De zanderige ondergrond van de Europese rechtsorde
12 mei 2020 – Het Duits Grondwettelijk Hof (het Bundesverfassungsgericht in Karlsruhe) deed op 5 mei een uitspraak die nogal wat stof doet opwaaien, al is dat beperkt tot een eerder kleine kring van diplomaten, grondwetspecialisten, eurocraten en toppolitici. De zaak draait rond een klacht van een aantal Duitsers in verband met het beleid van de Europese Centrale Bank (ECB) in de voorbije jaren. De ECB kocht sinds 2015 aanzienlijke hoeveelheden staatsobligaties 1 van de eurolanden op, het zogenoemd Public Sector Purchase Programme (PSPP).
(Door Herman Michiel, oorspronkelijk verschenen op Ander Europa, foto: Tobias Helfrich – Eigen werk Bundesverfassungsgericht, Karlsruhe, CC3.0/wikipedia)
Dit moest bijdragen tot de versterking van het economisch leven, dat nog steeds niet hersteld is van de gevolgen van de financiële crisis. De staatsobligaties koopt de ECB op de ‘secundaire markt’, het zijn met andere woorden obligaties die reeds opgekocht waren door banken en beleggers. De primaire markt is voor de ECB immers verboden terrein volgens het Europees recht, want artikel 123 van het Verdrag over de functionering van de EU verbiedt dat: de ECB mag de private banken bedienen, niet de overheden. Het opkopen van overheidsobligaties door de ECB uit de handen van banken en beleggers werd evenwel tot nog toe als verenigbaar met het Europees recht beschouwd.
Het is hiervoor dat de Duitse klagers zich richtten tot hun Grondwettelijk Hof. Laat er geen twijfel over bestaan: de klagers komen uit rechtse hoek (*2). Hun probleem met het Europees monetair beleid is niet dat overheden onheus behandeld worden in vergelijking met de privésector; integendeel, ze vinden dat PSPP een steun is voor de nationale economieën en daarom onterecht. Het bezwaar komt met andere woorden uit markt-fundamentalistische hoek, een optiek waarin de financiële markten een bestraffende rol spelen tegen elke ‘buitenmaatse’ overheidsuitgave.
De uitspraak van het Duits Grondwettelijk Hof van 5 mei (*3) geeft de klagers grotendeels gelijk. PSPP wordt gedeeltelijk als ongrondwettelijk verklaard; het opkopen van obligaties op de secundaire markt wordt als dusdanig niet afgewezen, maar ‘disproportioneel’ (te groot in verhouding ) genoemd. Het Grondwettelijk Hof betwist hiermee ook een vroegere uitspraak (2018) van het Europees Hof van Justitie, de spreekwoordelijk “hoogste juridische instantie van de EU”, die geen tegenspraak vond tussen het beleid van de ECB en de Europese verdragen.
Het Grondwettelijk Hof deelt dezelfde bekommernissen als de klagers: “De verlaging van het algemeen rentepeil zoals ondersteund door PSPP betekent ongetwijfeld een ontlasting van de begrotingen van de lidstaten. Bijgevolg bestaat er een risico dat de noodzakelijke consolidatie-en hervormingsinspanningen niet zullen doorgevoerd of verdergezet worden.” Het Duits Grondwettelijk Hof eist nu dat de Europese Centrale Bank binnen drie maanden het bewijs levert dat haar PSPP niet ‘disproportioneel’ was, zoniet zou de Duitse nationale bank (Bundesbank) niet meer deelnemen aan dergelijke programma’s van de ECB.
In de hoogste Europese, juridische en politieke kringen veroorzaakt dit natuurlijk consternatie, want als het Europees Hof van Justitie de hoogste juridische instantie in de EU is, is het Duits Grondwettelijk Hof dit in Duitsland. Kanselier Angela Merkel zei sussend dat het conflict gemakkelijk kan opgelost worden als de Europese Centrale Bank zorgt voor het bewijs van de proportionaliteit. Ursula von der Leyen van haar kant, de Duitse voorzitter van de Europese Commissie, zag haar kans schoon om de ‘onafhankelijkheid’ van de Commissie te bewijzen door te dreigen met een ‘inbreukprocedure’ tegen haar Duitsland. “Het Europees recht primeert op het nationale”, zei ze, en “de uitspraken van het Europees Hof van Justitie zijn bindend voor alle lidstaten.“
Ik wil het hier niet hebben over het beleid van de Europese Centrale Bank, noch over de Duitse klagers, het Duits Constitutioneel Hof of het Europees Hof van Justitie. Wel over de uitspraak van commissievoorzitter von der Leyen: “Het Europees recht primeert op het nationale”, een stelling die men in zowat elk leerboek over de Europese Unie terugvindt. Men spreekt over de ‘hiërarchie van de rechtsnormen’, en elke student die niet weet dat het Europees recht primeert op het nationale zakt voor zijn examen. Het is echter onvoorstelbaar op welke wankele basis dit grondprincipe steunt.
