Ga naar de inhoud

Een eeuw na Finanz Kapital van Hilferding, nog steeds een bankierswereld?

Het is nu precies een eeuw geleden dat een jonge Oostenrijks medicus, Rudolf Hilferding, het boek Finanz Kapital publiceerde, waarin hij het onderwerp omschreef als de “eenwording van het kapitaal. De eerdere aparte gebieden van industrieel kapitaal, commercieel kapitaal en  bank kapitaal kwamen voortaan onder de controle van de grote financiële instituten.” Ofschoon het idee gebaseerd was op het Duitse bankmodel, was het niettemin elders een invloedrijk concept. In 1915 gebruikte Bukharin de formulering: “de samensmelting van industrieel met bank kapitaal” en in 1917 beschouwde Lenin het financieringskapitaal (“de fusie tussen industrieel met bankkapitaal”)  als  een nieuw stadium van het kapitalisme.

12 min leestijd
hilferdingboek2

 

 

(Het origineel van dit artikel is te vinden op Znet, de vertaling is van Tijn van Beurden/Globalinfo)

De macht, de invloed en zeker de daaruit voortvloeiende superwinsten van de financiële instituten zijn een bron van wijdverspreide en dikwijls  heftige frustratie. Industriëlen, kleine zakenlieden, regeringsleiders, arbeiders, consumenten, milieuactivisten, de Grieken, de Ieren, de Derde Wereldbewoners en feitelijk alle mensen met schulden, hebben zwaar geleden onder de woekerachtige schuldsaneringen, waardoor de laatste dertig jaar hun middelen zijn gedecimeerd.

De huidige gedeelde kritiek op banken omvat: te veel macht, te veel ongecontroleerde investeringen, en te veel ‘oude maatjes onder elkaar’ kapitalisme waardoor financiers banden krijgen met de ‘toezichthouders’ van de staat, met daarbij de jongens van Wall Street  als de meest corrupte verkwisters.

Het is nu precies een eeuw geleden dat een jonge Oostenrijks medicus, Rudolf Hilferding, het boek Finanz Kapital publiceerde, waarin hij het onderwerp omschreef als de “eenwording van het kapitaal. De eerdere aparte gebieden van industrieel kapitaal, commercieel kapitaal en  bank kapitaal kwamen voortaan onder de controle van de grote financiële instituten.” Ofschoon het idee gebaseerd was op het Duitse bankmodel, was het niettemin elders een invloedrijk concept. In 1915 gebruikte Bukharin de formulering: “de samensmelting van industrieel met bank kapitaal” en in 1917 beschouwde Lenin het financieringskapitaal (“de fusie tussen industrieel met bankkapitaal”)  als  een nieuw stadium van het kapitalisme.     

Deze definities benadrukken de eigenschappen van de institutionele machtsblokken, ten koste van aandacht voor de onderliggend impliciete kwetsbaarheid van de kapitalistische verhoudingen, een cruciaal probleem waar we later op terug komen om er politieke lessen uit te trekken.

Ter ere van het honderdjarig bestaan van Finanz Kapital, vond er op de Historisch Materialistische conferentie afgelopen weekend in Londen een debat plaats. De reacties van de toehoorders waren volgens Elmar Altvater nogal gemengd maar wel respectvol. Een andere leidend Duits marxist, Michael Krätke, beschreef de belangrijkste bijdragen van Hilferding:

  • Tijdens een beroemd seminar in Wenen viel hij niet alleen de marginale utiliteitstheorie aan, maar hij betwiste ook de kritiek van zijn docent Bohm-Bawerk op Marx;
  • hij had niet alleen invloed op de grote marxisten van zijn tijd, maar ook op Schumpeter (zijn goede vriend) en de Oostenrijkse School van Mises en Hayek;
  • toen hij 26 was begon hij in 1905 aan Finanz Kapital, met daarin vernieuwingen  waaronder moderniseringen met betrekking tot Das Kapital van Marx, voor wat betreft de   concurrentiewet, krediet gelden, geld van centrale banken, bankwinsten, aandelenkapitaal en   effectenmarkten, grondstoffenmarkten, de macht van grote ondernemingen, monopolisering,  imperialisme en kolonialisme.

