Ga naar de inhoud

Een agenda voor de linkerzijde in de 21ste eeuw

Zo slecht was ze nog niet begonnen voor de linkerzijde, die 21ste eeuw.
Na de val van de Muur was duidelijk geworden dat de klassieke
socialistische recepten geen definitieve oplossing boden en dat de
grote meerderheid van de bevolking er niets wilde van horen. Het
kapitalisme van zijn kant liet zien dat het wel rijkdom kon produceren
maar dat die rijkdom niet kon worden verdeeld. Het bracht meer en meer
ellende, meer en meer ongelijkheid.

18 min leestijd
Placeholder image

(afkomstig van Uitpers nr. 108)

In de welvarende Europese landen stonden de verzorgingsstaten onder druk.

De liberaliserings- en privatiseringslogica sloeg overal toe. Bovendien waren er nieuwe problemen waar niemand nog kon aan ontsnappen: de blijvende discriminatie van vrouwen, de ecologische problemen, de steeds luider klinkende eisen van de inheemse volken in Latijns Amerika, Azië en Afrika. De linkerzijde besefte dat ze haar agenda moest vernieuwen om opnieuw wat aantrekkingskracht te krijgen. De andersmondialiseringsbeweging zag het daglicht en op de Wereld Sociale Fora van Porto Alegre en elders werd nagedacht over nieuwe politieke programma’s. Latijns Amerika gaf het voorbeeld met verschillende linkse en centrum-linkse regeringen die al dan niet radicaal met meer toekomstgerichte projecten uitpakten.
Toen sloeg de financieel-economische crisis toe. Het leek alsof alle ideeën over vernieuwing in één klap ook waren vergeten. Nationalisering bleek het enige wat de linkerzijde nog had te zeggen. ‘Het grote gelijk’ stond weer op de agenda. En het klopt natuurlijk dat de linkerzijde altijd al op de niet-duurzaamheid van het kapitalisme had gewezen, alleen besefte men enkele jaren geleden nog dat er meer dan een nationalisering van de productiemiddelen nodig was om het tij te doen keren.
De linkerzijde moet zich dringend herbronnen. In dit artikel wil ik daar een bijdrage toe leveren met enkele ideeën van Immanuel Wallerstein, vooraanstaand socioloog en theoreticus van de wereld-systeemanalyse. Afgelopen maand maart was hij aan de Gentse universiteit en gaf er een lezing over ‘Mondialisering en verzet’ met enkele ideeën voor een nieuwe linkse agenda. Ik geef hierna de krachtlijnen van zijn betoog weer. In de komende maanden zal blijvend aandacht worden besteed aan vernieuwende linkse ideeën en praktijken.

Drie tijdskaders

Linkse agenda’s beantwoorden noodgedwongen aan drie verschillende tijdskaders. Gemakshalve kan men ze korte termijn,middellange termijn en lange termijn noemen. De huidige economische crisis is geen gewone periode van stagnatie en terugvallende groei, maar een structurele crisis waarin een nieuwe hegemonie kan ontstaan. In wat Wallerstein een historisch systeem noemt, kan zo’n crisis slechts één enkele keer gebeuren. Het systeem wordt op zo’n ogenblik onevenwichtig en chaotisch. Er zijn dan grosso modo twee uitwegen (‘bifurcations’) en die vormen de inzet van een sociale en politieke strijd. Wat de uitkomst zal zijn is onvoorspelbaar, maar vast staat dat het huidige kapitalistische systeem niet kan overleven. De twee mogelijke oplossingen kan men ‘de weg van Porto Alegre’ of ‘de weg van Davos’ noemen. Over vijfentwintig of vijftig jaar zullen we weten wat het is geworden. We zullen dan in een ander systeem leven, beter of slechter dan het huidige. Dat wordt de uitkomst op lange termijn en het is iets waarover je vandaag slechts in heel algemene termen kan spreken. De ‘andere wereld’ van Porto Alegre is relatief democratisch en relatief egalitair, wat in het verleden nooit het geval is geweest. Maar veel meer valt er niet over te zeggen. Wat voor institutionele structuren er voor nodig zijn weten we niet.