Men zou denken dat een zo fundamentele ingreep in de rechtsprincipes van de Europese natiestaten de inzet was van grondige, misschien wel verhitte debatten: de nationale grondwet als pijler van de burgerlijke democratie, waarborg voor de fundamentele vrijheden, enz. Natuurlijk is niets eeuwigdurend, en kan een staatsorde die uit de 19e eeuw stamt een ‘update’ nodig hebben. Je stelt je dan voor dat er ergens een plechtige ceremonie was, bijvoorbeeld in de Spiegelzaal van Versailles of een Capitolijnse zaal in Rome, waar staatshoofden plechtig verklaarden dat hun burgers democratisch besloten hadden om een welomschreven deel van de nationale soevereiniteit naar een hoger, supranationaal vlak te tillen om zo het welzijn van allen te verbeteren. Maar zoiets is nooit gebeurd. De prioriteit van het Europees recht werd niet afgekondigd door staats- of regeringsleiders in een prestigieuze zaal na een democratische beslissing van de volksvertegenwoordiging of na een referendum, maar door onverkozen juristen in een zaaltje van het Europees Hof van Justitie in Luxemburg. Er is in de Europese annalen nergens sprake van een ‘verdrag van de gedeelde soevereiniteit’ of iets in die aard, maar rechtsstudenten weten dat de rechtsorde in Europa veranderde door de arresten Van Gend & Loos en Costa/ENEL uit 1963, resp. 1964.
Zitting van het Europees Hof van Justitie, kamer van vijf rechters. (Foto EHJ)
Als je dan weet waarover deze arresten handelden val je omver dbij de vaststelling dat ze als basis dienden voor de rechtsorde in een heel continent. Van Gend & Loos was een Nederlands transportbedrijf dat betwistte dat er 8% en niet 3% rechten moesten betaald worden op de invoer van een chemisch product uit de Bondsrepubliek. Het Europees Hof in Luxemburg oordeelde dat het verdrag van Rome een nieuwe rechtsorde had in het leven geroepen met een directe werking die door nationale rechters moet worden gerespecteerd. Wat betreft de zaak Costa/ENEL ging het over een Italiaan met aandelen in een elektriciteitsmaatschappijtje die zich verongelijkt voelde bij de nationalisatie ervan. Het Europees Hof vond weliswaar dat de Italiaanse nationalisatiewet verenigbaar was met het Europees recht, maar dat de Italiaanse overheid zich niet kon beroepen op de prioriteit van het Italiaanse recht. Een nieuwe bevestiging dus over de continentale rechtsorde (*4)…
Voor de Duitse klagers en hun grondwettelijke verdedigers kun je moeilijk enige sympathie opbrengen, want hun bekommernis is dat het land met de kolossale handelsoverschotten ‘bestolen’ wordt door Grieken, Italianen, Spanjaarden… Maar sympathie kun je evenmin hebben voor de tegenpartij van de klagers, de Europese Centrale Bank, nadat we in Griekenland gezien hebben waartoe ze in staat is. Evenmin voor de rechters van het Europees Hof van Justitie, de arbiters van het Europa van de vrije markt; hun legitimiteit berust op slechts twee arresten … die ze zelf velden.
Blijft de vraag: welke politici, welke partijen in onze eigen landen hebben het zover laten komen?
Noten:
(*1) Meer bepaald ten bedrage van 2100 miljard euro; dit was een deel van het ‘quantitative easing’ (QE) programma, waar naast overheidspapier ook aandelen en bedrijfsobligaties en betrokken waren.
(*2) Diverse bronnen plaatsen de klagers in het kamp van het ultrarechtse Alternative für Deutschland, AfD.
(*3) Zie de uitleg hierover door Transform!
(*4) In de jaren 60 bestond de EEG nog maar uit zes lidstaten (Benelux, Duitsland, Frankrijk en Italië) maar bij elke volgende uitbreiding moesten de nieuwe lidstaten het ‘acquis communautaire’ overnemen, het geheel van de wetgeving, inclusief de uitspraken van het Hof in Luxemburg