Altvater stelde op de conferentie dat context alles is bij het lezen van Finanz Kapital.
Verschillende periodes betekenen een verschuivende nadruk tussen karakteristieken binnen
de politieke economie van Hilferding:

  • een eeuw geleden stond de  imperialistische kwestie bovenaan de linkse agenda;
  • na de Eerste Wereldoorlog concurreerde een postmonarchaal ‘nieuw kapitalisme’ met de Russische revolutie;
  • in 1926 sprak Hilferding op een bijeenkomst van Sociaal Democratische leiders over een reformistisch ‘georganiseerd kapitalisme’, wat betekende dat de staat democratisch kon worden (getuige de grondwet van Weimar) en dat de meerderheid van de arbeiders de staatsmacht konden krijgen middels hun stemrecht, waarna de staat een democratische planeconomie  kon opzetten;
  • maar Weimar ging door verschillende oorzaken ten onder en in 1933 verscheen het fascisme  met steun van het Duitse kapitaal, terwijl Hilferding vluchtte naar Parijs waar hij als   banneling verbleef tot zijn dood in 1941;
  • na de Tweede Wereldoorlog, werd met het weer uitbrengen van Finanz Kapital in Oost-Duitsland de argumentatie van Hilferding omgebogen naar een steun voor de Communistische these die bekend staat als ‘staatsmonopolie kapitalisme’;
  • de New Left critici van het kapitalisme hadden vervolgens veel waardering voor de wijze waarop Hilferding het ‘georganiseerd kapitalisme’ analyseerde;
  • de jaren tachtig en negentig gaven een toename te zien van de economische en politieke macht van het financieringskapitalisme (zij het dan met een andere institutionele vorm dan Hilferding had voorspeld);
  • – de 21e eeuw leverde ons tenminste vier nauw met elkaar verbonden crisissen, waarvan de eerste (financiële) de theorie van Hilferding weerlegt, ofschoon de andere drie, voedsel, energie en klimaat nieuwere factoren zijn.

De lijst van Altvater is een bruikbare bezinning met betrekking tot de duurzaamheid en het belang van Finanz Kapital, maar toch blijven er wat twijfels. Nog afgezien van de sterke generalisering van het Duitse voorbeeld, is er de veel grotere fout die Hilferding maakte bij het begrijpen van het kapitalisme, dat hij namelijk het financieringskapitalisme als pure macht voorstelde, terwijl er juist volop zwakheden in aanwezig waren. Met hetzelfde probleem had een groep hedendaagse politieke economen te maken, toen ze net als ieder ander burgerlijke analist, verrast werden door de opbouw van de crash in 2008, zie link).

Maar waarom? De coördinerende functies van de grootste banken betekenden volgens Hilferding dat de tendensen van de kapitalistische crisissen konden worden verschoven, verplaatst en dan opgelost door de competitievere sectoren van de economie. De resulterende sanering van kleinere producenten zou volgens hem het kartel van het financieringskapitaal in staat stellen het industriële concentratieproces  te intensiveren, om zo de economische malaise te overleven. Hilferding somde verschillende factoren op die ‘pleiten tegen een bankencrisis’:

  • ten eerste het vermogen van het financieringskapitalisme om risico’s effectief te verdelen en goed aan te pakken;
  • ten tweede, het geloof dat een sterke goudreserve en ander overheidsbeleid de kredietwaardigheid van het systeem zouden opschroeven;
  • ten derde, speculatieve activiteiten, die onder druk van de belangrijkste financiële kapitalistische instituten af zouden nemen in volume en intensiteit;
  • ten vierde, ondernemingen, die staan genoteerd bij de nieuwe effectenbeurzen blijven produceren tijdens een economische malaise, omdat ze geen onmiddellijke winst nodig hebben voor hun investeringen.

hilferdingDaarom benadrukte Hilferding dat het “puur dogmatisme was om tegen de penetratie van de banken in de industrie te zijn…vanwege de gevaren voor de banken.” Hij gaf zelfs uiting aan zijn vertrouwen dat het proces van centralisatie en concentratie zou resulteren in een “toenemend dicht netwerk van betrekkingen tussen banken en industrie…[die] uiteindelijk zouden uitmonden in een enkele bank of groep van banken die heel het kapitaal zouden controleren. Zo’n ‘centrale bank’ zou dan de hele sociale productie controleren.”