In feite is de korte termijn veel interessanter, want dat is het tijdskader waarin we allemaal leven. De meesten onder ons zien die korte termijn ook niet als een politiek verschijnsel en dat is jammer, want alles wat ons leven beïnvloedt, wordt bepaald door veranderende politieke realiteiten. Al diegenen die de politieke agenda’s bespreken werken op korte termijn. Voor wie gaan we stemmen? Zullen we gaan betogen? Zullen wie die of die petitie ondertekenen? Zullen we die staking steunen? Zullen we dit of dat organiseren en zo ja, doen we dat lokaal of op een grotere schaal? Hebben we wapens nodig? Het kan een erg lange lijst worden en het kan tot boeiende debatten leiden. We verdedigen onze standpunten en klagen alle anderen aan die het niet met ons eens zijn, vooral de andere linksen. We kunnen die dagelijkse beslissingen ook niet vermijden. We zijn ‘activisten’ en kunnen dus niet passief blijven toekijken. Toch zijn die activisten meestal in de minderheid. De grote meerderheid reageert niet. Tot ze op zekere dag erg boos wordt en zeer actief wordt. Dat is het moment waarop de activisten hopen, het moment waarop het volk in verzet komt, totaal onverwacht.

Als de activisten aan hun eigen verleden terug denken zijn ze vaak beschaamd over de domheid van hun handelingen. De gevolgen ervan waren niet wat ervan werd verwacht. Dat leidt tot wederzijdse verwijten. De ‘reformisten’ worden ervan beschuldigd hun ziel aan het establishment te hebben verkocht. Van de ‘radicalen’ wordt gezegd dat ze ‘infantiel’ zijn. Van een nuchtere analyse kan dan geen sprake meer zijn. Vandaar dat we hieruit twee onpopulaire conclusies moeten trekken. Iedereen zal altijd moeten kiezen voor het ‘minste kwaad’. Er is geen andere keuze. En we verschillen van mening over wat dat ‘minste kwaad’ zal zijn. Het ‘minste kwaad’ betekent altijd dat we ‘realistisch’ zijn. Dus als iemand wordt verweten dat ‘minste kwaad’ op een ‘realistische’ manier te verkiezen, weet dan dat iedereen voor zo’n ‘minste kwaad’ kiest maar dat iedereen zijn eigen ‘minste kwaad’ kan hebben.
Het tweede punt is dat elke linkse agenda waarvoor men steun probeert te krijgen geen enkele kans op succes heeft als men dit ‘minste kwaad’ afwijst. Ten eerste omdat mensen nu eenmaal op korte termijn leven en ten tweede omdat dat ‘minste kwaad’ ook beantwoordt aan de dagelijkse behoeften van mensen. Daarin zijn alle mensen zeer ‘realistisch’. Geen enkele agenda kan de middellange termijn halen als de behoeften op korte termijn over het hoofd worden gezien. We moeten daarom eerlijk zijn in de keuzen die we maken. We moeten altijd duidelijk maken waarom we deze of gene keuze verkiezen. En hoe broodnodig die keuze op de korte termijn ook is, op middellange termijn zal ze weinig gevolgen hebben. We kunnen geen vreugdedans beginnen omdat onze keuze voor het ‘minste kwaad’ het haalt, maar we kunnen wel een zucht van verlichting slaken. Meer niet.

De middellange termijn

Het zwaartepunt voor elke linkse agenda ligt bij de middellange termijn. Vreemd genoeg wordt juist die het meest verwaarloosd in alle discussies. Het klopt natuurlijk dat de middellange termijn minder boeiend is dan de lange termijn en minder intensief dan de korte termijn. Op middellange termijn is er een combinatie nodig van voorbereidend werk, zeg maar politieke vorming, en van politieke druk op de machthebbers, zeg maar het vormen van bewegingen. Om het resultaat van dat werk te zien is veel geduld nodig. Gramsci’s uitspraak ‘het pessimisme van het verstand en het optimisme van de wil’ is hier van toepassing. Het is sisyfusarbeid.

