Ga naar de inhoud

Economische wereldcrisis: een marxistische analyse

We gaan door een periode van diepe onzekerheid, somberheid en armoede. Dit geldt zelfs in imperialistische landen, waar het aantal mensen dat voedselbanken nodig heeft voortdurend toeneemt. In Groot-Brittannië is het aantal pakketten dat de voedselbanken daar uitdelen in vijf jaar tijd meer dan verdubbeld, van 1,1 miljoen in 2015/16 tot 2,5 miljoen in 2020/21. Dit betekent natuurlijk niet dat iedereen lijdt. Het wereldwijde vermogen van miljardairs steeg in 2020 met meer dan 3.600 miljard dollar, nota bene in coronatijd.

18 min leestijd

Na “Historisch econoom Wallerstein over het einde van het kapitalisme en over verzet in tijden van chaos” en “Het kapitalisme: buiten adem door de ergste crisis ooit” publiceren we hier een derde artikel over de economische crisis. De marxistische auteurs, E. Ahmet Tonak en Sungur Savran, schetsen een aantal lange termijn ontwikkelingen van het kapitalisme en analyseren nauwkeurig verbanden tussen winst en crisis. Helaas laten ze ook veel buiten beschouwing: de invloed van de factor arbeid en de dreigende ondergang van de menselijke ‘beschaving’. Eerst een korte inleiding daarover.

De auteurs schrijven dat “concurrentie tussen kapitalisten de ware oorzaak is” van crisissen. Al sinds de jaren zestig wordt er door andere marxisten kritiek geleverd op die beperkte opvatting van het kapitalisme en zijn crisissen. De factor arbeid, het individuele en collectieve terugvechten van arbeiders, speelt namelijk eveneens een cruciale rol. “Kapitalisme draait om enerzijds winststreven en het privébezit van de productiemiddelen, en anderzijds de disciplinering en noodgedwongen loonarbeid van de onderklasse”, schreven wij daar eerder over. “Het kapitalisme is geen abstract systeem, maar een stelsel van concrete machtsverhoudingen tussen alle mensen onderling. Dat stelsel wordt via onze omgang met elkaar dagelijks gereproduceerd, en is zodoende voortdurend in beweging. De basis van het kapitalisme wordt gevormd door onze noodgedwongen onderlinge strijd op de arbeidsmarkt en door de voortdurende concurrentiestrijd tussen kapitaalbezitters. Maar vooral door de machtsrelaties tussen aan de ene kant de bazen en overheden die altijd meer en goedkopere arbeidskracht uit de wereldwijde onderklasse willen persen, en aan de andere kant die onderklasse die daar niet als vanzelfsprekend aan wil meewerken. In de loop van een kapitalistische fase kan de onderklasse steeds beter en slimmer leren omgaan met de druk van bovenaf, en zich steeds beter individueel en collectief leren wapenen tegen de uitbuiting en onderdrukking in de productie en de rest van de maatschappij. Zo nam in de loop van de jaren 60 en begin 70, aan het einde van de fordistische fase, het aantal stakingen in veel landen sterk toe en daardoor gingen de lonen omhoog. Tegelijk probeerden steeds meer arbeiders en jongeren in de westerse landen zich aan het hele arbeidsproces te onttrekken, wat in sommige landen onder meer mogelijk gemaakt werd via zwaar bevochten uitkeringsstelsels. De winstgroei stuitte door deze ontwikkelingen op zijn grenzen en een nieuwe crisis was geboren. De huidige post-fordistische fase lijkt nu vast te lopen, onder meer doordat de arbeiders in vooral de Aziatische landen waar naartoe een flink deel van de productie wordt uitbesteed, steeds sneller en beter verzet weten te organiseren om grenzen te stellen aan hun uitbuiting.”

