Een kritische reactie op de ‘Europavisie’ van de FNV
Een FNV-werkgroep [i] onder leiding van oud FNV-voorzitster Agnes Jongerius heeft een nota geschreven over Europa. Onder de titel “FNV Europavisie – Blijven bouwen aan een sociaal Europa” [ii] wordt een (nieuwe) visie van de vakcentrale op Europa neergelegd. Het is uiterst positief dat juist nu de FNV met een dergelijke nota komt en daar met de leden de discussie over aan wil gaan. Vanuit het Comité Ander Europa een bijdrage aan die discussie.
(Oorspronkelijk verschenen op de website van Ander Europa)
Er is alle reden voor de FNV om juist nu de discussie over Europa te voeren. In haar werk als behartiger van de belangen van werknemers worden FNV en de aangesloten bonden keihard geconfronteerd met het Europese beleid. In de FNV-campagne ‘Koopkracht en Echte Banen’ is de centrale boodschap zoals verwoord door FNV voorzitter Ton Heerts: “Er is al voor vele tientallen miljarden bezuinigd afgelopen jaren en het kabinet gooit daar doodleuk nog eens zes miljard bovenop om eurocommissaris Olli Rehn tevreden te stellen. Wij zijn het totaal oneens met die draconische bezuinigingen, die geen enkel vertrouwen terugbrengen.” [iii]
Een organisatie die (terecht) zo duidelijk stelling neemt tegen het bezuinigingsbeleid en in dat kader zo duidelijk naar Europa wijst is toe aan het formuleren van een duidelijke (nieuwe) visie op Europa.
Het is ook uiterst positief dat in de nota gepleit wordt voor een brede discussie. In de inleiding van de nota staat: “Een nieuw Europadebat binnen de FNV is daarom noodzakelijk. Ook is het nodig om dit debat niet te beperken tot politieke leiding en beleidsadviseurs maar onze leden en kaderleden hierbij te betrekken. Want de leden en hun belangen zijn het begin- en het eindpunt van het Europese werk, dat net als het nationale werk door hen begrepen en gedragen wordt. Europees vakbondswerk moet verbonden zijn – en telkens weer worden – met de ervaringen en de wensen van werknemers.”
En even verder: “Het doel van deze FNV Europavisie is daarmee niet een in steen gebeitelde visie neer te leggen, maar een basis te bieden om samen met bonden, sectoren en leden het gesprek te voeren.” Als betrokken vakbondslid en vanuit de ervaringen van de campagne tegen de Europese Grondwet bij het referendum in 2005 en het werk van het comité Ander Europa wil ik graag een bijdrage leveren aan die discussie.
De crisis in Europa
Het is crisis in Europa en Europa is in crisis. In de landen van de EU zijn er inmiddels 25 miljoen werklozen, en vooral het aantal werklozen onder jongeren heeft een ongekend hoog niveau bereikt. In sommige delen van Zuid Europa zit de helft van de jongeren zonder baan. De sociale voorzieningen worden in heel Europa afgebroken en in sommige landen worden de vakbondsrechten ernstig beperkt. Armoede en verpaupering vindt met name in Zuid en Oost Europa op grote schaal plaats.
Maar er is niet alleen crisis in Europa, Europa zelf is ook in crisis. De vorming van de Europese Monetaire Unie en de invoering van de euro heeft niet, zoals de voorstanders daarvan hadden voorspeld, geleid tot een sterker naar elkaar toe groeien van de economische situatie in de verschillende delen van Europa. De kloof tussen de economisch sterkere en zwakkere landen is juist verder vergroot. De euro die een baken van stabiliteit had moeten zijn is juist een reden voor voortdurende onrust. Kortom de crisis heeft voor iedereen zichtbaar gemaakt hoe problematisch de Europese Unie in elkaar zit.[iv]
Ook ontwikkelt Europa zich onmiskenbaar in een ondemocratische richting. De Europese instellingen bepalen, via de regels van het economisch bestuur, in vergaande mate het nationale beleid. Althans ze bepalen de kaders waarbinnen dat beleid moet blijven. En dat zonder dat er van een serieuze democratische controle sprake is. Kortom er is alle reden voor een werknemersorganisatie om kritisch naar Europa, de Europese Unie, haar structuur en haar beleid te kijken.