De regels die gelden op middellange termijn zijn ook helemaal anders dan die voor de korte termijn. We moeten geen smakeloze compromissen meer sluiten. We moeten werken aan datgene wat het systeem ook echt kan veranderen ook al is het resultaat niet meteen zichtbaar. Het realisme dat hier eveneens nodig is, is wel van een ander soort dan op korte termijn. We moeten immers kijken naar wat vroeger is gebeurd om de wereld te veranderen en naar de weerslag van de recente geschiedenis op de sociale psychologie van de activisten en van de bevolking. We zijn nu ongeveer tweehonderd jaar bezig met het veranderen van de wereld, via revoluties en via verkiezingen. Geen van beide strategieën is echt succesvol geweest.

Er hebben wat opstanden en revoluties plaats gevonden, sommige noemden zichzelf communistisch en andere waren nationale bevrijdingsbewegingen. Niet-revolutionaire sociaal-democratische bewegingen hebben talrijke politieke overwinningen behaald. Maar de wereld is niet veranderd. Men kan niet beweren dat ze niets hebben bereikt, op korte termijn ging het vaak om het ‘minste kwaad’. Maar nogmaals, een vreugdedans is hier niet op zijn plaats. Er zijn vandaag dan ook maar weinig mensen overgebleven die nog in die strategieën van de negentiende eeuw geloven.

Het keerpunt voor de perceptie van wat een haalbare strategie kan genoemd worden is wellicht de wereldrevolutie van 1968. In Europa, in het Oostblok en in het Zuiden ging het telkens om een diepgeworteld scepticisme over de toekomstkansen van deze strategieën. De lange termijn utopieën werden zeker niet afgewezen. Er was wel een vraag naar nieuwe strategieën voor de middellange termijn. Dat dit debat de afgelopen decennia zo weinig resultaat heeft gehad, komt doordat de tijdskaders niet van elkaar worden onderscheiden. Dat belet helder denken. Slechts met het eerste Wereld Sociaal Forum in 2001 is er een structuur ontstaan waarin een alternatieve strategie voor de middellange termijn kan worden ontwikkeld.
 
De weg van Porto Alegre

Het WSF is een vreemdsoortige organisatie, als het al een organisatie is. Het beweert ‘horizontaal’ te zijn en principieel te kiezen voor een ‘open ruimte’. Horizontaal is iets anders dan vertikaal, waarbij men moet beseffen dat de belangrijke nationale en internationale organisaties van de negentiende en twintigste eeuw allemaal vertikaal en hiërarchisch waren, met ambtenaren, politieke standpunten en officiële verklaringen. De discipline was zeker niet overal dezelfde, evenmin als de mate waarin kon worden gediscussieerd, maar het ging telkens om politieke organisaties die op de politieke scene aanwezig waren. Deze verticale organisaties hadden nog een tweede kenmerk. Ze vereisten een loyauteit die prioritair was. Waren er organisaties met specifieke agenda’s, een vrouwen- of jongerenorganisatie of een vredesbeweging bijvoorbeeld, dan konden die enkel worden erkend als ze zich ondergeschikt aan de verticale organisatie opstelden.

Het WSF daarentegen heeft een horizontale structuur en ziet zichzelf als een open forum. Het is een structuur zonder ambtenaren, met een minimale bureaucratie, zonder standpunten en verklaringen. Het staat open voor iedereen. Of toch bijna. Het WSF wil een ontmoetingsplaats zijn voor ‘al diegenen die de neoliberale mondialisering en alle vormen van imperialisme verwerpen’. In theorie worden politieke partijen en gewapende bewegingen geweerd. Dat is natuurlijk ook een politiek standpunt, maar door de horizontale structuur is er weinig controle op wie deelneemt aan het forum.