Dat buiten beschouwing laten van het gevecht van de arbeidersklasse tegen het kapitalistische management van hun arbeid, en feitelijk hun hele leven, zien we ook terug in de korte origin story van het kapitalisme die de auteurs presenteren: “Terwijl de ambachtsman van de late feodale samenleving nog gemakkelijk kon zeggen ‘deze tafel (of deze schoen) is mijn product, volledig het resultaat van mijn werk’, kan geen enkele arbeider tegenwoordig nog hetzelfde zeggen van het vliegtuig of de chip waaraan hij/zij gewerkt heeft. Wanneer het productieproces collectief is geworden, ontstaat de behoefte aan centrale controle…” Tonak en Savran draaien het hier om. De collectieve productie in fabrieken werd niet ingevoerd omdat productieprocessen complexer werden. Nee, de eerste fabrieken waren vooral een manier om de arbeid beter te beheersen, en ze werden juist daarom ook gehaat en bestreden door arbeiders. Onder meer door de Luddieten, die overigens niet tegen technologische vernieuwing waren, zoals sommige marxisten wel beweren, maar tegen het verlies van hun autonomie. De complexiteit van de productieprocessen kwam pas later, en stond altijd in dienst van de beheersing van de arbeiders, naast de winstgroei.

Het probleem van het buiten beschouwing laten van de invloed van de factor arbeid, van de macht van arbeiders, is dat er zo feitelijk geen rol voor ons is weggelegd in de geschiedenis en dat we op z’n best kunnen afwachten hoe het toch nog goed komt allemaal. Want dat is wat de auteurs suggereren: “De huidige Derde Grote Depressie neemt nu de rol aan van een vroedvrouw die de overgang begeleidt van een systeem gebaseerd op kapitalistisch privé-eigendom en de markt naar een systeem gebaseerd op gemeenschappelijk eigendom van de productiemiddelen en centrale planning. Deze overgang is buitengewoon pijnlijk, maar de woestenij die door de crisis is ontstaan zal een beschaving geboren doen worden, die tegelijkertijd dynamisch, constructief en eerlijk is.” In dit nogal mechanische en teleologische wereldbeeld staat niet alleen de arbeidersklasse buitenspel, maar ook de nu plaatsvindende slow motion ecologische ondergang lijkt niet te bestaan. Kortom, de auteurs voorzien ons van belangrijke historische inzichten, maar hun analyse schiet tekort als het gaat om het bieden van een handelingsperspectief voor de arbeidersklasse.

Eric Krebbers


Economische wereldcrisis: een marxistische analyse

We gaan door een periode van diepe onzekerheid, somberheid en armoede. Dit geldt zelfs in imperialistische landen, waar het aantal mensen dat voedselbanken nodig heeft voortdurend toeneemt. In Groot-Brittannië is het aantal pakketten dat de voedselbanken daar uitdelen in vijf jaar tijd meer dan verdubbeld, van 1,1 miljoen in 2015/16 tot 2,5 miljoen in 2020/21. Dit betekent natuurlijk niet dat iedereen lijdt. Het wereldwijde vermogen van miljardairs steeg in 2020 met meer dan 3.600 miljard dollar, nota bene in coronatijd. De ongelijkheid die het kapitalisme onvermijdelijk voortbrengt, heeft een wereld gecreëerd waarin de ruim tweeduizend miljardairs gezamenlijk rijker zijn dan de armste 4,6 miljard mensen, die zestig procent van de wereldbevolking uitmaken.

Deze trend van verpaupering aan de ene, en extreme verrijking aan de andere, kant is al jaren, zelfs al decennia aan de gang, en is het gevolg van de wetten van het kapitalisme in crisis. Maar de uiterlijke verschijningsvorm van een crisis verklaart niet de werkelijke oorzaken van die crisis. Een oppervlakkige beschouwing van een crisis zet degenen die in actie komen om het tij te keren ten gunste van de werkende massa’s, de onderdrukte naties en de verworpenen der aarde op het verkeerde been, en leidt tot beleid dat weinig helpt om uit de problemen te geraken. Vandaar dat we er in dit artikel eens wat dieper op ingaan.

Het is algemeen bekend dat de kapitalistische wereldeconomie in 2008 plotseling fors kromp. Het faillissement van Lehman Brothers, een van de grote Wall Street-investeringsbanken, zond schokgolven door de hele wereld en veroorzaakte een totale ineenstorting van het internationale financiële systeem. De term “wereldwijde financiële crisis” bleek al snel een verkeerde benaming, omdat de crisis niet beperkt bleef tot de financiële wereld, maar zich uitstrekte tot de zogenaamde reële economie, dat wil zeggen de productiesfeer. De investeringen en economische groei daalden, en in veel landen schoot de werkloosheid omhoog. In Spanje en Griekenland bijvoorbeeld bereikte de jeugdwerkloosheid meer dan vijftig procent. Vandaar dat kapitalistische regeringen en rechtse economen de term “Grote Recessie” begonnen te gebruiken, bedacht door de Fransman Dominique Strauss-Kahn, destijds de directeur van het IMF. Deze naam dekt echter de lading niet. Het is een rookgordijn om de ware aard van de crisis te verbergen.