In de nota wordt de crisis van Europa niet genegeerd. Verschillende aspecten ervan komen aan de orde. Maar de vraag is of de analyse ervan adequaat is, de voorgestelde ‘oplossingen’ reëel en de voorgestelde te ondernemen acties voldoende zijn.
Economisch en sociaal beleid.
De grootste zwakte van de analyse in de nota is ons inziens dat er een kunstmatig onderscheid wordt gehanteerd tussen economisch- en sociaal beleid. Wat betreft het economisch beleid wordt in de nota sterk geredeneerd binnen de ‘logica’ van de neoliberale leer. Het in Europa gevoerde economische beleid wordt niet principieel ter discussie gesteld, maar steeds als noodzakelijk en als het enig mogelijke voorgesteld. “We zullen de komende jaren niet alleen te maken hebben met forse bezuinigingen, maar – ingegeven door de noodzaak de rust op de financiële markten te herstellen – hebben de staatshoofden en regerings-leiders ook in zeer korte tijd heel verstrekkende maatregelen genomen, die ertoe hebben geleid dat er op de Europese Raad van december 2012 een routekaart besproken wordt naar een verder geïntegreerde Economische en Monetaire Unie (EMU).” lezen we in de inleiding.
Ook de bevoegdheden van de Europese Commissie in het kader van het economisch bestuur lijken als onvermijdelijk te worden gezien. “Het is duidelijk dat de EU krachtig economisch bestuur nodig heeft om te voorkomen dat grote begrotingstekorten en macro-economische onevenwichtigheden een bedreiging vormen voor de euro en de Europese economie.”(pag 9) en even verder: “Een verdere Europese integratie in de richting van een begrotingsunie, een bankenunie en een politieke Unie is een goede zaak, want de oplossingen om uit de crisis te kunnen komen, ligt op Europees niveau.”(pag. 13).
De kritiek blijft steeds beperkt tot de constatering dat het sociale beleid aan het economische beleid ondergeschikt wordt gemaakt, dat sociaal Europa niet even belangrijk wordt gevonden als een sterk economisch Europa. “Economische samenwerking blijkt niet automatisch hand in hand te gaan met sociale en democratische vooruitgang. Uitspraken van het Europese Hof van Justitie benadrukten het belang van de interne markt boven sociale verworvenheden van burgers en werknemers. Door de gevolgen van de eurocrisis is de sociale en de economische dimensie van de Europese Unie verder in onbalans geraakt. De crisis leidde ook tot harde bezuinigingen, redesign Europa, druk op grondrechten en arbeidsvoorwaardenvorming, en minder democratische legitimatie. Ook bestaat er een risico dat Europese regels ter bestrijding van de crisis de bestaande bescherming juist ondermijnen. In 2012 dreigde dit met ons stakingsrecht te gebeuren.”(pag 6).
Er wordt in de nota wel degelijk onderkend dat het economische beleid vergaande en zeer schadelijke gevolgen heeft op sociaal vlak. “De crisis heeft duidelijk gemaakt dat de verplichtingen inzake het Europees economisch bestuur negatieve consequenties hebben voor sociale vooruitgang, en soms direct afbraak van arbeidsvoorwaarden, lonen en sociale bescherming in lidstaten ten gevolge hebben.”schrijven de auteurs bijvoorbeeld op pagina 17. En elders: “De sociale doelstellingen zijn ondergeschikt geraakt aan de noodzaak van nationale bezuinigingen om uit de crisis te geraken.”
Maar het blijft bij constateringen. Het door en in Europa gevoerde economische beleid zelf wordt in de nota nergens ter discussie gesteld. Er wordt aan voorbij gegaan dat in de neoliberale opvatting een economisch sterk Europa een Europa is met een grote concurrentiekracht en daarmee noodzakelijkerwijs een Europa waar de sociale verworvenheden en het loonniveau steeds verder naar beneden wordt gedrongen.