Wat wil men hiermee bereiken? Het WSF wil alle organisaties die de wereld willen veranderen een kans geven om elkaar te ontmoeten, van gedachten te wisselen, van elkaar te leren en met elkaar om te gaan. Het kan gaan om internationale, continentale, regionale, nationale of lokale organisaties. Het zijn de bewegingen zelf die alles organiseren. Iedereen die dat wil kan alleen of samen met anderen een vergadering beleggen, een panel samenstellen, sprekers uitnodigen en alle anderen uitnodigen om te komen luisteren.

En het resultaat ervan? In eerste instantie wordt de formule ook elders toegepast. Er zijn nu talrijke continentale, regionale, nationale en lokale sociale fora. Het WSF moet hiervoor geen toestemming geven. Er wordt verondersteld dat het telkens om horizontale, open ruimtes gaat. Dat organisatiemodel wordt praktisch overal gerespecteerd. Een tweede resultaat is de geografische verruiming van het WSF en het alsmaar talrijker wordend aantal deelnemers. Aanvankelijk ging het vooral om Latijns Amerika en West-Europa. Er waren zo’n 10.000 deelnemers. Nu komen er meer dan honderdduizend mensen uit alle continenten, met slechts hier en daar een lege plek, zoals Oost-Europa, Rusland en China. Een derde resultaat is dat de organisatie ook voortdurend verbetert. Er is meer en meer transparantie, er worden netwerken gevormd en gezamenlijke activiteiten gehouden.

Dat het WSF-proces toch zo moeizaam verloopt heeft minder met politieke meningsverschillen dan met argumenten over de strategie te maken. Van meet af aan werd er wat neerbuigend over dat horizontalisme gesproken. Het was op zijn minst overdreven, zo stelden sommigen. Het WSF moet niet enkel praten, het moet ook handelen. En voor velen betekent dat meer vertikalisme, politieke instanties en de organisatie van politieke acties. Wie daar tegen was, wees erop dat dit onvermijdelijk zou leiden tot een zoveelste ‘internationale’, dat het WSF dan ook mensen en groepen zou uitsluiten en daardoor in een strategie zou vervallen die in het verleden manifest had gefaald.

Het is een heel moeilijke discussie die langzaam aan naar een compromis toe groeit. Het WSF blijft een open forum waarin specifieke netwerken kunnen handelen, standpunten kunnen innemen en politieke activiteiten kunnen organiseren. Wat het resultaat hiervan zal zijn is nog onduidelijk, ook of het WSF nog lange tijd de centrale plek voor links activisme kan blijven dan wel niet meer dan een ‘moment’ in de linkse geschiedenis zal zijn geweest. Echter, interessanter dan de vraag naar de toekomst van het WSF, is de discussie over de politieke activiteiten die op middellange termijn interessant kunnen zijn.

Met de ‘weg van Porto Alegre’ of de ‘weg van Davos’ wordt iet s heel specifieks bedoeld. Het Wereld Economisch Forum in Davos is in 1971 begonnen, net na de wereldrevolutie van 1968. De elite van het wereld-systeem (kapitalisten, politici, media, de intellectuelen van het establishment en de grote beroemdheden) komen er samen. Ook dat is een open forum en de discussies verlopen er – zeker in een recent verleden – even tumultueus als in Porto Alegre. De bedoeling van Davos is het behoud van de hiërarchische en ongelijke wereld. Als het kapitalisme dat niet langer kan garanderen, dan zijn de slimste deelnemers wel bereid om aan alternatieve systemen te denken. Noch het particuliere bedrijfsleven, noch de economische groei vormt de ‘bottom line’. Wel de politieke, economische en culturele garanties voor de hoogste klasse van het wereld-systeem. De weg van Porto Alegre loopt daar dwars door. Het is de weg die vandaag de mondiale linkerzijde belichaamt.

