Ga naar de inhoud

De SP en de democratisering van de economie

In december jongstleden bracht het wetenschappelijk bureau van de SP een speciaal dubbeldik nummer van haar maandblad Spanning uit over ‘democratisering van de economie’. Daarmee gaf het wetenschappelijk bureau uitvoering aan een besluit van de partijraad om de basis te leveren voor een discussie over dit thema. In het voorjaar zal de discussie over dit thema in de hele partij gevoerd worden en zal er op een congres tot besluitvorming worden overgegaan. Een aantal actieve SPers uit verschillende afdelingen die betrokken waren bij de voorbereiding van dit nummer, schreef onderstaande bijdrage aan de discussie.

14 min leestijd
Placeholder image

(Bron: konfrontatie.nl)

Het belang en de actualiteit van het thema ‘democratisering van de economie’ kan niet genoeg benadrukt worden. Al vijf jaar hebben we te maken met een wereldeconomie die de diepste economische crisis doormaakt sinds de jaren dertig van de vorige eeuw. Een crisis die kenmerkend is voor het kapitalisme.  Een kleine groep mensen neemt beslissingen over de economie terwijl de miljarden wereldburgers van wie het leven diepgaand beïnvloed wordt door die beslissingen er niets over te zeggen hebben.

De economische crisis is onlosmakelijk verbonden met een ecologische crisis van ongekende omvang. De opwarming van de aarde als gevolg van de uitstoot van broeikasgassen dreigt een punt te bereiken waarbij het proces onomkeerbaar is en miljarden aardbewoners in hun levensomstandigheden worden bedreigd. Nu al leidt de opwarming van de aarde tot grote problemen en veel slachtoffers. Naast de klimaatcrisis hebben we ook met verschillende andere ecologische crises te maken. Ook deze crises hebben alles te maken met het feit dat de economische macht in de wereld in handen is van een kleine groep en de overgrote meerderheid van de bevolking nauwelijks of geen stem heeft in beslissingen over economische kwesties.

Economische macht
Economische beslissingen worden op verschillende niveaus genomen. Schematisch kunnen we drie niveaus onderscheiden: bedrijven, de overheid en supranationale organisaties. Op het eerste niveau, dat van de bedrijven is democratie vrijwel volledig afwezig. Met uitzondering van een beperkte sector van coöperaties en bedrijven in zelfbeheer en een aantal bedrijven in het midden en kleinbedrijf is democratie achter de bedrijfspoort afwezig. De eigenaren van het bedrijf (de kapitaalbezitters) en hun vertegenwoordigers hebben de macht en nemen de beslissingen. De werknemers hebben hooguit een beperkte invloed in de vorm van medezeggenschap. Bij het leiden van een kapitalistisch bedrijf staat het belang van de kapitaalsbezitters voorop, en het doel van het bedrijf is (wat er ook gezegd wordt over verantwoord ondernemen) het vermeerderen van het ingelegde kapitaal, het maken van winst. (Dat kan ook niet anders; zou het dat niet zijn, dan wordt zo’n bedrijf immers weggeconcurreerd.) Maatschappelijke en ecologische overwegingen zijn ondergeschikt aan dat winststreven.

Op het niveau van de overheid liggen de zaken in principe anders. In een parlementaire democratie – zoals we die in Nederland kennen – kunnen overheidsorganen in principe ook op het vlak van de economie beslissingen nemen. In de praktijk is de ruimte daarvoor echter beperkt. Doordat er steeds meer voormalige overheidstaken en bedrijven geprivatiseerd zijn is de directe invloed van de overheid op de economie afgenomen. Met name grote multinationale bedrijven hebben een zo grote omvang en macht dat ze de politiek enorm onder druk kunnen zetten, onder andere door te dreigen met verlies van werkgelegenheid. Zo blijkt uit recent onderzoek dat grote multinationale ondernemingen in Nederland vrijwel geen belasting betalen.

De afgelopen decennia is een deel van de (macro) economische politiek feitelijk overgeheveld naar supranationale organen, zoals de Wereldbank, het IMF, de Wereldhandelsorganisatie, de Europese Centrale Bank en de EU. Met het democratisch gehalte van die organen is het niet best gesteld. De invloed van de bevolking erop is minimaal.De afgelopen tijd heeft de EU zich juist op het vlak van de economische politiek vergaande bevoegdheden toegeëigend, waardoor de kaders van het nationale beleid vastliggen.

