Ga naar de inhoud

Een alternatief voor markt en staat: de economische beginselen van ‘parecon’

Marktwerking is onrechtvaardig, destructief en inefficiënt en dient volledig afgeschaft te worden, volgens de Amerikaanse ‘market abolitionists’ Michael Albert en Robin Hahnel. ‘Parecon’ – een afkorting voor participatory economics – is volgens hen een werkbaar, rechtvaardig en democratisch alternatief.

11 min leestijd

(Bron: economielinks)

Natuurlijk weten de meeste economen wel dat pure marktwerking volgens de economische definitie – met volkomen concurrentie, volledig geïnformeerde consumenten, etcetera – net zo min bestaat als het eiland Utopia uit het boek van de middeleeuwse schrijver Thomas More.

Toch wordt marktwerking onder economen – en helaas ook daarbuiten – nog steeds beschouwd als een goed na te streven doel. Hoe onrealistisch het ook is om ooit echte concurrentie op het Nederlandse spoor te zien (of in de zorg en de postsector), toch moesten we de spoorwegen privatiseren om marktwerking in te voeren. Hoe erbarmelijk het resultaat van ‘marktwerking’ ook is, we blijven er steevast in geloven.

Michael Albert in de strip "Parecomics"

Michael Albert in de strip “Parecomic”

Deze fundamentele vraag wordt meestal overgeslagen: willen we marktwerking wel realiseren? Nee, zeggen de Amerikaanse ‘marktabolitionisten’ Michael Albert en Robin Hahnel. Is dan niet het enige alternatief een centrale planeconomie bestuurd door een centrale overheid? Nee, volgens Albert en Hahnel zal elke centrale overheid en kleine groep technocraten vooral hun eigen economische belangen beschermen. Wat blijft er dan over als alternatief?

Een gedachte-experiment geïnspireerd door geschiedenis

Al decennialang werken Albert en Hahnel aan een theoretisch alternatief. Het heet parecon, een afkorting voor participatory economics (participatieve economie), een visie voor een soort decentrale, democratische planeconomie waarin werk rechtvaardig beloond wordt, rekening wordt gehouden met het milieu en iedereen gelijkwaardig participeert in de democratische economische besluitvorming [1].

Nou is het inderdaad, zoals antropoloog en anarchist David Graeber onlangs schreef, onwaarschijnlijk dat de instituties van parecon ooit zo exact worden gerealiseerd zoals Albert en Hahnel ze schetsen. We weten immers niet welke problemen er ontstaan zodra we een vrije samenleving proberen te bouwen. “Wat nu de grootste problemen lijken te zijn, zijn mogelijk helemaal geen problemen; andere problemen die zelfs nog nooit bij ons opgekomen zijn zouden duivels moeilijk kunnen zijn. Er zijn ontelbare X-factoren.”

Echter, het “gedachte experiment” van Albert en Hahnel, zoals Graeber het noemt, is belangrijk omdat het toont dat er wel een alternatief mogelijk is; dat er een vrije samenleving zonder marktwerking is voor te stellen.

Let wel, parecon komt niet slechts voort uit de wilde fantasieën van Albert en Hahnel, maar is juist sterk geïnspireerd door experimenten uit de praktijk van bewegingen die in de afgelopen eeuwen vochten voor een rechtvaardigere economie – zoals de Commune van Parijs uit 1871, anarchisten in de Spaanse revolutie van 1936, linkse marxisten in de Sovjet-Unie en huidige sociale bewegingen in Latijns-Amerika.

Een nieuw beloningsprincipe

Een belangrijke (maar zeker niet enige) kritiek van Albert en Hahnel op marktwerking is dat het arbeid niet eerlijk beloont [2]. Inderdaad, zelfs de meest liberale econoom zal erkennen dat de markt niet per se werk en inzet beloont, maar marktwaarde. De harde wet van de markt is dat wie met genoeg kapitaal geboren wordt kan leven als een koning zonder hard te werken, terwijl minderbedeelden die alleen hun eigen arbeid bezitten hard moeten werken om rond te komen. Sterker nog: relatief aangenaam werk – een managementfunctie vanuit een prettig kantoor – wordt vaak zelfs beter beloond dan het meest onaangename werk – in de mijnen, zorg of schoonmaak. Bestaat er een immoreler beloningssysteem?