“De FNV stelt vast dat een dergelijke afbraak van het nationale stelsel van arbeidsverhoudingen geen positief effect kan sorteren op de begrotingspositie van de overheid. Een dergelijke maatregel lijkt ingegeven door de wens de voorwaarden te scheppen om de loonkosten van bedrijven vooral zo flexibel en laag mogelijk te houden. Of dat een duurzame groei impuls zal geven valt echter te betwijfelen.(pag. 11,onderstreping van mij).
De afbraak wordt geconstateerd en de oorzaak ervan benoemd: “de wens de voorwaarden te scheppen om de loonkosten van bedrijven vooral zo flexibel en laag mogelijk te houden,”er wordt ‘getwijfeld’ of dat wel tot duurzame groei zal leiden, maar dat alles leidt niet tot het afwijzen van dat beleid. De nota beperkt zich tot het aangeven van de noodzaak tot het beperken van de sociale dumping door het proberen onder controle te krijgen daarvan door regelgeving. “En het is nu juist dit proces van werknemers tegen elkaar opzetten (van ‘sociale dumping’) dat we proberen onder controle te krijgen door gemeenschappelijke regels te bewerkstelligen (in wet of bedrijfstak-cao) waardoor concurrentie op lonen, arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden wordt beperkt.”(pag. 6).
Het ter discussie stellen van de neoliberale bezuinigingspolitiek wordt in de nota nauwkeurig vermeden. De nadruk ligt op het pogen de gevolgen ervan te verzachten.
Sociaal Europa
De nadruk in de nota ligt op sociaal Europa. Er wordt gesteld dat de sociale dimensie van Europa van het begin af aan een doelstelling van de Europese eenwording was en er worden verschillende teksten aangehaald waarin die sociale doelstelling onderstreept en uitgewerkt is. Impliciet maakt de nota echter ook duidelijk dat sociaal Europa nooit ergens anders dan op papier heeft bestaan, dat het nooit meer is geweest dan een mooie doelstelling.
Het voorwoord van de nota begint met een lofzang op de sociale doelstelling van Europa. “De Europese Unie is begonnen als een economisch samenwerkingsproject met sociale doelstellingen. Vanaf het allereerste verdrag was het doel van de Europese samenwerking namelijk ook ’het verbeteren van de levens- en arbeidsomstandigheden van de burgers’. Die sociale doelstelling van Europa heeft ons door de jaren heen veel moois gebracht, zoals de bescherming van arbeidsvoorwaarden, arbeidstijden en arbeidsomstandigheden, informatie en consultatierechten van werknemers, en gelijke behandeling op de werkplek.[v]”
In Hoofdstuk vier van de nota dat over sociaal Europa gaat en de titel heeft “Een sociaal Europa is noodzakelijk”, is de toon al anders. “Het Europese project is altijd – in ieder geval op papier – ook een sociaal project geweest.” (pag. 14.). Maar ook al blijft het bij papier de nota somt nog een aantal belangrijke ‘mijlpalen’ van sociaal Europa op. “Met het Verdrag van Lissabon is de sociale dimensie van de Europese Unie versterkt. Artikel 9 VWEU bepaalt zo dat de Unie bij de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van al haar besluiten rekening houdt met haar sociale doelstellingen, een verplichting tot toetsing achteraf en tot een sociale ‘impact assessment’ van tevoren” (pag. 14). Maar direct daarna volgt de ontnuchterende constatering: “Tot op heden heeft deze bepaling echter nauwelijks body gekregen.”
Evengoed gaat de nota dan verder met: “Het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie is met het Verdrag van Lissabon juridisch bindend geworden, en is de toetreding van de EU tot het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) mogelijk gemaakt. Een vierde belangrijke stap vooruit is het Protocol met betrekking tot diensten van algemeen economisch belang, dat een aantal beginselen benoemt, die worden omschreven als gedeelde waarden van de Unie, zoals kwaliteit en toegankelijkheid en het vereiste van een universele dienstverlening. Deze waarden hebben daarmee betrekking op de uitvoering van de publieke taak van een lidstaat, en vormen de brede basis voor de inhoud van de sociale verplichtingen van een lidstaat jegens haar burgers. In beginsel staat het Verdrag van Lissabon daarmee voor: actief EU sociaal beleid, kwalitatief goede publieke voorzieningen voor iedereen, bescherming van de grondrechten van burgers.” (pag.14).
