goddeloze seksuele vrijheden, de angst voor de uitdijende overheid (met haar hoge belasting en controle), de angst voor de ecologische catastrofe… En daar hoort ook de angst om lastiggevallen te worden [fear of harassment] bij: politieke correctheid is de exemplarische liberale vorm van een politiek van angst.
Een dergelijke politiek gaat altijd uit van de manipulatie van een paranoïde massa — het angstaanjagend oproer van angstige mannen en vrouwen. Daarom was het zo’n belangrijk keerpunt in het eerste decennium van het nieuwe millennium, toen de anti-immigratiepolitiek mainstream werd en zich van de extreem rechtse partijen in de marge losmaakte. Van Frankrijk tot Duitsland, van Oostenrijk tot Nederland, in die nieuwe geest van trots op de eigen culturele identiteit vinden de grote partijen het nu acceptabel om te zeggen dat immigranten gasten zijn die zich moeten aanpassen aan de culturele waarden van het gastland. De boodschap is: het is ons land, love it or leave it.
Progressieve liberalen voelen uiteraard een grote afkeer van zulk populistisch racisme. Echter, bij een nadere inspectie blijkt dat zij met hun multiculturele tolerantie en respect voor verschillen dít met de tegenstanders van immigratie gemeen hebben: de noodzaak om anderen op gepaste afstand te houden. “De Ander is ok, ik respecteer hem -zeggen de liberalen- maar laat hij niet te veel in mijn eigen ruimte komen. Zodra hij dat doet, hindert hij me. Ik sta helemaal achter positieve discriminatie maar ik ben niet bereid naar luide rapmuziek te luisteren.” Wat steeds meer als het centrale mensenrecht in laat-kapitalistische maatschappijen naar voren komt, is het recht om niet lastiggevallen te worden, ofwel het recht om op een veilige afstand van anderen te worden gehouden. Een terrorist wiens moordplannen moeten worden voorkomen, hoort in Guantanomo, de lege zone die buiten de rechtsorde valt; een fundamentalistische ideoloog moet het zwijgen worden opgelegd omdat hij haat zaait. Zulke mensen zijn giftige subjecten die mijn rust verstoren.
In ons huidige marktsysteem is er een hele serie producten te koop die van hun kwaadaardige eigenschappen zijn ontdaan: koffie zonder cafeïne, room zonder vet, bier zonder alcohol. De lijst valt verder uit te breiden: is niet virtuele seks seks zonder seks? De Colin Powelldoctrine van oorlog zonder slachtoffers (aan de eigen kant natuurlijk) als oorlog zonder oorlog? Wat er tegenwoordig onder politiek wordt verstaan, de kunst van technocratisch bestuur als politiek zonder politiek? Wat ons brengt bij het huidige tolerante liberale multiculturalisme als een ervaring van de Ander ontdaan van zijn Andersheid – de decaf Ander.
Het mechanisme van zulke neutralisering werd goed verwoord door Robert Brasillach, de Franse fascistische intellectueel, die zichzelf zag als een ‘gematigde‘ antisemiet en het concept van een ‘redelijk‘ antisemitisme uitvond. “We staan onszelf toe om Charlie Chaplin, een half-jood, in de bioscoop toe te juichen; om Proust te bewonderen, een half-jood; om voor Yehudi Menuhin te applaudisseren, een jood… Wíj willen niemand vermoorden, wíj willen geen pogroms organiseren. Maar we denken tegelijk dat de beste manier om de altijd onvoorspelbare acties van het instinctieve antisemitisme tegen te gaan, het organiseren van een redelijk antisemitisme is.” Is deze zelfde attitude niet bespeurbaar in de manier waarop onze regeringen omgaan met de ‘immigratiedreiging’? Na het terechte verwerpen van direct populistisch racisme als onredelijk en onacceptabel voor onze democratische standaarden billijken ze ‘redelijke’ racistische zelfbeschermingsmaatregelen. Of zoals de huidige Brasillachs, waaronder zelfs een paar sociaal- democraten, ons vertellen: ‘We staan onszelf toe om Afrikaanse en Oost-Europese sporters toe te juichen, Aziatische dokters, Indische software programmeurs…Wíj willen niemand vermoorden, wíj willen geen pogroms organiseren. Maar we denken tegelijk dat de beste manier om de altijd onvoorspelbare, gewelddadige anti-immigratie acties tegen te gaan, het organiseren van een redelijk anti-immigratie beleid is.’
Deze visie op het ontgiften van je naaste [neighbour] suggereert een duidelijke overgang van direct barbarisme naar barbarisme met een menselijk gezicht. Het toont de regressie van de christelijke liefde voor de naaste tot een heidens bevoorrechten van de eigen stam tegenover de barbaarse Ander. Hoewel het zich kan voordoen als een verdediging van christelijke waarden, vormt het zelf de grootste bedreiging van het christelijk erfgoed.
————-
Verschenen in The Guardian, 3 oktober 2010.
vertaling: Arnth van Tuinen