Historisch gezien kent het kapitalisme een paar typen crises van verschillende intensiteit en duur. De meest voorkomende zijn de conjunctuurcycli, die ongeveer eens in de tien jaar voorkomen. Het dieptepunt van een conjunctuurcyclus is meestal een recessie, een korte periode waarin de economie krimpt. Dit soort crisis wordt meestal overwonnen door aanpassingen binnen bedrijven. Sinds de tweede helft van de twintigste eeuw helpt overheidsbeleid het bedrijfsleven daarbij.

Een depressie is een ander soort crisis binnen het kapitalisme. Deze duurt veel langer: een of meerdere decennia. Een depressie kan het bedrijfsleven niet overwinnen door gewone aanpassingen in productieprocessen in combinatie met speciaal overheidsbeleid. Zij vereist ingrijpende veranderingen, niet alleen economische, maar ook politieke, ideologische en zelfs militaire. Wanneer zich op het niveau van het wereldkapitalisme een depressie ontvouwt, spreken we van een “grote depressie”. De eerste dergelijke mondiale crisis – destijds de “Lange Depressie” genoemd – vond plaats aan het einde van de negentiende eeuw, ongeveer tussen 1873 en 1896. De tweede staat bekend als “Grote Depressie”, die begon met de ineenstorting van Wall Street in 1929. Deze verspreidde zich wijd en zijd in de jaren dertig en voor veel landen, vooral in Europa, duurde die tot het einde van de Tweede Wereldoorlog in 1945. Naar de mening van veel marxistische economen is de langdurige en diepe crisis die we nu doormaken ook een grote depressie.

Hoe ziet de huidige crisis er uit?

Hoewel de hele wereld al anderhalf decennium te kampen heeft met economische malaise, verschillen het verloop en de diepte van de huidige crisis tussen landen met uiteenlopende sociaal-economische structuren en verschillende posities in de wereldeconomie. De crisis ontstond in de imperialistische landen en hun bevolkingen hebben gedurende deze hele periode zwaar geleden in termen van economische groei, investeringen, werkgelegenheid en arbeidsproductiviteit. De Verenigde Staten vertoonden een eigen traject. Zij herstelden zich tot op zekere hoogte rond 2013 en behielden een voorsprong op andere imperialistische landen, met name de landen van de eurozone en Japan, tot 2019, toen ze opnieuw met een vertraging in de economische ontwikkeling te maken kregen. Daar kwamen de gevolgen van de coronapandemie van 2020 met zijn lock downs al gauw bovenop.

In de zogenaamde “opkomende landen” (landen die al decennialang in snel tempo industrialiseren of een centraal geleide economie hebben), zoals Argentinië, Brazilië, India, Mexico, Rusland, Zuid-Afrika en Turkije, heeft de crisis zich heel anders ontwikkeld dan in de Verenigde Staten. Nadat de financiële turbulentie van 2008 deze landen had geschokt, herstelden ze zich snel en lieten ze soms zelfs een ongekende economische groei zien. Om een voorbeeld te geven: de Turkse economie kromp in het eerste jaar van de crisis, maar herstelde zich vlug en bereikte in de twee daaropvolgende jaren de hoogste groeicijfers die het land ooit had behaald. De reden voor de economische sprong in deze landen was niet in de eerste plaats te danken aan hun eigen beleid, maar aan dat van de imperialistische landen. Het meest effectieve instrument dat die wisten te bedenken om de crisis het hoofd te bieden, was een beleid van goedkoop en overvloedig geld. Daartoe verlaagden de centrale banken hun rentetarieven drastisch. Geld lenen was makkelijk en goedkoop geworden, vloeide echter lang niet altijd naar het bedrijfsleven in eigen land, maar vaak ook naar landen waar met dat geld veel meer te verdienen viel, namelijk de opkomende landen. De vloek van een wereldcrisis bleek dus een zegen te zijn voor landen wier economieën opbloeiden door de instroom van buitenlands geld. Maar toen de Amerikaanse economie zich in 2013 begon te herstellen, stopte de Federal Reserve Bank (de centrale bank van de VS) haar beleid van goedkoop geld en raakten de opkomende landen in moeilijkheden.