Maar ook hier wordt in de volgende zin al uitgelegd dat – in ieder geval sinds het uitbreken van de crisis – dit alles in de praktijk niks betekent. “Maar, de crisis heeft roet in het eten gegooid. De sociale doelstellingen zijn ondergeschikt geraakt aan de noodzaak van nationale bezuinigingen om uit de crisis te geraken. Impact assessments vinden nauwelijks plaats, en publieke voorzieningen staan onder druk.” (pag.14). De nota vervolgt met: “De FNV is ervan overtuigd dat de sociale bepalingen van het Verdrag van Lissabon niet alleen kunnen gelden in een mooi weer scenario, maar hun waarde juist in economisch zware tijden moeten bewijzen. En dat is vooralsnog helaas niet het geval. Dat moet anders; de verdragsverplichtingen moeten juist ook nu toegepast worden.”
Maar deze duidelijke stellingname wordt in de direct daarop volgende passage al weer onderuit gehaald: “De crisis dwingt lidstaten om hun zeer strenge bezuinigingen door te voeren. De uitgangspunten voor het nationale financieel-economische beleid zijn Europees vastgelegd, daar hebben alle lidstaten zich aan te houden. (…) Minder uitgaven aan sociale zekerheid en minder loonkosten voor bedrijven verstevigen de concurrentiepositie van lidstaten, maar gaan ten koste van welvaart en welzijn van de eigen bevolking en op de langere termijn ten koste van het sociale gezicht van de EU als geheel.” (pag. 15).
Zo zwenkt de tekst heen en weer tussen de papieren werkelijkheid van mooie verklaringen en de harde werkelijkheid van het neoliberale bezuinigingsbeleid.
“FNV en bonden zijn ervan overtuigd dat de huidige aanpak van de eurolanden ter bestrijding van de crisis te eenzijdig gericht is op begrotingsconsolidatie en het daarmee samenhangende mantra van bezuinigen, bezuinigen en nog meer bezuinigen. Om het doel van duurzame, slimme en inclusieve groei en banen in de EU te realiseren dienen structurele zwakheden in Europese economieën te worden aangepakt. Maar het kan niet zo zijn dat lidstaten door hun verplichting tot begrotingsconsolidatie hun sociale stelsels, arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden uitkleden. Daarmee verwordt de doelstelling van de Europese samenwerking: welvaart en welzijn voor iedereen tot een loze kreet. Er moet juist nu meer aandacht komen voor investeren in groei en werkgelegenheid: meer en betere banen (met nationale banenplannen); voor investeren in onderwijs en onderzoek; voor Europees industriebeleid groeisectoren; voor het waarborgen van gelijke toegang tot publieke voorzieningen van hoge kwaliteit voor iedereen; voor de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting.”(pag. 10).
De nota constateert terecht dat de Europese economische politiek (de mantra van bezuinigen, bezuinigen en nog meer bezuinigen) desastreus uitpakt. Maar dan kan je niet tegelijkertijd mee gaan in de gedachte dat dit het enig mogelijke beleid is. Dan zal je ook serieus en kritisch naar dat beleid moeten kijken en de alternatieven daarvoor in je beschouwingen mee moeten nemen. Er zijn de afgelopen jaren allerlei voorstellen voor een andere economische politiek voor Europa ontwikkeld. Voorstellen die niet uitgaan van het steeds maar buigen voor de macht van de financiële markten, maar die de macht van die markten, de macht van het grote geld, juist in willen perken. Voorstellen die er van uit gaan dat niet de publieke-, maar juist de private schulden het grootste probleem vormen. Voorstellen die pleiten voor grootschalige investeringen door de overheid in plaats van steeds verdere bezuinigingen. Voorstellen waarin niet het neoliberale beleid steeds verder wordt doorgevoerd, maar juist een andere weg wordt ingeslagen.
Als het de FNV ernst is met haar oproepen tot het versterken van de sociale dimensie van Europa kan ze niet om deze voorstellen heen en moet ze afstand nemen van het neoliberale beleid, dan moet er werkelijk voor een alternatieve aanpak worden gekozen.