Dit economisch principe van het kapitalisme zouden Albert en Hahnel om willen draaien door de markt af te schaffen en parecon in te voeren. Een belangrijk beginsel van parecon is dat mensen een loon (of “consumptierechten”) ontvangen op basis van hun inzet en persoonlijke opoffering. Kwesties die mensen niet onder controle hebben – zoals afkomst, of aangeboren talenten – worden niet beloond in parecon. Alleen wat men zelf onder controle heeft – inzet, arbeid oftewel “persoonlijke opoffering” – is rechtvaardig om te belonen, aldus Albert en Hahnel. Waterdicht argument, geen speld tussen te krijgen [3].

Vier kernbeginselen

Het vereist natuurlijk een hoop institutionele verandering om dit nieuwe beloningsprincipe daadwerkelijk te realiseren, erkennen Albert en Hahnel. Echter, enerzijds willen ze niet een gedetailleerde blauwdruk geven van een parecon maatschappij, omdat veel details beter kunnen worden ingevuld door degenen die parecon daadwerkelijk zouden invoeren, aangepast aan de betreffende tijd, plaats en behoeftes. Anderzijds erkennen Albert en Hahnel dat zonder een duidelijke visie voor een alternatief het huidige markt/staat systeem onmogelijk te vervangen is. Ze geven daarom in verschillende boeken (de eerste in 1991) een uitvoerige beschrijving van vier kernbeginselen die volgens hen onmisbaar zijn in een participatieve economie:

1. Arbeiders- en consumentenraden hebben het laatste woord over de productie en consumptie van goederen en diensten. Werkplekken – fabrieken, kantoren, horeca, alles – worden democratisch bestuurd via arbeidersraden op basis van het principe van ‘zelfmanagement’, “dat wil zeggen dat men meer invloed heeft op een beslissing naarmate men meer wordt getroffen door een beslissing” (uit de goede Nederlandse samenvatting van parecon door Wikipedia). Consumptie wordt in parecon geregeld door consumentenraden op wijkniveau. Grotere federaties van arbeiders- en consumentenraden bepalen in overleg met elkaar het economisch beleid (waarover later meer in beginsel 4).

Inderdaad, arbeiderszelfbestuur via arbeidersraden is een traditioneel socialistisch principe (van linkse marxisten, radencommunisten, libertarische socialisten en anarcho-syndicalisten bijvoorbeeld) dat volledig omarmd wordt door Albert en Hahnel. Inderdaad, ook in de Sovjet-Unie bestonden er raden (sovjet=raad), maar belandde de echte macht uiteindelijk toch in de handen van een kleine groep technocraten met Stalin aan het hoofd. Wie zegt dat een parecon samenleving niet dezelfde koers zou varen? Dat risico wordt niet genegeerd door Albert en Hahnel.

2. Evenwichtige taakpakketten. Mede om het democratische karakter van parecon te behouden, stellen Albert en Hahnel een tweede beginsel voor: balanced job complexes voor werknemers, oftewel “evenwichtige taakpakketten” (Wikipedia). Het idee is dat zowel minder aantrekkelijk en simpel werk, alsmede intellectueel uitdagend, invloedrijk en ‘emanciperend’ werk gelijk verdeeld wordt. Niet alleen omdat dit het leven voor iedereen prettiger maakt, maar ook omdat het democratische participatie bevordert, aldus Albert en Hahnel.

Stel dat 80 procent van de bevolking geestdodend werk doet (lopendeband werkers of vakkenvullers) en 20 procent een intellectueel uitdagende, invloedrijke functie heeft (zoals bedrijfsmanagers of stedelijke planologen). Ook wanneer 100 procent van de bevolking formeel democratische inspraak heeft op zowel de werkvloer als in het algemene economische beleid, zal die laatste 20 procent de besluitvorming domineren en uiteindelijk zowel de politieke macht als de economische welvaart naar zich toe trekken, voorspellen Albert en Hahnel (zoals de technocraten van de Sovjet-Unie deden, maar in feite ook de hoogopgeleide, intellectuele elites van ‘democratische’ markteconomieën momenteel doen). Die 20 procent heeft simpelweg meer zelfvertrouwen om te participeren in de politiek.

