Ga naar de inhoud

De Turkse oorlogspolitiek tegen de Koerden

In het Koerdische Zuidoosten van Turkije is er een oorlog aan de gang die al honderden slachtoffers heeft gemaakt. Toch verkiest het Westen om een oogje dicht te knijpen.

9 min leestijd

(Oorspronkelijk verschenen bij DeWereldMorgen, foto: Een karikatuur van premier Erdogan op een muur in Istanbul)

Na de bomaanslag in het toeristische hart van Istanboel die 10 buitenlandse doden maakte, hield de Turkse president Erdogan een toespraak die bijna 40 minuten duurde. Hij nam amper een minuut de tijd om te reageren op de aanslag, om vervolgens goed 10 minuten lang te fulmineren tegen “waardeloze zogenaamde academici”.

Erdogan haalde woedend uit naar de 1.128 academici van 89 universiteiten die een oproep hadden getekend over het geweld in het Koerdische zuidoosten van het land, waarin ze verklaarden niet “medeplichtig te willen zijn aan deze slachtpartij door te zwijgen” en ze “een onmiddellijke einde van het staatsgeweld” vroegen. Volgens Erdogan pleegden de academici verraad jegens de Turkse staat en moeten ze gestraft worden. Enkele van de ondertekenaars werden al gearresteerd.

De jongste jaren liet een autoritaire Erdogan tal van critici en politieke tegenstanders arresteren of sloot hij hun mediakanalen af. Eind vorig jaar werd de leider van de Democratische Volkspartij (HDP), Selahattin Demirtas eveneens als ‘verrader’ gebrandmerkt toen deze zich achter een oproep schaarde voor meer autonomie in de Koerdische regio. Erdogan waarschuwde Demirtas dat het volk en de wet hem een “lesje zouden leren” en beschuldigde hij hem ervan tegen artikel 14 van de Turkse grondwet te hebben gezondigd die activiteiten aan banden kan leggen “die de ondeelbare integriteit van het Turkse grondgebied geweld aan doen”.

Tanks in Koerdische steden

Hoewel zijn land al verschillende keren het doelwit was van aanslagen door de Islamitische Staat, blijft Erdogan focussen op de ’terroristische’ Koerdische Arbeiderspartij PKK. Volgens de Turkse regering vormen de PKK en de Islamitische Staat een even groot terroristisch gevaar.

In werkelijkheid gaat de prioriteit uit naar het bestrijden van de PKK. Sinds de zomer van 2015 begon de Turkse regering met het instellen van de avondklok gevolgd door een harde militaire campagne van het Turkse leger in verschillende Koerdische steden. Turkse tanks bombardeerden Cizre, een stad aan de grens met Syrië. Ook de steden Diyarbakir en Silopi veranderden in een oorlogszone.

Premier Davutoglu beloofde om de ’terroristen’ “uit te roeien van huis tot huis en straat tot straat”. De burgemeester van Diyarbakir, Gültan Kisanak, die vijf jaar gevangenisstraf riskeert omdat ze zich schuldig zou gemaakt hebben aan ’terroristische propaganda’, zei daarentegen: “Tanks en zware wapens, die worden ingezet in een conventionele oorlog, worden nu gebruikt in gebieden waar honderdduizenden burgers leven”.

Onder Erdogan is de mensenrechtensituatie de jongste jaren zwaar verslechterd. In een gezamenlijk rapport van de Turkse mensenrechtenorganisaties IHD (de Mensenrechtenassociatie) en TIHV (de Turkse Stichting voor Mensenrechten) zeggen beide mensenrechtenorganisaties dat de oorlog in het zuidoosten en de afkondiging van de nieuwe Interne Veiligheidswet begin vorig jaar gezorgd heeft voor een stijging van de mensenrechtenschendingen in 2015.

Het geweld in de Koerdische regio kostte het leven aan 523 mensen, van wie 157 burgers, ouderen en kinderen. 1,3 miljoen mensen ondergingen de avondklok, waardoor er een gebrek is aan water, elektriciteit, voedsel en gezondheidszorg. Het recht om informatie te delen werd aan banden gelegd.

Het geweld tegen Koerdische organisaties en pro-Koerdische partijen was al aan de gang in de aanloop naar de verkiezingen die in juni en november werden gehouden. Van de 432 aanvallen op partijbureaus was de pro-Koerdische partij HDP 417 keer het slachtoffer.