Democratie in Europa
Er worden in de nota kritische dingen gezegd over de democratie in Europa. Democratische verankering en legitimiteit van besluitvorming, transparantie en openheid van het proces en de noodzaak van publiek debat worden genoemd als kernwaarden van de FNV Europavisie (pag5) . En er wordt geconstateerd dat aan die kernwaarden niet wordt voldaan.
”Crisisaanpak heeft onvoldoende democratische legitimiteit” is de titel van paragraaf 3.1. Daarin lezen we verder: “ De strikte begrotingsafspraken in het kader van het Europees economisch bestuur zijn gemaakt door de lidstaten. Het toezicht wordt uitgeoefend door de Commissie, maar de lidstaten bepalen. In de trojka-afspraken voor de steunverlening aan probleemlanden, krijgen ECB en IMF naast de Commissie echter vergaande mogelijkheden om in te grijpen op het bestuur van een euroland in moeilijkheden. De Memoranda van Overeenstemming (de voorwaarden voor steunverlening) bepalen specifiek welke aanpassingen er nodig zijn, zoals bijvoorbeeld een verlaging van het minimumloon of een afschaffing van de algemeen verbindend verklaring van cao’s. In hoeverre kan een nationaal parlement dan nog haar nationale overheid ter verantwoording roepen?
Het Euroverdrag (Fiscal Compact) en het ESM verdrag zijn beide tot stand gekomen buiten de EU Verdragen, om een nietwelkome blokkering van sommige lidstaten te omzeilen. Dit werd politiek gezien noodzakelijk geacht, maar baart zorgen. Daar komt bij dat deze Verdragen enkel gelden tussen de eurolanden, hetgeen met zich meebrengt dat het Europees Parlement als medewetgever van de EU 27 (en daarmee als controle op de Raad) buiten spel staat. Het ‘twopack’ Europees economisch bestuur brengt zonder twijfel een verdere beperking van het budgetrecht van nationale Parlementen met zich mee. Er is niet stilgestaan bij de vraag hoe de democratische controle op de door andere lidstaten te nemen beslissingen over nationale begrotingen vormgegeven zou moeten worden, nu het Europees Parlement buiten spel staat en het nationale belang niet hetzelfde is als het algemene Europese of Eurozone belang.” Allemaal zeer terechte opmerkingen waar de nota aan toevoegt: “De FNV acht het van principieel belang dat de uitgangspunten van een democratische rechtstaat, zoals we die op nationaal niveau zo vanzelfsprekend vinden, ook gelden voor de Europese afspraken en verdragen in het kader van het crisisbeheer. Geen enkele tijdelijke crisis mag de waarborgen van democratie, vrijheid en gelijkheid zelfs maar tijdelijk opzij zetten.”
Ook hier zien we een duidelijke stellingname zonder dat er geanalyseerd wordt waarom de werkelijkheid zo anders is. Zonder dat er gekeken wordt waar die vergaande uitholling van de democratie vandaan komt. Het lijkt alsof het om incidenten gaat, om toevalligheden. Er wordt niet onderkend dat het bij het ondemocratische karakter van de huidige Europese constructie niet gaat om een democratisch tekort dat naar believen zomaar aangevuld of hersteld kan worden. Het gebrek aan democratie in Europa is juist wezenlijk voor de Europese Unie en haar besluitvorming. Europa zit in elkaar zoals ze in elkaar zit om de “nietwelkome invloed” van de burgers te voorkomen. Om het lelijke taalgebruik van de nota over te nemen. Juist doordat de EU ondemocratisch is en steeds ondemocratischer wordt, is ze een bruikbaar instrument om de neoliberale politiek en de neoliberale ‘oplossing’ van de crisis door te drukken.[vi] De kwestie van democratie in Europa kan niet los gezien worden van die van de neoliberale politiek in Europa.