We zetten ons in om de klemmende overheersing van de factor ‘kapitaal’ in de samenleving te doorbreken. We weigeren de inrichting van de samenleving over te laten aan het vrije spel der maatschappelijke krachten. We accepteren niet dat de economische wetten van het kapitalisme de marges bepalen waarbinnen de politiek mag opereren.” Heel de mens, kernvisie, taken en doelen van de SP.

Kapitalisme
Om een zinvolle discussie over een dergelijk complex onderwerp te voeren is het van belang dat het duidelijk is wat onder bepaalde begrippen wordt verstaan. Anders praten we langs elkaar heen. Daarom gaan we op een aantal begrippen die in de Spanning zijn gebruikt wat nader in. Het eerste is kapitalisme. In zijn bijdrage schrijft Hans van Heijningen: “In zuivere vorm bestaat het kapitalisme overigens niet. Of we het nu over kapitalisme, etatisme (de sterke staat als bron van welvaart en welzijn) of socialisme hebben, in de praktijk zijn het hybride systemen waarin elementen van de andere systemen terug te vinden zijn. Puur kapitalisme bestaat bijvoorbeeld niet omdat dit systeem zonder staatsregulering volstrekt kopje onder zou gaan.” Dat is een formulering die tot misverstanden kan leiden.

We zijn het met Hans eens dat kapitalisme in zuivere vorm niet bestaat en ook nooit heeft bestaan. Maar laten we iets specifieker zijn over de vraag wat we onder kapitalisme verstaan. Een praktische definitie van kapitalisme is een maatschappijvorm waarin de rol van het kapitaal dominant is. Kapitaal is te omschrijven als middelen die gebruikt worden om meer te verkrijgen. Een kapitaalbezitter investeert zijn kapitaal in de hoop dat het daardoor vermeerdert. Dit voortdurende streven naar kapitaalvermeerdering is in het kapitalisme een bepalende factor.

Maar ook in een maatschappij als de onze zijn er nog economische handelingen en vormen van arbeid die los staan van het streven naar winst. Toch spreken we over Nederland als een kapitalistische maatschappij omdat de kapitalistische productiewijze dominant is, bepalend is voor het totaal van de maatschappij. Omdat er in de woorden van ‘Heel de mens’ sprake is van “de klemmende overheersing van de factor ‘kapitaal’ in de samenleving”. Er is dus niet van een zuiver kapitalisme sprake, dat zal er ook nooit zijn. Maar het is naar onze mening niet erg verhelderend om dan te spreken van “hybride systemen waarin elementen van de andere systemen terug te vinden zijn”. Het kapitalistische element is duidelijk overheersend en een van de kenmerken van het kapitalisme is dat de andere elementen steeds verder terug worden gedrongen, dat het kapitalisme in steeds meer sferen van het leven doordringt, dat steeds meer delen van de samenleving onderworpen worden aan marktwerking zodat ook daar winst gemaakt kan worden.

De staat
Een tweede misverstand ligt op het vlak van de verhouding van kapitalisme en de staat. De formulering “Puur kapitalisme bestaat bijvoorbeeld niet omdat dit systeem zonder staatsregulering volstrekt kopje onder zou gaan,” kan de indruk wekken dat er een vanzelfsprekende tegenstelling is tussen kapitalisme en de staat. Dat dit een soort natuurlijke tegenhangers zouden zijn. Het tegendeel is waar. De staat speelt een onmisbare rol in het functioneren van het kapitalisme. Op allerlei vlakken: de staat zorgt voor de noodzakelijke infrastructuur, voor het verkrijgen van toegang tot buitenlandse markten, voor een voldoende geschoolde en gezonde bevolking enzovoort, maar ook voor het bemiddelen en als scheidsrechter optreden tussen verschillende kapitalistische belangengroepen.De staat is feitelijk de smeerolie van het kapitalistische systeem.

Arjan Vliegenthart schrijft in zijn eerste bijdrage aan Spanning onder de titel “Eén mens, één stem beter dan één aandeel, één stem onder andere: “De afgelopen dertig jaar hebben we de opkomst en glorie meegemaakt van het neoliberalisme. Dat ging gepaard met de gedachte dat de overheid zich minder met de economie moest bemoeien.” Dat is juist. De voorstanders van het neoliberalisme hebben altijd beweerd dat de rol van de overheid in het neoliberalisme terug gedrongen zou worden. Dat is onderdeel van de neoliberale ideologie. Maar de realiteit is een andere. Overheden zijn als gevolg van alle privatiseringen dan wel een stuk minder zelf direct economische spelers, het belang van overheden voor het economische leven is alleen maar toegenomen. Er zijn namelijk zowel nationaal als internationaal een enorme hoeveelheid regels en toezichtorganen gekomen om de ‘vrije’ werking van de markt te garanderen. En als het dan mis gaat is het de overheid die voor de verliezen in de privé sector op moet draaien, zoals we onder andere gezien hebben bij de redding van de banken.

