De strategie en belangen achter het regeerakkoord
In de media is uitvoerig aandacht besteed aan het regeerakkoord. De nadruk lag daarbij op de (negatieve) effecten op verschillende bevolkingsgroepen: de koopkrachtplaatjes en puntenwolken. Aan de strategie achter het akkoord is echter nauwelijks aandacht besteed. Wat willen VVD en PvdA nu echt bereiken met dit akkoord en in wiens belang is dat?
(Het origineel verscheen op de website konfrontatie.nl)
Nederland moet sterker uit de crisis komen, dat is de algemene leuze waarmee het regeerakkoord wordt verkocht. Maar wat betekent dat sterker uit de crisis komen? Als we de prietpraat over socialer en duurzamer in het akkoord even weglaten gaat het om het versterken van het concurrentievermogen van de Nederlandse economie. De bezuinigingen zijn nodig om de begroting weer op orde te brengen en al die andere maatregelen om ‘ons’ in staat te stellen ‘ons’ uit de crisis te concurreren. Dat is de kern van het verhaal van Rutte en Samsom.
Vreemd genoeg lijkt die kern helemaal niet ter discussie te staan. De – soms hoog oplopende – discussie gaat er alleen maar over wie er precies in welke mate op moet draaien voor het verhogen van de concurrentiepositie van Nederland (de koopkrachtplaatjes) en niet over de vraag of die verbetering van de Nederlandse concurrentiepositie wel nodig of wenselijk is. En toch is daar alle reden voor.
Als het verbeteren van de concurrentiepositie de oplossing is, dan is een zwakke concurrentiepositie blijkbaar het probleem. Maar dat is helemaal niet het geval. Het concurrentie vermogen van het Nederlandse bedrijfsleven is juist heel groot. “De export van Nederland bereikt elke maand nieuwe records en het handelsoverschot is inmiddels 7,5% van het BBP en het overschot op de lopende rekening was in het tweede kwartaal zelfs 13% van het BBP, beide zijn nieuwe records. Ook de winstgevendheid van het bedrijfsleven is goed en de verhouding tussen eigen en vreemd vermogen is sinds 2008 sterk verbeterd.”vat Robin Fransman de situatie samen.
Dat grote handelsoverschot en het overschot op de lopende rekening is een flink probleem. Niet voor Nederland, dat verdient er aan, maar wel voor andere landen in Europa. De Nederlandse export is voor het overgrote deel export binnen de EU, zoals de hele handel van de EU landen zich hoofdzakelijk binnen de EU afspeelt. Een handelsoverschot van een deel van de EU landen betekent dus bijna automatisch een handelstekort en een tekort op de lopende rekening van andere EU landen. Juist die verschillen tussen de sterke economieën in de EU als Duitsland, Nederland, Oostenrijk en Finland met een sterke concurrentiepositie en als gevolg daarvan een overschot, en de zwakkere zuidelijke landen met een tekort vormt de motor achter de Eurocrisis.
In het Europese stabiliteitspact wordt dat probleem onderkend, en er wordt gesteld dat dergelijke grote overschotten (of tekorten) op de lopende rekening bestreden moeten worden. De Europese Commissie gaat er van uit dat er van excessieve overschotten of tekorten sprake is als het overschot meer dan 6 procent of het tekort meer dan 4 procent van het BBP bedraagt. Nederland zit daar met een jaargemiddelde van 10 procent dus een heel eind boven.
Maar er staat op een dergelijke overschrijding geen sanctie. Dit in tegenstelling tot het overschrijden van de begrotingsnorm en van de staatsschuld. Dat is een van de ongerijmdheden van de Europese economische politiek. De excessieve handelsoverschotten, die samen met het keurslijf van de gemeenschappelijke munt, de oorzaak vormen van de eurocrisis worden niet aangepakt, terwijl begrotingstekorten en hoge staatsschulden, die niet de oorzaak maar een gevolg van de crisis zijn, wel keihard worden gestraft.
Duitsland
Als we kijken hoe dat grote export overschot van Nederland is ontstaan, komen we meteen bij de vraag waarom Nederland het nu economisch slechter doet dan onze grote buur Duitsland. Het Nederlandse export overschot is onder meer het gevolg van de loonmatiging. Nederlandse (en Duitse) bedrijven hadden lage loonkosten en mede daardoor een sterke concurrentie positie. “Sinds 2001 zijn de reële lonen (in Nederland) nauwelijks gestegen, en de laatste twee jaar gaat het hard. De lonen stijgen zo veel langzamer dan de inflatie dat de koopkracht in de laatste 3 jaar alleen daarom al met ruim 2% gedaald is. De koopkracht daalde, maar de huren en rentelasten stijgen, waardoor er voor andere bestedingen steeds minder over is. Er is sprake van schuldinflatie, bestaande verplichtingen van burgers worden in reële termen steeds hoger en steeds meer huishoudens kampen met betalingsproblemen,” vat Fransman in het reeds eerder geciteerde artikel de situatie samen.
