Ga naar de inhoud

De toekomst van betaald werk – zo er een is

Friedman heeft ontdekt dat de aarde plat en arbeid gratis is. De toekomst van betaalde arbeid is precair…

8 min leestijd
Placeholder image

Een paar weken geleden publiceerde Thomas Friedman, de gevierde ueber-columnist van de New York Times, een stuk waarin hij tot de opmerkelijke conclusie kwam dat de aarde plat was geworden. Die column stond dermate stijf van de ‘apodicta’ dat ik het snel bevestigde vermoeden kreeg dat hij bezig was zijn laatste boek te lanceren. Met als titel: “The World is Flat – A brief History of the Twenty-First Century” – Google it, was het alleen maar vanwege de sprekende kaft!

Wat is nu het verband met betaalde arbeid? Welnu, in die column (die heb ik voor de curiositeit in haar geheel achteraan geplakt) komt Friedman tot een werkelijk opmerkelijke aanduiding van wat werk is aan de hand van een voorbeeld waarmee wij nogal vertrouwd (heten te) zijn: ontwikkeling van ”free and open source software’ (f/oss)

Friedman beschrijft een reeks van redenen waarom volgens hem de aarde, in verdrachtelijke zin uiteraard, ‘plat’ is geworden. De derde oorzaak is: het uitbesteden (outsourcen) van de productie. Ik citeer: “I write the next operating system, Linux, using engineers collaborating together online and working for free.” En daar zijn wij bij des poedels kern aangeland: u hebt goed gelezen, er wordt hier gewerkt ‘for free’, en daarmede worden niet de bescheiden Indiase salarissen bedoeld, maar echt ‘gratis en voor niets’.

Friedman zegt precies waarop het nu op aankomt binnen ‘Globalization 3.0’, zoals hij dat noemt, of binnen het late, neo-liberale, ‘anarchistische’ kapitalisme, zoals ik het liever omschrijf. De bodem-, ‘benchmark’, prijs van arbeid is namelijk nul (zero. zilch, nada, nix, whatever). Wat u ook goed hebt gelezen:”I write (…), using …”. De ‘ik’ daarin is kennelijk niet met ‘werken’ bezig – dat doen anderen voor hem. Waarmee dan wel, en wie is hij? De ‘Nieuwe Mensch’? Hoe gek het ook mag klinken: eigenlijk wel, al kan je misschien beter spreken van de ‘nieuwe homo economicus’.

De kenmerken van deze ‘nieuwe homo economicus’ is dat dit wezen ten eerste vergaand, ja alleen maar, economisch denkt en handelt, en ten tweede, dat het dienovereenkomstig veel meer lijkt op een onderneming dan op een menselijk wezen. Op zich is dit niet echt nieuw, en vanouds betekent de term ‘homo economicus’ niets anders dan: “de mens, gezien in zijn aspect van deelnemer aan en actor in het economisch verkeer”.

Maar wat gebeurt er als het economisch verkeer allesomvattend en allesbepalend wordt? En vooral: welk rol gaat arbeid in deze nieuwe verhoudingen spelen? Welnu, zoals de oude Marx al onderwees, arbeid is primair een _sociale_ relatie. Stellen wij daar tegenover de uitspraak van Margaret Thatcher, tenslotte door Bruno Latour met slechts een halve knipoog tot de grootste levende socioloog uitgeroepen, dat “there is no such thing as society”, dan mag men op zijn minst de hypothese opwerpen dat de laat-kapitalistische economie een algehele aanval op de samenleving zoals wij die kenden inhoudt en alle sociale, oftewel menselijke, relaties, nastreeft te vervangen door _economische_ verhoudingen, dwz. door relaties van ondernemingen onderling.

Menselijke individueen worden daarin gelijkgesteld aan ondernemingen (wat onze oosterburen tegenwoordig zo fraai “Ego BV” noemen). Zij worden geacht zich als zodanig te gedragen, en ook als zodanig behandeld te worden. Hetgeen meteen verklaart waarom ’the law of contract’ zo vaak wordt aangehaald om duidelijk te maken wat de (rest-) functie van de overheid zou moeten zijn in een door- en door- geliberaliseerde maatschappelijke ordening. Echter, een onderneming verricht als zodanig geen arbeid, zij produceert alleen maar goederen of levert diensten, van materiele danwel immateriele aard.

Hierbij komt uiteraard arbeid aan te pas, en soms louter arbeid, maar arbeid is niet langer de (formele) kern van het functioneren van de onderneming. Het is weer een productiefactor geworden. De situatie van de individuele ondernemer nieuwe stijl verschilt daarin niet van die van de proletarier van vroeger, die “niets dan zijn arbeidskracht te bieden had”, zij het met een kleine, maar significant, verschil: hij/zij heeft niets te bieden dan _zichzelf_, dwz zijn/haar kennis, kunde, ervaring, en zogenaamd ‘sociaal kapitaal’ – mogelijk zelfs identiteit als consument (bijvoorbeeld van hoogwaardige financiele produkten). Van ‘werknemer’ is hij/zij ‘werkafnemer’ geworden, van zichzelf – en heeft daarmee nog geen rooie cent verdient.