Europese verworvenheden
In de nota wordt breed uitgehaald over de verworvenheden die Europa ons heeft gebracht. Soms neemt dat bijna kolderieke vormen aan. Bijvoorbeeld als de indruk wordt gewekt dat wij zo’n beetje al onze sociale verworvenheden aan Europa te danken hebben. “Europa heeft de werknemers veel goeds gebracht, op het gebied van arbeidsvoorwaarden bescherming, bescherming tegen collectief ontslag, informatie- en consultatierechten, veiligheid en gezondheid op de werkplek, en ga zo maar door.” (pag 3). Of: “Een groot gedeelte van onze Nederlandse arbeidsvoorwaardelijke bescherming is in Brussel tot stand gekomen. We noemen even de bescherming van arbeidstijden, van werknemers bij collectief ontslag, informatie en consultatie, de bescherming van de veiligheid en gezondheid van werknemers en het recht op gelijke behandeling.” (pag. 7.) Alsof er voor de vorming van de Europese Unie en haar voorgangers geen sprake was van sociale verworvenheden vastgelegd in wet en regelgeving. In sommige gevallen betekent Europese regelgeving feitelijk een verslechtering, zoals bij de arbeidstijdenrichtlijn die in bepaalde gevallen een werkweek van 65 uur toestaat.
Ook vrouwen hebben volgens de nota veel aan Europa te danken. “De gelijkheid van man en vrouw is een van de grondbeginselen van het Gemeenschapsrecht. Het doel van de Europese Unie is enerzijds te waarborgen dat vrouwen en mannen gelijke kansen hebben en gelijk worden behandeld en anderzijds alle vormen van discriminatie op grond van geslacht te bestrijden.” (pag 7.) Dat door de Europese bezuinigingspolitiek vrouwen harder getroffen worden dan mannen en er inmiddels in Europa meer vrouwen in armoede leven dan ooit sinds de tweede wereldoorlog doet aan deze mooie principes natuurlijk niets af.[vii]
De voortdurende aandacht van Europa voor de positie van vrouwen leidt er, zo lezen we in de nota zelfs toe dat “Eurocommissaris Reding bijvoorbeeld onlangs nog een voorstel voor een richtlijn heeft opgesteld ter verwezenlijking van een meer gelijke vertegenwoordiging van vrouwen in de besturen van beursgenoteerde bedrijven, omdat de lidstaten onlangs alle mooie verklaringen er zelf niet in slagen het percentage vrouwen in raden van bestuur naar de 30% te krijgen.”(pag. 7). Zou het voor die miljoenen vrouwen die in Europa in armoede leven echt veel uitmaken als de grote bedrijven voor een derde door vrouwen worden bestuurd?
Dit, of een ander Europa?
De nota benadrukt het belang van Europa, van Europese integratie en samenwerking. “Ondanks alles: Europa is niet het probleem maar deel van de oplossing”, is de titel van het laatste hoofdstuk. “FNV en bonden zijn ervan overtuigd dat Europese economische samenwerking nuttig en nodig was en is voor onze groei van het nationale inkomen, voor vrede in Europa, voor een sterke rol van Europa in de wereld, voor het oplossen van tal van problemen waar nationale oplossingen niet mogelijk zijn of niet volstaan.” (Pag 18).
“Het bovenstaande (de verdergaande economische en financiële integratie van de EU) betekent dat we als vakbeweging ons werk niet meer kunnen stoppen bij de landsgrenzen; om op te komen voor de belangen van onze leden zullen we hen op de werkplek, op sectoraal, nationaal en op Europees niveau moeten vertegenwoordigen en actief voor de belangen van werknemers moeten opkomen. Het betekent ook dat er meer dan ooit behoefte is aan bescherming van werknemersrechten en sociale zekerheid, aan een sterke vakbeweging die een tegenwicht kan bieden. En het Europese niveau biedt de arena om dat te doen. (Pag 7).
Natuurlijk is het zo dat de problemen waar we mee geconfronteerd worden niet op nationaal vlak opgelost kunnen worden. Natuurlijk is het zo dat de Europese economische integratie een feit is en dat Europa een van de kaders is waarin de vakbeweging moet opereren. Maar dat betekent niet dat de vakbeweging zich hoeft te conformeren aan of bij voorbaat in hoeft te stemmen met het door Europa gevoerde beleid. Zeker niet als dezelfde vakbeweging constateert dat de besluitvorming waarmee dat beleid tot stand komt verre van democratisch is. Het betekent ook niet dat de vakbeweging zich neer zou moeten leggen bij de ondemocratische structuur en besluitvorming in de Europese Unie.