Het feit dat Nederland het nu in vergelijking met Duitsland economisch slechter doet is niet het gevolg van een slechte Nederlandse concurrentiepositie, maar van het achterblijven van de binnenlandse consumptie. En die achterblijvende consumptie is een gevolg van de lage lonen en de grote financiële onzekerheid van consumenten. De politiek van het regeerakkoord zal deze problemen alleen maar versterken. Met de nullijn voor ambtenaren, politieagenten, het onderwijs en de zorg en het verlagen van de uitkeringen zullen grote groepen mensen nog minder te besteden hebben en door de versoepeling van het ontslagrecht, de verhoging van de AOW leeftijd en vele andere maatregelen zullen de mensen ook als ze nog wat geld hebben dat zo veel mogelijk bewaren als appeltje voor de komende dorst. Het CPB verwacht dan ook voor de periode van 2013 tot 2017 een cumulatief extra koopkrachtverlies van 3,25 procent.
Terwijl de regering Rutte II Nederland verder kapot bezuinigt pakt de Duitse regering het anders aan. In 2011 stond Duitsland er net zo voor als Nederland, maar de Duitse minister van financiën Schäuble riep vakbonden en werkgevers op om de lonen fors te laten stijgen. Zelf gaf de overheid het goede voorbeeld. In 2012 werd een ambtenaren CAO afgesloten waarbij de lonen in 18 maanden 6,3% stegen. En ook in het bedrijfsleven worden nu CAO’s afgesloten met een loonstijging van 4%. Het gevolg is een stijging van de binnenlandse consumptie en een economie die het aanzienlijk beter doet dan de Nederlandse.
Wie profiteren er van?
Waarom volgen VVD en PvdA een andere weg? Om daar een zinnig antwoord op te geven moeten we eerst kijken wie er wel van het beleid van de nieuwe regering zullen profiteren. “Mensen die echt rijk zijn, namelijk de mensen die van de opbrengsten van hun kapitaal leven, gaan er juist fors op vooruit”, concludeert William van den Heuvel in een artikel met de kop ‘Regeerakkoord kent ook winnaars’.
Hij legt hierin aan de hand van de analyse van het CPB uit dat het beleidspakket op termijn leidt tot een daling van het aandeel van de arbeid in het nationaal inkomen, de zogenaamde arbeidsinkomensquote, met 2,1 procent. “De daling van de arbeidsinkomensquote heeft automatisch tot gevolg dat het aandeel van het kapitaal in het nationaal inkomen, de kapitaalinkomensquote, met 2,1 procent stijgt. Dit komt neer op een extra stijging van de winsten met ruim 12 miljard euro per jaar. Dit is gelijk aan 75 procent van het te bezuinigen bedrag van 16 miljard euro.”
Voor het midden- en kleinbedrijf, dat het vooral moet hebben van de binnenlandse consumptie is de ontwikkeling verre van gunstig. Het zijn vooral de grote multinationale bedrijven en hun aandeelhouders die van deze ontwikkelingen profiteren. Zij worden door Rutte en Samsom bediend.
Politieke macht
Tot zover de economische kant van het verhaal. Blijft de vraag of het werkelijk zo is dat de regering zich voor het karretje van een beperkt aantal grote multinationale bedrijven laat spannen. Daar is meer over te zeggen dan de beperkte ruimte van dit artikel toelaat, maar we willen toch op een aantal zaken wijzen.
Dat de VVD nauw verbonden is met deze sector is niets nieuws. Maar ook bij de PvdA is dat steeds meer het geval. Dat blijkt onder andere uit de personele uitwisseling tussen de top van de partij en het grote bedrijfsleven. Voormalig PvdA leider Wouter Bos kwam van de Shell en ging naar KPMG. Zijn voorganger Wim Kok eindigde zijn loopbaan als commissaris bij onder andere ING, TPG Post, Shell en de KLM. Een van zijn ‘kroonprinsen’ oud staatssecretaris van Europese zaken Dick Benschop vertrok naar Shell en is inmiddels president directeur van Shell Nederland. Voormalig PvdA staatssecretaris van justitie en tweede op de PvdA lijst bij de Kamerverkiezingen van 2006 werkt inmiddels als vice president bij Shell, om maar de meest in het oog springende gevallen te noemen.
Het is duidelijk dat er in de PvdA top geen enkele tegenstelling wordt gezien in de belangen van het grote bedrijfsleven en het landsbelang. In tegendeel. Het landsbelang wordt daar gezien als synoniem met het belang van de grote multinationals. Dat bleek ook dit weekend. De kersverse minister voor ontwikkelingssamenwerking en buitenlandse handel en voormalig voorzitter van de PvdA Lilianne Ploumen verdedigde dat er absoluut geen belangentegenstelling is tussen de Nederlandse handelsbelangen en de belangen van de armsten in de wereld. En ze deed dat op de op de Afrika dag van de met de PvdA verbonden Evert Vermeer Stichting gesponsord door de firma Heineken.
In de Volkskrant van afgelopen weekend ten slotte stond de jaarlijkse lijst van de ‘invloedrijkste Nederlanders’. Die lijst die wordt aangevoerd door werkgeversvoorzitter Bernard Wientjes en oud bestuursvoorzitter van Shell Jeroen van der Veer bestaat voor het grootste deel uit vertegenwoordigers van het internationaal opererende bedrijfsleven. Daarnaast is er een redelijke groep mensen uit het openbaar bestuur onder de invloedrijken, maar op de hele lijst van 200 vinden we maar één vakbondsbestuurder, FNV voorzitter Heers op nummer 17 en twee oud bestuurders Agnes Jongerius op 76 en Peter Gortzak op 97. Hans Biesheuvel, de voorzitter van MKB Nederland, staat slechts op de 43e plaats. Volgens de Volkskrant wordt de dienst in Nederland informeel uitgemaakt door bestuurders van grote ondernemingen.
Willem Bos