Als iedereen een “evenwichtig taakpakket” heeft met wat simpele, repetitieve taken maar ook evenveel intellectueel uitdagende en invloedrijke taken, is iedereen even bekwaam en zelfverzekerd genoeg om op gelijke voet te participeren in de besluitvorming – binnen de arbeiders- en consumentenraad en het totale economische beleid.

3. Beloning naar inzet. Het derde kernbeginsel van parecon is dat inkomen verdiend wordt naar inzet, arbeid oftewel persoonlijke opoffering. Een voorbeeld van hoe dit zou werken is dat er een standaard loon is voor een standaard werkweek (bijvoorbeeld van 30 uur) voor een standaard “evenwichtig taakpakket”. Een arbeidersraad kan echter democratisch besluiten om arbeiders extra te belonen wanneer ze harder werken of onaangenamere taken op zich nemen, of hun inkomen verlagen wanneer ze korter werken of luiheid vertonen. Hoe en hoeveel, dat is aan de arbeidersraad van een werkplek zelf op basis van ‘zelfmanagement’.

Kan een arbeidersraad dan niet simpelweg de eigen ‘inzet’ van alle eigen arbeiders overdrijven om zo gezamenlijk meer inkomen te verdienen dan rechtvaardig? Nee, omdat parecon ook een intelligent systeem van allocatie heeft, het vierde beginsel.

4. Decentrale participatieve planning is het vierde kernbeginsel van parecon, een onmisbaar element om tot een rechtvaardige en efficiente allocatie (productie en verdeling) van goederen en diensten te komen, waarin vraag en aanbod in evenwicht zijn. Het parecon allocatiesysteem – enorm uitgebreid en enigszins wiskundig beschreven door Albert en Hahnel – bevat een systeem van verschillende onderhandelingsrondes tussen arbeiders- en consumentenraden, het gebruik van ‘indicatieve prijzen’ in het planningsproces en faciliterende raden die de nodige informatie leveren. Kortom, te complex om in één alinea uit te leggen [4].

Parecon is ongetwijfeld een van de meest uitgewerkte visies voor een alternatieve economie die de moeite waard is te verkennen. Enorm veel waardevolle, kritische discussies zijn momenteel gaande over de verschillende beginselen van parecon. Veel kritische vragen en twijfels zijn scherp beantwoord door Albert en Hahnel, over veel vragen zul je ongetwijfeld van mening met ze blijven verschillen – wat ik eveneens doe – en veel vragen erkennen ze niet te kunnen beantwoorden voordat parecon in de praktijk wordt geprobeerd. Parecon is immers een theoretisch model, en een theorie moet getest worden in de praktijk.

Inmiddels is Albert een stuwende kracht achter de International Organization for a Participatory Society oftewel ‘IOPS’, opgezet in 2011 om wereldwijd activisme in de praktijk aan te wakkeren en te coördineren. In de missie en visie van IOPS zijn enkele principes van parecon sterk aanwezig.

_________________________________

[1] Albert en Hahnel leggen ‘parecon’ in verschillende boeken uit, zoals Parecon: Life After Capitalism (2003) van Albert, hier online als pdf. Zie op wikipedia een lijst van al hun parecon boeken.

[2] Zie hoofdstuk 1 (“What is an economy?”) in Albert’s Parecon: Life After Capitalism (2003) (pdf) of hoofdstuk 2 en 3 uit Hahnel’s The ABC’s of Political Economy (2003), hier online als pdf of zie Hahnel’s lezing “The Case Against Markets” uit 2012 in Helsinki op youtube. Naast de onrechtvaardige beloning in markten is er natuurlijk nog een andere belangrijke kritiek op marktwerking, niet behandeld in dit artikel maar niet minder belangrijk; in een de markt betalen consumenten en producenten niet voor de ‘negatieve neveneffecten’  of ‘externaliteitein‘ van hun productie en consumptie – zoals CO2 uitstoot – maar worden deze kosten ‘afgewenteld’ op de samenleving als geheel via bijvoorbeeld klimaatverandering of luchtvervuiling. De markt bereikt daardoor geen ‘sociaal optimale’ uitkomst maar zal bijvoorbeeld tot te veel vervuilende productie leiden, omdat in een markt niemand voor die vervuiling een prijs hoeft te betalen.