Als we een relatief democratische en relatieve egalitaire wereld willen, dan moeten we die uitbouwen en proberen te verwezenlijken door meer democratie en meer gelijkheid te bepleiten. Etymologisch betekent democratie ‘bestuur door het volk’. ‘Het volk’ is geen specifieke groep maar omvat iedereen. De beslissingen die vandaag worden genomen kunnen moeilijk worden gezien als de weerslag van de wil van iedereen en zelfs niet van de meerderheid. Op zijn best hebben we een parlementaire vertegenwoordiging waarbij de kiezers, om de zoveel jaar, een kleine groep mensen verkiezen die dan naar eigen goeddunken beslissen. Ze houden er wel rekening mee dat ze opnieuw verkozen moeten worden en daarvoor is veel geld nodig.

Hoe kunnen we een andere weg inslaan? Het is evident dat alle mensen die historisch gezien uit de boot van het systeem zijn gevallen nu moeten aangesproken worden. Dat waren er de afgelopen veertig jaar heel wat: vrouwen, etnische groepen, religieuze minderheden, inheemse volken, seksuele minderheden en bejaarden. Maar er zijn nog lang niet genoeg sociale bewegingen voor al die groepen. Als ze hun stem kunnen laten horen worden de ondemocratische politieke structuren verder verzwakt. Dat kan de sociaal psychologische vastberadenheid van die groepen dan weer versterken. Precies dat wordt bedoeld met de term ‘empowerment’.

Er zit wel een risico aan vast. Deze groepen kunnen het als een overwinning zien als ze worden geïntegreerd in het systeem, als ze toegang krijgen tot hoge ambten. Dat is dan geen overwinning voor de ‘demos’ als geheel. Een tweede risico is dat de uitgesloten groepen met elkaar in concurrentie staan en zullen proberen iets te verwezenlijken ten koste van de andere groepen. Er zijn dus sterke allianties nodig op lokaal vlak om het monopolie op de sociale en politieke macht van de dominante groepen te doorbreken. De meerderheid moet over de hele lijn insluitend worden. En dit kan vreemd genoeg door de uitgesloten groepen meer sociaal-culturele of sociaal-politieke autonomie te geven. Hiervoor moeten de leden van de uitgesloten groepen ook het leiderschap van hun eigen bewegingen op de helling durven zetten.

Niets van dit alles is makkelijk. Vandaar dat elke verticale organisatie vanzelf tot mislukking zal leiden. Er zijn duizenden permanente lokale acties nodig van allerhande groeperingen. Slechts op die manier kan de pseudo-legitimiteit van de bestaande structuren worden ondermijnd. Dat is ook wat het WSF tot hiertoe heeft willen doen. Maar dat is lang niet voldoende.
De strijd gaat om een realistische definitie van rechten, van alle rechten die zijn vastgelegd in de vele liberale verdragen en grondwetten maar die permanent met voeten worden getreden door wetgevers, regeringen en rechters. Er is meer en meer vastberaden druk nodig om alle rechten te verwezenlijken die in theorie al lang geleden zijn toegekend. En er is meer en meer druk nodig om ook nieuwe rechten te verwerven.

Dit wordt een zware strijd voor herverdeling en precies op dit punt moet de egalitaire dimensie worden bekeken. De eisen van de afgelopen twee eeuwen gingen hoofdzakelijk over onderwijs als middel om goed betaald werk te vinden, gezondheidszorg en levenslange inkomensgarantie. Wat de linkerzijde wil is nog meer van dat alles, nu, en ten koste van andere uitgaven. Het kan er daarom niet om gaan alleen maar de bestaande rijkdom te herverdelen, maar ook om andere prioriteiten in het bestedingspatroon in te voeren. En hier komen we bij de eisen over geopolitiek, vrede en ecologie. Als de bewegingen die daarvoor ijveren hun eisen echter niet inschakelen in de egalitair gerichte volksbewegingen en in het populaire onderbewustzijn, dan zijn ze ook zinloos.
We raken hier aan een moeilijke variabele: de ideologie van de groei tegenover de ideologie van de redelijke verdeling. Ongebreidelde groei biedt geen oplossing voor de dilemma’s van vandaag maar is integendeel een van de belangrijkste oorzaken. De ideologie van de groei op de helling zetten is daarom één van de centrale elementen in een realistische middellange termijn strategie.