Hoewel de minder en minst ontwikkelde landen te maken kregen met verschillende scenario’s, hadden ze over het algemeen ernstig te lijden onder de vermindering van de internationale handel, waardoor de vraag naar hun belangrijkste exportproducten kromp en ook de buitenlandse investeringen terugliepen. Het gevolg was dat in de meeste van die landen de buitenlandse schuld dramatisch toenam. Eén land is echter een categorie apart: China. Hoewel het zichzelf als een ontwikkelingsland beschouwt, heeft het niet hetzelfde lot ondergaan als de rest van het mondiale zuiden, omdat het decennialang extreem hoge groeicijfers heeft gekend door zijn eigenzinnig beleid en door de plek die het wist te veroveren in de wereldeconomie.

Hoe uiteenlopend de ervaringen van de verschillende groepen landen ook mogen zijn, zij hebben allemaal te maken gekregen met een aantal onvermijdelijke problemen. Sinds 2008 is er sprake van een algemene vertraging van de economische groei, zowel bij de rijke imperialistische kapitalistische economieën als internationaal. Bedrijfsleven en overheid investeerden al langere tijd steeds minder, maar vanaf 2008 doken de investeringen naar beneden. In de periode 1971-2006 was de gemiddelde jaarlijkse groei van de arbeidsproductiviteit in de rijkste landen gemiddeld twee procent. Na 2007 zakte die tot rond de bedroevend lage één procent.

Regeringen en centrale banken van de Verenigde Staten en de Europese Unie probeerden tot een snel herstel van de wereldeconomie te komen door twee verschillende soorten maatregelen. Ten eerste een zeer lage, soms zelfs negatieve rente zodat geld lenen goedkoop werd. En ten tweede door geld in de economie te pompen met het op grote schaal terugkopen van bestaande staatsleningen. De centrale banken noemden dit beleid fraai “kwantitatieve versoepeling”, maar het was in feite niets anders dan de gelddrukpers laten draaien, zonder dat een bijbehorende economische groei van het bedrijfsleven dat noodzakelijk maakte.

Natuurlijk veroorzaakten het beleid van goedkoop geld en begrotingstekorten hoge staatsschulden van de grote imperialistische economieën. In april 2023 bedroeg de Amerikaanse staatsschuld het duizelingwekkende bedrag van 31.000 miljard dollar, wat evenveel is als 124 procent van het bnp (bruto nationaal product, het totaal van alle inkomsten van een land) van de VS. Het was hun hoogste staatsschuld ooit, zelfs hoger dan de schuldenlast in oorlogstijd. In dezelfde periode bedroegen de staatsschulden van de landen van de eurozone gemiddeld bijna 98 procent van het bnp, hoewel er grote verschillen waren tussen zuidelijke Europese landen, zoals bijvoorbeeld Griekenland en Italië, en de noordelijke. Let wel: de hoge staatsschuld is niet de enige last waarmee de economieën van de imperialistische landen te kampen hebben. Ook de schulden van particuliere ondernemingen zijn enorm groot.

Als gevolg van dit extreme beleid van het stimuleren van de economie ontstaan er nieuwe “zeepbellen” op de beurzen en in verschillende markten, zoals bijvoorbeeld de huizenmarkt waar de prijzen voor woningen de pan uit rijzen en niet meer in verhouding staan tot hun werkelijke economische waarde.

Onvoorziene gebeurtenissen eisten ook hun tol. Zo heeft de coronapandemie de economische cyclus zeker beïnvloed en het voorspellen van toekomstige patronen moeilijker gemaakt. Een ander voorbeeld is de oorlog in Oekraïne. Naast de directe gevolgen van de gevechten, waaronder tekorten op de energie-, metaal- en voedselmarkten, waarin Rusland en Oekraïne beiden belangrijke spelers zijn, hebben de buitengewone sancties die westerse landen Rusland oplegden de ontwrichting van de wereldeconomie verergerd. Alles bij elkaar genomen verkeert de wereldeconomie anderhalf decennium na het faillissement van de Lehman Brothers-bank nog steeds in een erbarmelijke staat.