Politiek gezien is dat belangrijk want zo werd een grond gevormd voor de opvatting dat er een weg was naar het socialisme via het  financieringskapitaal. Hilferding stelde dan ook dat, “de inbezitneming van de zes grote Berlijnse banken tevens de overname van de meest belangrijke sectoren van de grote industrie zou betekenen. Daarmee zou de beginfase van de socialistische politiek tijdens de overgangsperiode, als de kapitalistische werkwijze nog nuttig zou zijn, vergemakkelijkt worden.”  

Zijn grootste rivaal, Henryk Grossman, gaf een bijtend commentaar: “Hilferding had die constructie met een ‘centrale bank’ nodig om zo een pijnloze, vreedzame weg naar het socialisme, naar zijn ‘gereguleerde economie’ mogelijk te maken.”  

Hilferding was later in zijn carrière  minister van financiën van Duitsland (voor een paar weken in 1923, en in 1928-1929), en werd beschouwd als een reformist in de traditie van Bernstein/Kaustky. Maar hij faalde en aanvallen van links stelden op een tragische manier de sociaal democratische politiek (zogenaamd sociaal fascisme) gelijk met het toenmalige fascisme. Terwijl de zeepbel van het mondiale financieringskapitaal eindigde in een instorting van de wereldeconomie, smeedde Hitler een coalitie met de Duitse midden- en arbeidersklasse en de ontgoochelde nationale kapitalisten die een economisch autarkie wilden opzetten tegen het machtige buitenlandse financieringskapitaal, dat hij (ten onrechte) Joods noemde.

In dit voorbeeld kwam het sterkste verzet tegen het financieringskapitaal van het rechts populisme. Zijn er ook nu Tea Party parallellen die aantonen hoe slecht links en de arbeiders instituten  in de VS en Europa, het financieringskapitaal hebben bestreden, afgezien van Public Citizen** en een paar anderen?

Waar ging het mis met zijn schattingen van de macht van het financieringskapitaal?  Volgens de Franse politieke econome Suzanne de Brunhoff was de cruciale fout die hij maakte, de ontkoppeling van geld en het kredietsysteem. “Geld als hamsterinstrument”werd genegeerd, zo klaagt ze. “Die ontkoppeling is waarschijnlijk een van de oorzaken van de overwaardering van de rol van het financieringskapitaal.”

Een ander probleem is dat Hilferding de meer recente ontwikkelingen, die tegen de interne logica van Finanz Kapital ingingen, niet voorzag. Bankkapitaal werd in de tijd van Hilferding, bijna uitsluitend gebruikt om productiemiddelen te kopen (G-PM) en zelden voor de aankoop en reproductie van arbeidskracht. (G-A). In het tijdvak  na de depressie, werd echter een enorme hoeveelheid geld dat oorspronkelijk uit arbeid voortkwam, toegewezen aan G-A, deels door pensioenen, verzekeringsfondsen, consumentenkrediet en regeringsschulden.  

Deze beperkte relevantie van Finanz Kapital van Hilferding wordt veroorzaakt doordat hij leunde op een ‘stijgende organische samenstelling van kapitaal’ (grotere kapitaalsintensiteit bij productie) teneinde de opbouw van schuld in de economie te verklaren, om daarna de relatieve sterkte van het machtsblok financieringskapitaal in te schatten.    
Het lijkt erop dat zonder een analyse van de schulden van regeringen en consumenten het concept van het financieringskapitaal tekort schiet bij het begrijpen van de financiële invloed op accumulatie. Een daarvan is de tijdelijke stijging van de levensstandaard van arbeiders tengevolge van de toegang tot krediet, maar zoals we nu zien, dat kan ook een mythe met afschuwelijke destructieve proporties worden.

Een ander aspect was het vermogen van het kredietsysteem om een effectieve vraag in de economie te handhaven (koopkracht), deels door schulden van regeringen en consumenten, om zo “onderconsumptie crisissen” te voorkomen. Maar het belangrijkste hierbij is, dat zo uitstel tot terugbetaling van de schulden wordt gegeven. En daar ligt de oorzaak van de huidige instabiliteit, toen de stijgende financiële parameters door velen (ten onrechte) werden beschouwd als een bron van echte welvaart.

Daarbij komt nog dat veel van Hilferdings conclusies over excessieve macht van het financieringskapitaal, in tegenspraak waren met veel van zijn eigen eerdere analyses.  