Het onderkennen van het belang van Europese samenwerking en integratie moet niet leiden tot instemming met de huidige ondemocratische Europese Unie. In tegendeel. Juist wie grote waarde hecht aan Europa zou zich moeten verzetten tegen het ondemocratische karakter van de huidige Europese Unie. Juist wie voor verdere economische, politieke en sociale integratie van Europa is verzet zich tegen het huidige beleid dat de verschillen in Europa vergroot, delen van bevolking tegen elkaar opzet en nationalistische, populistische en openlijk fascistische groeperingen in de kaart speelt. Juist wie erg voor Europa is is tegen dit Europa en voor een ander Europa.
“Een verdere Europese integratie in de richting van een begrotingsunie, een bankenunie en een politieke Unie is een goede zaak, want de oplossingen om uit de crisis te komen, ligt op Europees niveau.” schrijft de nota (pag 13). De oplossing om uit de crisis te komen ligt inderdaad (voor een deel) in Europa. Maar niet in dit Europa en zeker niet in nog meer macht voor dit Europa. Om uit de crisis te komen is een breuk met het huidige ondemocratische en neoliberale Europa nodig. Het is niet voldoende om te stellen dat het “de hoogste tijd (is) dat de staatshoofden en regeringsleiders van koers veranderen en dat een debat wordt opgestart voor een Europa van solidariteit en sociale vooruitgang.” (pag 5) en daarbij te verwijzen naar het ‘Social Compact’ (?) voor Europa van het Europees verbond van Vakverenigingen EVV.
Wat noodzakelijk is om uit de dubbele crisis in en van Europa te komen is een democratische herstart van Europa waarbij niet een ongekozen bureaucratie en een niet aan democratische controle onderworpen Europese Raad, maar direct door de bevolking gekozen organen het laatste woord hebben.
“Lidstaten moeten boven hun strikt nationale belang uitstijgen, en solidariteit met andere lidstaten tonen. De crisis is een verdelingsvraagstuk,” lezen we op pagina 18. Maar gaat het om nationale belangen en solidariteit met andere lidstaten? Nee, in de kern gaat het om de belangen van werknemers versus die van het grote geld. De Griekse en de Nederlandse, de Poolse en de Portugese arbeiders vinden de zelfde tegenstanders tegenover zich. De zo genoemde Europese steun aan ‘de Grieken’ is in werkelijkheid steun aan de Noord Europese banken.[viii] De Zuid- en Oost Europese werknemers zijn net zo goed de dupe van de lage lonen in Duitsland waardoor de concurrentiepositie van ‘hun’ economie is verzwakt als de Duitse (flex)werkers. De crisis is inderdaad een verdelingsvraagstuk maar niet wat betreft de verdeling tussen landen, maar tussen de werkende klasse aan de ene en de kapitaalbezitters aan de andere kant.
Daarover zou de FNV ook in Europees verband een duidelijk standpunt in moeten nemen. In de FNV campagne voor koopkracht en echte banen pleit de FNV tegen verdere bezuinigingen en voor een vergroting van de koopkracht. Dat zou ze op Europees vlak ook moeten doen. Als de FNV zich in Nederland terecht verzet tegen de bezuinigingen, dan kan ze niet feitelijk akkoord gaan met de Europese bezuinigingspolitiek die elders in Europa de belangen van werknemers en de bevolking in het algemeen vele malen harder raakt.
De FNV en de Europese vakbeweging moet natuurlijk ook in en via instellingen van de Europese Unie voor de belangen van haar leden opkomen. Maar ze moet zich niet laten gijzelen door die instellingen en het Europese beleid. De belangrijkste kracht van de vakbeweging ligt bij haar leden en de acties die die kunnen ondernemen. De FNV en de Europese vakbeweging moeten acties tegen de bezuinigingspolitiek in heel Europa stimuleren en organiseren. Ze zou duidelijk moeten maken dat directe solidariteitsacties met de strijd in de Zuid- en Oost Europese landen, de beste manier om de werknemers daar te ondersteunen. In de nota zijn daarvoor weinig aanknopingspunten voor te vinden.