In het kapitalisme in het algemeen en ook de neoliberale variant daarvan staat de overheid niet tegenover de markt, maar er juist achter om de vrije werking van de markt te garanderen en als garantie voor als het mis gaat. Het neoliberalisme wordt niet zo zeer gekenmerkt door een uitbreiding van de marktwerking, maar vooral door de overdracht van waarde van de factor arbeid naar de factor kapitaal. In de afgelopen decennia van neoliberalisme is in Europa het deel van het nationaal inkomen dat naar lonen gaat met gemiddeld tien procentpunten verminderd ten gunste van dat wat er naar de winsten gaat. En sinds het uitbreken van de crisis wordt alles in het werk gesteld om die ontwikkeling verder te versterken.

De crisis en vooral het redden van de financiële sector door de overheid heeft overal tot grote begrotingstekorten en het oplopen van de staatsschuld geleid. Door drastische bezuinigingsoperaties probeert men nu de bevolking te laten betalen voor de crisis en het redden van de financiële sector. Ook hier staat de overheid geheel aan de kant van de kapitaalsbezitters. Het is deze ontwikkeling die het thema van de democratisering van de economie, van de beslissingsmacht over economische kwesties weer zo actueel maakt.

Machtsvorming
“De snelle en ingrijpende liberalisering van de economie, de volledige openstelling voor buitenlands kapitaal en de vergaande overheveling van door de overheid gecontroleerde activiteiten naar de markt hebben geleid tot verschraling en vermindering van de democratie en een versterking van de macht van de ondernemers,” werd in ‘Heel de mens’ al geconstateerd. En daar werd de conclusie uit getrokken dat: “Het waarborgen van menselijke waardigheid, gelijkwaardigheid en solidariteit vereist dat de samenleving diepgaand wordt gedemocratiseerd. Vanwege de bepalende invloed van de economie op de kwaliteit van het leven is democratische zeggenschap over de economie van het grootste belang.”

In zijn bijdrage aan Spanning sluit Hans van Heijningen daarbij aan: “Voor moderne socialisten dient het vraagstuk van de democratie centraal te staan. Daarbij moeten we ons niet in de eerste plaats richten op de sterke staat, maar op het ontwikkelen en opbouwen van sociale machtsstructuren vanuit de ‘civil society”.

Dat lijkt ons de kern van de zaak. We schreven hierboven dat de overgrote meerderheid van de bevolking geen invloed heeft op economische beslissingen. Maar dat wil niet zeggen dat die grote meerderheid van ‘gewone’ mensen niet een grote potentiële macht heeft. Als schoonmakers, vuilnisophalers, bus- en tramchauffeurs, thuiszorgers of al die anderen waar de economie feitelijk op draait in actie komen kan dat grote gevolgen hebben. Het oude adagium, ‘heel het raderwerk staat stil als uw machtige arm dat wil’ is nog steeds van toepassing.

Of die potentiële macht ook tot uitdrukking komt hangt van twee zaken af: organisatie en politieke overtuiging. En die twee zaken hangen nauw met elkaar samen. Door zich te organiseren kunnen mensen macht ontwikkelen, strijden voor hun belangen en successen boeken. En in de organisatie en in de strijd ontwikkelen ze zich, krijgen ze meer zicht op hoe de maatschappij in elkaar zit, wie hun mede- en wie de tegenstanders zijn en groeit hun zelfvertrouwen. Op die manier worden mensen in en door sociale en politieke betrokkenheid tot strijdbare en zelfbewuste strijders.

Daarom richten  socialisten zich altijd in de eerste plaats op het stimuleren van mensen om zich te organiseren, om gezamenlijk de strijd voor hun belangen te voeren. Daarom staan overtuigde socialisten vooraan als het gaat om het opbouwen van de vakbeweging, het organiseren van buurtbewoners, uitkeringsgerechtigden, en andere groepen. Daarbij gaat het in de eerste plaats om sociale bewegingen of organisaties. Dat wil zeggen organisaties waar mensen lid van worden om voor hun eigen belangen op te komen, los van hun politieke, religieuze of andere overtuiging. Daarom richten bewuste socialisten zich op het versterken van dergelijke sociale bewegingen die onafhankelijk zijn ten opzichte van politieke- en religieuze stromingen. Organisaties die open staan voor iedereen die op wil komen voor de gezamenlijke belangen, en waar de beslissingen democratisch genomen worden.