Dat Erdogan geen kritiek duldt blijkt uit het aantal keren dat de toegang tot websites werd geblokkeerd: 105.958 keer tegenover 40773 in 2014 en 35.001 in 2013. 30 journalisten zitten gevangen. Koerdische politici worden afgedreigd of achter de tralies gezet. “Leiders van deze partij zouden moeten betalen” aldus Erdogan in een verwijzing naar de HDP. “De Turkse staat heeft de macht om de zogenaamde politici en intellectuelen te laten betalen voor het bloed van zijn martelaren”.

Het Westen zwijgt

De westerse bondgenoten houden zich stil. De NAVO hield het afgelopen zomer bij een voorzichtige oproep om zich terughoudend op te stellen in het gevecht met Koerdische militanten. Een veroordeling blijft uit. De NAVO en Turkije delen belangrijke strategische objectieven, zoals de regimeverandering in Damascus en de confrontatiepolitiek tegen Rusland.

Toen Turkije een Russisch gevechtsvliegtuig aan de grens met Syrië neerhaalde zei secretaris-generaal Stoltenberg dat de NAVO solidair is met Turkije, hoewel dergelijke acties tot gevaarlijke escalaties kunnen leiden. Volgens artikel 5 van het NAVO-verdrag wordt een aanval op een lidstaat beschouwd als een aanval tegen alle andere NAVO-leden. Toch lijkt de NAVO niet van plan om Turkije in te tomen.

De Europese Unie heeft Turkije dan weer nodig om de vluchtelingenstroom in te dammen. Ze heeft daarover een akkoord gesloten met Ankara. In ruil voor de reductie van het aantal asielzoekers naar Europa krijgt Turkije 3 miljard euro, een visavrije EU-toegang voor Turkse onderdanen en betere vooruitzichten voor lidmaatschap van de EU. Italië blokkeert het akkoord nog, maar dan om financiële redenen, niet uit bekommernis voor de mensenrechtensituatie.

Vredesproces

Eind 2012 was er nochtans een veelbelovend vredesproces gestart. De PKK lanceert sinds 1999 geregeld oproepen tot een staakt-het-vuren en toonde haar wil om te streven naar een politieke oplossing. De organisatie vraagt net zoals het overgrote deel van de Koerdische politieke en culturele bewegingen meer autonomie en rechten voor de Koerden, zoals onderwijs in het Koerdisch.

In de grondwet staat nog altijd dat het Turks de enige officiële taal is. Bovendien is de Koerdische regio economisch onderontwikkeld in vergelijking met andere delen van Turkije en voelen de Koerden zich gediscrimineerd. Abdullah Öcalan, de PKK-leider die al 16 jaar gevangen zit op het eiland Imrali, lanceerde in de 2005 voor de eerste keer een oproep voor een ‘democratisch confederalisme’. Met zijn pleidooi zegt Öcalan te streven naar de algehele democratisering van het Turkse politieke systeem.

In een uitgebreid manifest van 2011 zet hij zich af tegen het centralisme van ‘de natiestaat’ en neemt hij ook expliciet afstand van het autoritaire marxisme-leninisme zoals de Koerdische Arbeiderspartij (PKK) dat beleed van bij haar ontstaan tot diep in de jaren 1990. De PKK-leider stelt dat het democratisch confederalisme geen staatssysteem is, maar een democratisch systeem van een volk zonder staat dat zelfvoorzienend is op alle domeinen van het maatschappelijk leven, met inbegrip van de economie.

Uiteindelijk zou Erdogan op de uitnodiging van Öcalan ingaan. Eind 2012 verklaarde hij in een interview dat de regering gesprekken voert met de gevangen PKK-leider, waarop de PKK een paar maand later een nieuw staakt-het-vuren afkondigt. In februari 2015 leidden de onderhandelingen tot het akkoord van Dolmabahce, met daarin 10 punten die het raamwerk moesten bieden voor de oplossing van de Koerdische kwestie met inbegrip van de “nationale en lokale dimensies van een democratische oplossing”.

Politieke berekeningen betekenen einde van vredesproces

De vraag rijst of er wel degelijk sprake was van een echt vredesproces of dat het eerder ging om politieke berekeningen. Enkele maanden voor de aanslag in Suruç (20 juli 2015) waarbij 33 linkse activisten werden gedood die er samen waren voor solidariteitsacties met Kobani, de door de Islamitische Staat belegerde Koerdische stad in Noord-Syrië, had Erdogan de onderhandelingen al opgeblazen. Het bezoekrecht aan Öcalan werd enkele maanden eerder, in april 2015, opgeschort.