Dalende winstvoet

Marx zag de terugkerende crisissen in het kapitalisme zowel als een probleem voor de kapitalisten als een oplossing voor de moeilijkheden waarmee zij worstelden. Want alle crises van enige omvang onthullen de problemen binnen het kapitalisme, die verborgen blijven in tijden van grote winsten. Zodra het economisch minder goed gaat, komen allerlei gebreken aan de oppervlakte. Zoals bijvoorbeeld dat kapitalisten bepaalde producten niet meer op de gebruikelijke manier kunnen blijven produceren, omdat dat niet meer loont.

Marx maakt een fundamenteel onderscheid tussen de factoren die een verstoring in de economie veroorzaken, die vervolgens een kettingreactie op gang brengen waardoor even later een grote crisis uitbreekt, en de crisis zelf, die altijd anders is dan het element dat de crisis veroorzaakt. Een perfect voorbeeld hiervan is de stijging van de olieprijs in 1973-1974, die een ernstige economische crisis uitlokte. De ware oorzaak achter die kapitalistische crisis was echter een langdurige winstdaling, als gevolg van automatisering, waardoor bedrijven minder arbeiders nodig hadden.

Er bestaat een hele serie theoretische verklaringen van burgerlijke en marxistische economen om uit te leggen waarom de winstvoet (winst gedeeld door alle uitgaven voor kapitaalgoederen, zoals bijvoorbeeld fabrieken, machines en voorraden van grondstoffen) over de langere termijn daalt. Wij hebben al deze theorieën bestudeerd en zijn van mening dat concurrentie tussen kapitalisten de ware oorzaak is. Om zijn concurrenten voor te blijven, zal een bedrijf een nieuwe techniek of productiemethode proberen te vinden, waardoor het met minder arbeiders toe kan. Op deze manier kan de firma zijn prijs verlagen. Dit plaatst de concurrenten van het bedrijf voor een probleem: ofwel dezelfde prijs blijven vragen als voorheen, wat zal leiden tot een uittocht van kopers naar hun concurrent, die hetzelfde product van gelijke (of misschien zelfs hogere) kwaliteit kan aanbieden tegen een lagere prijs, óf hun eigen prijzen verlagen, wat betekent dat ze verlies zullen lijden. Er is voor de andere bedrijven dan maar één uitweg, namelijk dezelfde techniek, (of zelfs een betere, als die voorhanden is) toe te gaan passen en dan hun prijs te verlagen. Puur om te overleven.

Dit proces verhoogt de uitgaven voor kapitaalgoederen (zoals machines of nieuwe materialen) voor alle bedrijven, terwijl de winsten achterblijven in vergelijking met de extra kosten die nodig zijn voor modernisering. Het resultaat op lange termijn is een daling van de winstvoet. Voor kapitalisten is het doel zoveel mogelijk winst te maken bij een bepaalde hoeveelheid kapitaal. Dat wil zeggen een zo hoog mogelijke winstvoet. Dus zal een daling van de winstvoet de kapitalisten minder bereid maken om nieuw geld te investeren in de productie van goederen en diensten. Door dit gebrek aan voldoende investeringen in nieuwe productie stagneert de economische groei en loopt later de economie vast. Volgens marxisten worden crises dus niet veroorzaakt door overproductie of onderconsumptie, maar door een gebrek aan investeringen in nieuwe productie, als gevolg van een dalende winstvoet.

Winstvoet in percentages, van 1950 tot 2019. Naar Michael Roberts, ‘A World Rate of Profit: Important New Evidence’, Michael Roberts Blog, 22 January 2022.

Overgang naar een nieuwe samenlevingsvorm

Het kapitalisme heeft een fabriekssysteem van machinale productie geschapen dat steunt op een steeds ingewikkeldere samenwerking van individuele arbeiders. Terwijl de ambachtsman van de late feodale samenleving nog gemakkelijk kon zeggen “deze tafel (of deze schoen) is mijn product, volledig het resultaat van mijn werk”, kan geen enkele arbeider tegenwoordig nog hetzelfde zeggen van het vliegtuig of de chip waaraan hij/zij gewerkt heeft. Wanneer het productieproces collectief is geworden, ontstaat de behoefte aan centrale controle, zowel bij de planning vóór de productie als bij de uitvoering tijdens de productie. Deze behoefte aan planning en controle zie je nu zelfs ook op gebieden als sport en kunst, waarbij je helemaal niet zou denken aan kapitalisme of socialisme. Een voetbalteam en een filharmonisch orkest bijvoorbeeld kunnen niet zonder organisatie, afstemming en controle van een coach of een dirigent. Het individu of het collectieve orgaan dat dit proces plant en coördineert kan een autoritaire directeur zijn of een democratisch gekozen orgaan.