“Maar eerst en vooral wil deze Europavisie vaststellen dat Europa van ons is; van de burgers en werknemers. Wij hebben als geen ander belang bij de verdere vormgeving van de Europese integratie. Dat belang kunnen we niet enkel aan politici overlaten. Dat debat hebben we zelf mede in de hand en moeten we daarom ook zelf voeren. Met onze bonden, beleidsmedewerkers, bestuurders en (kader)leden” luidt de laatste zin van de nota.
Wat mij betreft wordt die veranderd in: “Maar eerst en vooral wil deze Europavisie vaststellen dat Europa van ons; van de burgers en werknemers zou moeten zijn. Wij hebben als geen ander belang bij een andere vormgeving van de Europese integratie. Dat kunnen we niet enkel aan politici overlaten. Dat debat hebben we zelf mede in de hand en moeten we daarom ook zelf voeren. Met onze bonden, beleidsmedewerkers, bestuurders en (kader-)leden”
[i] Voor de Vlaamse lezers: FNV staat voor Federatie Nederlandse Vakbeweging, en is de grootste vakbondskoepel in Nederland, met zo ‘n 1,4 miljoen leden. (De tweede grootste is CNV, Christelijk Nationaal Vakverbond, met een goede 300.000 leden.) FNV ontstond in 1981 door fusie van het socialistische NVV en het katholieke NKV. FNV bestaat uit 17 bonden, die samenwerken in de overkoepelende ‘vakcentrale’. De grootste bond is FNV Bondgenoten (470.000 leden) met leden in de industrie, transport, voeding … De tweede grootste bond is Abvakabo, waarvan de 360.000 leden werken bij de overheid, in het onderwijs, de zorg enz.
[iii] De uitnodigingsbrief van Ton Heerts voor de bijeenkomst op 23 oktober in Utrecht.
[iv] De structurele problemen in de Europese constructie zijn in tegenstelling tot wat in de nota wordt gesuggereerd niet het gevolg van de crisis maar zijn met de crisis in volle omvang voor iedereen duidelijk geworden. Dat de vorming van de EMU en de invoering van de euro de economische verschillen niet zou verkleinen maar juist vergroten was al voor de vorming van de EMU te voorzien en door velen voorspeld. Zie bijvoorbeeld de verklaring van zeventig Nederlandse economen in de Volkskrant van 13 februari 1997 onder de titel “Met deze EMU kiest Europa de Verkeerde Weg” en de onderbouwing van dat standpunt in het boek “De Prijs van de euro”.
[v] Op de manier waarin in de nota deze en andere verworvenheden aan Europa worden toegeschreven komen we verderop nog terug.
[vi] Voor een nadere uitwerking hiervan zie onze brochure “Europa en de democratie, best wel een goed idee!” uit de serie “Europa in de praktijk”.
[vii] Het toepassen van het non-discriminatie principe leidde er in sommige gevallen ook toe dat de positie van vrouwen verslechterde. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen bepaalde dat een lagere pensioengerechtigde leeftijd voor vrouwen niet verenigbaar is met het Europese non-discriminatiebeleid (voor nieuwe lidstaten geldt een overgangstermijn). De EU heeft de lidstaten niet verplicht om de pensioenleeftijd van vrouwen te verhogen, maar de Belgische regering bijvoorbeeld maakte van deze gelegenheid dankbaar gebruik om dat te doen.
[viii] Een studie van Attac-Oostenrijk (juni 2013) toont aan dat de zogenaamde ‘Europese steun’ aan Griekenland in hoofdzaak terechtkomt bij de internationale financiële sector. Dat is het geval voor minstens 77% van de 206,9 miljard euro die aan Griekenland uitgekeerd werd sinds 2010. En tegenover de 46,6 miljard die in de Griekse staatskas terechtkwamen, staan 34,6 miljard bestemd voor rente-uitkeringen op leningen, en meer dan 10 miljard voor defensie-uitgaven (waar vooral Duitse en Franse wapenleveranciers van beter worden.)