Wat moeten we doen?

Kunnen we nog meer doen? Zeer zeker. We kunnen er bijvoorbeeld op aandringen dat het liberale centrum zijn eigen theorieën in de praktijk brengt door van anti-racisme het grote kenmerk van democratie te maken, dat bepaalde goederen aan de markt worden onttrokken en dat zaken die altijd buiten de commerciële sfeer zijn gevallen – zoals water of menselijke voortplanting – daar ook buiten blijven. Dat zal niet meteen worden verwezenlijkt, maar het kan het machtsevenwicht verstoren en de weg naar Porto Alegre helpen afbuigen.

De verbeeldingskracht van de vele uitgesloten groepen is enorm, en we mogen die vooral niet belemmeren. Activisten hebben het vaak moeilijk om de ‘demos’ de ze beweren te vertegenwoordigen en die ze te passief vinden, ook echt aan het woord te laten. Maar als de slapende reus wordt wakker gemaakt, dan kan die erg constructief zijn.

De middellange termijn is een arena waarin een politieke strijd wordt gevoerd, in feite een klassenstrijd. We moeten wel goed weten wie en wat de strijdende klassen zijn. Klasse is veel meer dan een kwestie van activiteit, rijkdom of verloning. Ras, gender en etniciteit staan niet los van klasse en kunnen geen analytische plaatsvervangers zijn. Ras, gender en etniciteit maken deel uit van de complexe maatschappelijke samenstelling van de klassen. Vandaar ook dat het politiek zinloos is voor een structuur als het Wereld Sociaal Forum om discussies aan te gaan met het Wereld Economisch Forum. Het gaat op de middellange termijn helemaal niet om het zoeken naar het minste kwaad. De strijd gaat over een transitie naar een ander wereld-systeem.
Kortom, wat staat er nu op de politieke agenda van de linkerzijde?
We moeten een lange termijn doelstelling vastleggen in algemene zinvolle termen. Hoe de structuren er zullen uitzien van het betere wereld-systeem waaraan we werken, kunnen we en moeten we niet weten. We moeten ook niet beweren dat we het wel weten. Dat was een van de grote historische voordelen van Marx. Hij heeft nooit gezegd hoe een ‘communistische’ wereld er institutioneel precies zou uitzien.

Op korte termijn kunnen we niets meer doen dan kiezen voor het minste kwaad. We moeten permanent bereid zijn dat minste kwaad voor de onderdrukte groepen na te streven. Doen we dat niet, dan krijgen we met het grootste kwaad af te rekenen. Op korte termijn kunnen we enkel defensief zijn, dit is, beletten dat de zaken nog erger worden en dat verworven rechten worden afgebouwd.
Het belangrijkste is echter de middellange termijn. De komende vijfentwintig jaar zijn een transitieperiode. Het gaat er niet om te weten of wij het kapitalistische systeem willen verdedigen, maar wel waarmee we het willen vervangen. Dat vergt compromisloos hard werk om te komen tot een meer democratisch en egalitair wereld-systeem. Op middellange termijn kunnen we dat niet uitbouwen. Wat we wel kunnen doen is alle mogelijke politieke activiteiten bevorderen die de balans kunnen doen overslaan, weg van de hiërarchische en polariserende systemen van vroeger. Wat de rijken van vandaag voorstaan is geen kapitalisme, het is waarschijnlijk veel erger.

Het resultaat van die strijd tijdens de chaotische transitieperiode is geenszins onvermijdelijk. Het zal vorm krijgen door de totaliteit van de vele acties die door iedereen overal worden gevoerd. We hebben één kans op twee om te overwinnen. Misschien is dat te weinig. Toch is het een enorme kans die we met beide handen moeten grijpen.

—————————-

(Uitpers, nr. 108, 10de jg., april 2009)
Voor dit artikel werd ook gebruik maakte van een artikel in de ‘Monthly Review’ van juni 2008: ‘Remembering Andre Gunder Frank. While Thinking About The Future’ .