Een en ander houdt sterk verband met de opkomst van wat is gaan heten het ‘immateriele’, of ‘cognitieve’ arbeid – dat vanwege zijn ‘intangibel’ karakter eigenlijk niet langer als arbeid erkend, en dus betaald, hoeft te worden. De oorzaak ligt bovenaangehaalde verval van arbeid tot louter een productiefactor. Dit is geen technologische verschuiving, al heeft de technologie het wel mogelijk gemaakt, of althans een perfekte aanleiding ertoe gegeven, maar een sociale. De bodem-, of ‘benchmark’, prijs van elke productiefactor is immers nul (kijk maar naar de uitbuiting van de natuur). Dit simpel feit wordt doorgaans aan het oog ontrokken doordat de economie gewend is om wel degelijk voor de productiefactoren te betalen, oftewel ‘inputs’.

Was arbeid trouwens niet altijd al een ‘input’?

Wel zeker, en het is dat ook lange tijd gebleven, vaak zelfs met een kostenplaatje dat de zero naderde. Antieke samenlevingen waren grotendeels gebaseerd op slavenarbeid, dat niet beloond werd, en waarvan de marginale kosten verwaarloosbaar waren (dat de- aan- en verkoop van slaven vaak met grote sommen geld gepaard ging heeft niet met arbeidskosten maar met handelsactiviteiten te maken). Ook agrarische samenlevingen met een feudaal karakter stoelden op onbetaalde arbeid (en ‘vrije boeren’ waren op hun beurt eerder met ondernemers te vergelijken – die de arbeid van hun ‘dependants’ naar hartelust uitbuiten) Het is pas sinds de tweede helft van de 19e eeuw, na ingrijpende politieke hervormingen, dat arbeid een statutair beschermde positie kreeg, en dat vaak pas na een lange, taaie, soms geweldadige strijd. Uiteindelijk werden lonen en arbeidsvoorwaarden bij de wet geregeld op een nivo dat voor het merendeel van de bevolking bestaanszekerheid en zelfs welvaart bood. Dit betekende een cardinale wijziging in de politieke en sociale verhoudingen, en kan niet anders dan als een grote vooruitgang worden uitgelegd.

Precies deze vooruitgang gaat het late, neo-liberale, ‘anarchistische’, kapitalisme onherroepelijk (sic!) in haar geheel teniet te doen. En het is bezig daarin, tot op zeer grote hoogte, te slagen. Dit geschiedt, niet door middel van een frontale aanval op de bestaande situatie en verworden rechten, maar door een geleidelijke, zij het bepaald niet langzame, ondermijning van de daarbij horende materiele, economische, politieke, en sociale strukturen, die begeleid wordt door een ideologische offensief, ondersteund door de media en (delen van) de wetenschap, om het bestaande als hopeloos achterhaald te bestempelen, en (ex-) werknemers, middels positieve en negatieve sancties, om te turnen in zelf ondernemers.

Enquetes en statistieken wijzen uit dat terwijl het aantal arbeidsplaatsen met een traditionele looncontract (vaste baan, cao lonen, enz.) rapide afneemt door bedrijfsluitingen en reorganisaties, nieuwe, ‘vaste’ banen in dezelfde of aanverwante/ vervangende sectoren bijna niet meer geschapen worden. Zowel nieuwe intreders als ‘baanwisselaars’ moeten het in de meerderheid met minder zekerheid doen wat betreft duur van hun contract, hoogte van de beloning, en inhoud van de (secundaire) arbeidsvoorwaarde, terwijl vele banen in de informele sector, dan wel in de (semi-) illegaliteit verdwijnen. Dit is het verschijnsel dat ‘precariteit’ is gaan heten, met een daarbij horende ‘precariaat’ – en zelfs met een eigen bescherheilige (San Precario)!

Met het ‘cognitariaat’, oftewel de ‘kenniswerkers’, is het niet anders, en zo mogelijk nog slechter gesteld. Omdat in het ‘productieproces’ de tijd tusssen het moment waarop zij daadwerkelijk ‘werk’ leveren en het moment waarop hun ‘input’ als onmisbaar wordt aangemerkt (en dientengevolge ook betaald) nogal lang kan uitvallen. Ten eerste gaat aan het ‘kenniswerken’ meestal een lange leerproces vooraf, waarbij, met name in de la(ats)te fase, het verschil tussen ‘leren’ en ‘leveren’ sterk vervaagd. Vervolgens is er een gebruik, zoniet een dwingende norm, in ‘kennisindustrieen’ ontstaan van ‘eerst bewijzen, leveren dus, en dan pas betaald worden’. Dit komt bijvoorbeeld tot uiting in eindeloze stages (tegenwoordig: ‘internships’ 😉 of langdurige on(der)betaalde proefperiodes. Tenslotte kan er altijd, eventueel op moreel-ethische, cq ‘politieke correcte’, gronden over de intrinsieke waarde van het werk, en dus van de beloning, gesteggeld worden – met name in de culturele sector wil dat nogal eens voorkomen (bij Paradiso gold lange tijd de spreuk “wij betalen de schoonmakers”).

De toekomst van het betaalde arbeid ziet er zodoende alles behalve florissant uit. Net als ‘het restant mens’ gaat het eerder de kant van de overbodigheid op. Dat velen daar vooralsnog weinig last van hebben en er ook weinig van merken, heeft onder ander te maken (afgezien van de rol van de Marxiaansche categorie ‘vals bewustzijn’ 😉 met het feit dat wij steeds meer werken, dat wil zeggen dat er steeds minder verschil is tussen werken en de rest van ons leven. Geen wonder dat het Franse denken daarvoor het concept van de ‘biopolitiek’ in het leven (sic) heeft geroepen. Maar dat is wellicht een ander (vervolg?) verhaal…

Patrice Riemens, Amsterdam, 25 april 2005.

(Dit artikel was oorspronkelijk op GlobalInfo gepubliceerd door Patrice Riemens.)