[3] Toch is er nog een goede discussie mogelijk over het beloningsprincipe wat Albert en Hahnel voorstellen. Een belangrijke vraag is bijvoorbeeld of niet al het nodige werk voor onze samenleving op zo’n manier kan worden ingericht dat het prettig wordt om het uit te voeren. Immers, zoals linguist/filosoof Noam Chomsky ooit eerder benadrukte (in een interview uit 1976) is werk vooral onprettig onder kapitalisme, waarin mensen gereduceerd worden tot “instrumenten voor de productie”, maar is werk niet per definitie onprettig wanneer het anders georganiseerd wordt, op basis van libertarisch socialistische principes. De kritiek van Chomsky op de pareconisten – hoewel Chomsky de parecon ideeën “de moeite waard” vindt om te verkennen – is dan ook dat ze werk blijven beschouwen als een last die mensen alleen willen dragen als er een externe prikkel voor bestaat zoals loon – of ‘consumptierechten’, zoals het in parecon genoemd wordt. Bovendien zou het restant van werk dat echt niet prettig gemaakt kan worden volgens Chomsky gelijk verdeeld kunnen worden over iedereen met de capaciteit om dit onprettige werk uit te voeren. Zie vooral het interview met Chomsky uit 1976 – Chomsky’s “meest uitvoerige beschrijving van hoe een wenselijke samenleving eruit zou kunnen zien” volgens Albert – en Albert’s uitvoerige reactie hierop uit 2011.

[4] Het vraagstuk van coördinatie en economische planning wordt ook behandeld door bijvoorbeeld de marxistische geograaf David Harvey, die betoogt dat ‘links’ over het algemeen geen goed antwoord heeft op dit vraagstuk. Volgens Harvey – in een hoofdstuk uit Rebel Cities (2012) – wordt er door ‘links’ te simplistisch betoogd dat we naar een decentrale, lokale economie moeten streven, maar is grootschalige coördinatie van de economie onvermijdelijk, iets dat het best wordt uiteengezet door schrijver Murray Bookchin, aldus Harvey. Sterker nog, volgens Harvey – in een lezing uit 2011 (video of tekst) – zouden we een hoop kunnen leren van de centrale planning die er momenteel binnen grote bedrijven plaatsvindt. Uit deze lezing, vrij vertaald: “Bedrijven weten hoe ze het moeten doen, omdat bedrijven niet veel via de markt werken: ze hebben eigenlijk een control and command systeem in hun productieketen. Ze sturen een order naar beneden in hun productieketen, zeggen ‘we willen zoveel staal’, ‘we willen zoveel van dit of dat’. Ze gaan niet moeilijk lopen onderhandelen in de markt. […] Nee, nee, ze orkestreren, ze hebben een just-in-time systeem, waarin ze zeggen ‘we willen zoveel staal op deze dag en zoveel staal op de dag erna’, dus eigenlijk houden bedrijven zich bezig met een centrale planning op een heel verfijnde manier. En het is niet moeilijk om je die capaciteit voor centrale planning voor te stellen. Walmart, bijvoorbeeld, doet het schitterend. Het is niet moeilijk om je voor te stellen dat over te nemen en om te vormen zodat het sociale doeleinden dient, in plaats van slechts winsten. En als ik dat zeg vragen mensen mij; ‘zijn zoals Walmart?’. Dan is mijn antwoord; nou, ze hebben een paar technieken die we kunnen gebruiken, en we moeten die niet schuwen alleen omdat Walmart ze gebruikt. We zouden ze juist moeten bestuderen. […] Dus dit is een van de ideeën die ik wil opperen; dat er een alternatief is, en dat het al bestaat. We moeten alleen uitvinden hoe het nu werkt en hoe we het kunnen transformeren tot iets totaal anders”.