  • ten eerste, ongelijke sectorale ontwikkeling tussen kapitaalgoederen en consumptiegoederen   (ofwel  in marxistische termen ‘onevenredigheden’ tussen afdeling een en afdeling twee), waarop Hilferding zijn crisistheorie baseerde, heeft de neiging toe te nemen als financiering   belangrijker wordt;
  • ten tweede, dezelfde problemen in de productieve sector die voerden naar de dalende winstmarges voor bedrijven, hebben ertoe geleid dat banken ook verderop gingen kijken, geografisch en ook qua branche, om zo kredietverlening en een gezonde deposito basis te   kunnen handhaven, met alle daarbij behorende toenemende risico’s;
  • ten derde, de nieuwe vormen van financiële regulering die Hilferding voorstelde, om een inherent instabiel ongezond banksysteem te kunnen stabiliseren, waren uiteindelijk niet in staat om een  grote crisis te voorkomen;
  • ten vierde, speculeren is niet minder belangrijk geworden, maar had juist eerder de neiging dramatisch toe te nemen voorafgaande aan een crisis;
  • ten vijfde, gegeven deze factoren, deed de combinatie van industrie, handel en bankieren die eigen is aan het financieringskapitaal, juist de verleiding voor handel met voorkennis en ander  abnormaal roekeloos gedrag toenemen.

Over het geheel genomen leiden dus bijna alle eerdere analyses van Hilferding tot de logische conclusie, dat in tegenstelling tot de hegemonie van het financieringskapitaal tijdens een crisis, banken wel hun zelfcontrole verliezen. Paul Sweezy kon in dit opzicht wel eens gelijk hebben gehad toen hij verklaarde dat, “Hilferding een overgangsfase van de kapitalistische ontwikkeling verwarde met een langdurige trend.” Bij de “overgangsfase” ging het om het herstel van de financiële crisis van 1870-1890. Maar deze crisis zou weer opduiken in het begin van de jaren dertig, wederom in de periode 1970-1990, en op een zeer opvallende manier in 2008.

Het was net voor de crisis van het financieringskapitalisme van de jaren dertig, dat een van de meest indrukwekkende kritieken werd geleverd door een econoom van  de Frankfurter Schule, Grossman, die bezwaar had tegen een opmerking van Hilferding uit 1927: “Ik heb altijd elke theorie van een economische instorting verworpen. Naar mijn mening toonde Marx aan de dat die theorieën niet juist zijn.”

Hoe Grossman juist vrij ver naar de andere kant bewoog, blijkt uit de conclusie in zijn boek, The Law of Accumulating and Breakdown of the Capitalist System (dat briljant getimed in maart 1929 verscheen): “De historische tendens van het kapitaal is niet de creatie van een centrale bank die de hele economie beheerst door een algeheel kartel, maar industriële concentratie en groeiende accumulatie van kapitaal die voert naar een uiteindelijke ineenstorting tengevolge van overaccumulatie.”

De cirkel is nu rond: een andere overaccumulatie-crisis, die sinds de jaren zeventig werd opgebouwd, en die zich voortdurend verplaatste, niet in het minst door massieve financialisering, en zonder enige noodzakelijke combinatie van bankiers en andere secties van het kapitaal. Maar in 1929-1932 en de daaropvolgende regulering verzwakte de macht van het financieringskapitaal, terwijl de reddingsoperaties van  2008-2010 de overmoedige financiers van onze generatie juist versterkten.

Twee jaar geleden toonden de financiers ons hoe ze niet alleen konden meehelpen aan de verkiezing van een volstrekt plooibare president van de VS, ondanks wat anti-Wall Street retoriek van zijn kant, “praat links en loop rechts” zoals ze bij ons in Zuid Afrika zeggen, maar dat ze zich ook konden verzekeren van reddingsoperaties door Washington, Londen, Berlijn en Brussel, door gijzeling van de wereldeconomie.

Maar dat is een kwestie van machtsevenwicht. Door te veel macht toe te schrijven aan het financieringskapitaal (zoals Hilferding deed) en geen gebruik te maken van de zwakheden van de bankiers, lopen we het gevaar dat een andere kracht, het rechts populisme, met de welgemeende collectieve haat van de samenleving tegen het financieringskapitalisme, aan de haal gaat.

———-

Patrick Bond is verbonden aan de Universiteiten van KwaZoeloe-Natal en Californië-Berkeley.
** Public Citizen is een consumenten organisatie in de VS (noot vertaler).

——————