Tegenwoordig gaat dit proces van samenwerking bij de productie nog een stap verder. Vanaf de jaren 70 zien we een opdeling van de verschillende fasen van het productieproces, waarbij bedrijven arbeiders wereldwijd inschakelen. Deze ontwikkeling, ook wel “globalisering” genoemd, werd mogelijk gemaakt door revoluties in de informatie-, communicatie- en transporttechniek, door middel van steeds krachtiger computers, satellietnetwerken en glasvezelkabels, en het gebruik van zeecontainers. Deze alsmaar toenemende internationalisering van de kapitalistische economie gaat veel en veel verder dan eenvoudige wereldhandel, die al eeuwen bestaat.

Tegenwoordig kan een bedrijf de afzonderlijke onderdelen van een bepaald product in verschillende landen laten maken, en in nog een ander land laten monteren. Vervolgens kan de firma dit artikel in weer een ander land op de markt brengen en daarna op alle continenten verkopen. Toen de wereldwijde toeleveringsketens werden verstoord door de coronapandemie, werden we er allemaal pijnlijk aan herinnerd hoe afhankelijk we zijn van de gelijktijdige, goed gecoördineerde arbeid van werkers over de hele wereld.

Aangezien de productie enorm is geïnternationaliseerd vereist het economisch systeem planning op wereldniveau. Maar kapitalisme staat haaks op centrale planning die juist gemeenschappelijk bezit, gemeenschappelijk eigendom in zijn verschillende vormen, nodig heeft om te kunnen floreren. Dit probleem, dat het kapitalisme niet kan overwinnen, luidt als het ware de doodsklok voor dit systeem. De crisis waar we nu middenin zitten, is niet zomaar een kapitalistische crisis, maar een crisis van het kapitalisme als productiewijze, een crisis van de kapitalistische samenleving. Deze crisis ondermijnt het bestaan van het kapitalisme rechtstreeks, en zal zo zijn ondergang veroorzaken.

Grote depressies zijn echter mijnenvelden die catastrofale politieke en militaire gebeurtenissen veroorzaken. De eerste grote depressie aan het eind van de negentiende eeuw werd alleen overwonnen door de opkomst van het imperialisme, met zijn kolonisatie en onderwerping van de meerderheid van de wereldbevolking. En met in haar kielzog het bloedbad van de Eerste Wereldoorlog. De tweede grote depressie, in de dertiger jaren, leidde tot de opkomst van het fascisme en nazisme, wat de holocaust veroorzaakte en de barbaarse Tweede Wereldoorlog die tientallen miljoenen mensen het leven kostte.

Grote depressies zijn echter ook de aanstichters van revoluties en opstanden. Zo werden de Oktoberrevolutie van 1917 en de Chinese Revolutie van 1949, samen met andere revoluties over de hele wereld, geboren uit de kapitalistische barbarij. Na de status van “grote depressie” te hebben gekregen, neemt de huidige Derde Grote Depressie nu de rol aan van een vroedvrouw die de overgang begeleidt van een systeem gebaseerd op kapitalistisch privé-eigendom en de markt naar een systeem gebaseerd op gemeenschappelijk eigendom van de productiemiddelen en centrale planning. Deze overgang is buitengewoon pijnlijk, maar de woestenij die door de crisis is ontstaan, zal een beschaving geboren doen worden die tegelijkertijd dynamisch, constructief en eerlijk is.

E. Ahmet Tonak en Sungur Savran

E. Ahmet Tonak is een econoom, verbonden aan het Tricontinental: Institute for Social Research en Sungur Savran is docent aan de Istanboel Okan Universiteit en redacteur van Devrimci Marksizm.

Dit artikel bestaat uit enkele fragmenten van “The World in Economic Depression: A Marxist Analysis of Crisis” van het Tricontinental, van oktober 2023. Samenstelling, vertaling en bewerking: Jan Paul Smit.