Erdogan maakte zich zorgen over de peilingen waaruit bleek dat de HDP wel eens ruimschoots de kiesdrempel van 10% zou overschrijden, wat alleen maar ten koste van de AKP kon gaan. De door Erdogan gewenste constitutionele machtsuitbreiding van de president kon er door geblokkeerd worden wegens een gebrek aan een voldoende meerderheid.

In de aanloop naar de verkiezingen van juni 2015 sloot Erdoğan definitief de deuren door boudweg te stellen dat Turkije “nooit een Koerdisch probleem” heeft gekend. Hij ging zelf zo ver door het Koerdisch verzet in Kobani als ’terroristisch’ te bestempelen en de HDP als politieke vleugel van de PKK te omschrijven. Helemaal verrassend was dat niet.

Toen Kobani in oktober 2014 dreigde te bezwijken onder een offensief van de Islamitische Staat, kwam het tot zware rellen met Koerdische activisten die Kobani te hulp wilden snellen, wat hen belet werd door het Turkse leger. Er vielen 37 doden onder de manifestanten. Het zogenaamde vredesproces werd toen al zwaar op de proef gesteld en de verklaringen van Erdogan over de ’terroristische’ Syrische Koerden van de Democratische Uniepartij – een zusterpartij van de PKK – voorspelden weinig goeds.

Na de aanslag in Suruç en de weerwraak op twee politiefunctionarissen door een niet door de PKK gedekte aanslag, trok Turkije zich formeel uit het halfbakken vredesproces terug. Het politieke doel was de verderzetting van de AKP-heerschappij met een voldoende meerderheid om de grondwet te veranderen in de richting van een presidentieel systeem.

Toen bleek dat de HDP niets moest weten van een uitbreiding van de presidentiële macht en bijgevolg niet bereid was om de nodige stemmen te leveren, trok Erdogan de stekker uit de onderhandelingen. Hij koos voor de confrontatie in de hoop de HDP onder de kiesdrempel te duwen, zodat de AKP een pak van de zetels zelf zou inpalmen.

Militaire confrontatie

Na het stopzetten van de onderhandelingen koos de Turkse regering voor de militaire confrontatie door in julie 2015 verschillende luchtbombardementen uit te voeren op de PKK-kampen in het Iraakse Qandil-gebergte waarbij tal van PKK-militanten, maar ook burgers gedood werden.

Dat zorgde voor woedende reacties bij jongerengroepen verbonden aan de PKK die in opstand kwamen in verschillende Koerdische steden in Turkije. Toen ze die vervolgens uitriepen tot ‘bevrijde zones’, ontplooide het Turkse leger een imposante troepenmacht die hele woongebieden belegerden en onder artillerievuur bedolven.

Het verschil met alle voorgaande guerrilla-acties is dat het deze keer om een stedelijke opstand gaat in plaats vanop het platteland. De schaal van de militaire operaties roept herinneringen op aan de donkere jaren negentig, toen er duizenden doden vielen. Het gaat niet zomaar om wat schermutselingen, maar om zwaar oorlogsgeweld waarbij hele buurten in een oorlogszone zijn veranderd. Eind vorig jaar stuurde de minister van Onderwijs tekstberichten aan 3.000 leerkrachten dat ze hun posten moesten verlaten. Scholen werden gesloten en duizenden scholieren en studenten zitten sindsdien zonder onderwijs.

Autoritaire Erdogan

In essentie is het uitbreken van dit geweld het gevolg van het groeiende autoritarisme van de AKP-regering. De islamistische AKP was ooit het voorbeeld van hoop op een democratische islam. In de eerste regeringsjaren boekte de AKP grote successen in de toenadering tot de Europese Unie, het indammen van de macht van het leger, de groeiende erkenning van de Koerdische identiteit en het hervormen van de strafwetgeving met meer respect voor politieke vrijheden.

Maar ondertussen werkte de AKP wel aan de versteviging van zijn machtspositie in de bestuursorganen en bij politie en leger. Toen Erdogan voldoende macht had verzameld vond hij het niet langer noodzakelijk om steun te zoeken bij de seculieren, intellectuelen, de media, de ondernemers en functionarissen die zich niet met de AKP vereenzelvigden. Dat hij er naar streeft om ‘zijn’ presidentiële macht fors uit te breiden is symptomatisch voor de groeiende machtshonger van de AKP-leider.