Binnen die organisaties komen socialisten natuurlijk op voor hun opvattingen, hun manier van strijden en hun socialistische perspectief. Maar ze doen dat door mensen te overtuigen, door steun te verwerven voor hun voorstellen, door initiatieven te nemen en niet door te proberen de organisatie te controleren of voor hun karretje te spannen. Ze doen dat omdat ze zich bewust zijn van het feit dat sociale organisaties een sociale en politieke leerschool zijn voor de mensen die daar actief in zijn.

We hebben nu in Nederland te maken met een situatie waarin de sociale bewegingen zwak zijn en mensen vaak weinig vertrouwen hebben dat het mogelijk is om terug te vechten. Vooral de crisis van de vakbeweging weegt zwaar. Maar juist ook binnen de vakbeweging zien we positieve ontwikkelingen. De strijd van de schoonmakers is voor iedereen die het wil zien een voorbeeld van wat met organisatie en strijdbaarheid bereikt kan worden en vooral hoe de mensen zelf daardoor kunnen veranderen. Medewerkers in de thuiszorg volgen dit voorbeeld. De methode van organising wordt ook in andere sectoren met groeiend succes en tot schrik van de ondernemers toegepast. Binnen de Abvakabo heeft de beweging van de kloofdichters en hun bondgenoten er voor gezorgd dat er een nieuwe frisse wind waait in de op een na grootste vakbond en in andere bonden zijn er vergelijkbare ontwikkelingen.

Deze nieuwe wind binnen de vakbeweging roept natuurlijk ook grote weerstanden op. Niet alleen bij de werkgevers, maar ook onder vakbondsbestuurders en functionarissen die hun vertrouwde – op overleg en overeenstemming met de ondernemers gerichte – manier van werken niet los willen laten. En in het algemeen van mensen die voorstander zijn van een polderende vakbeweging en die de vakbeweging vooral zien als een instrument om mensen rustig te houden.

Dat vernieuwing van de vakbeweging met interne strijd gepaard gaat is dus onvermijdelijk, zeker als dat gebeurt in een periode van sterke economische crisis waardoor er zeer veel op het spel staat. Het is dan van groot belang dat de vernieuwers, de mensen die van de vakbeweging weer een strijdorganisatie willen maken, de mensen aan de basis van de vakbeweging, de gewone leden, die door het eeuwige polderen en de vergaande concessies van de FNV leiding vaak zeer sceptisch zijn geworden voor hun perspectieven weten te winnen. Voor dat laatste is het belangrijk dat er niet alleen aan de top van eenheid tussen verschillende bonden en sectoren sprake is, maar dat die ook aan de basis vorm krijgt. Initiatieven zoals gezamenlijke vakbondscafés, steuncomités, brede actiecomités en dergelijke zijn daarvoor van groot belang. Door op deze manier de machtvorming aan de basis te stimuleren kunnen we werken aan de noodzakelijke democratisering van de economie.

Het kan anders
Democratisering van de economie betekent uiteindelijk niets meer en niets minder dan dat de economische beslissingen niet meer achter gesloten deuren genomen worden door een kleine minderheid, maar dat we allemaal meewegen. Dat het principe van één aandeel één stem plaats maakt voor één mens één stem. Dat beslissingen met betrekking tot de economie niet langer genomen worden om de winsten van een kleine groep van kapitaalsbezitters te vergroten, maar op basis van de belangen van de overgrote meerderheid van de bevolking. Dat niet langer uitsluitend het behalen van een zo groot mogelijke materiële winst voor enkelen de doelstelling is, maar het welzijn van de bevolking en de bescherming van het milieu centraal staan.

Democratisering van de economie betekent dan ook het aanpakken van de macht zoals die nu geconcentreerd is bij een kleine groep, met name bij grote multinationale ondernemingen en de financiële instellingen en hun politieke en bestuurlijke vertegenwoordigers. Daar moeten we geen doekjes om winden. Er zal geen sociale uitweg uit de economische crisis zijn en geen oplossing van de milieucrisis gevonden worden zolang de huidige economische machthebbers het voor het zeggen hebben.
Om dat te bereiken zijn niet alleen sterke sociale bewegingen nodig, maar ook een politieke partij, een partij van socialisten, die initiatieven neemt om de maatschappij te veranderen. De afgelopen jaren heeft deze economisch elite laten zien dat ze hun macht niet zo maar laten inperken. Er zal een brede en sterke sociale beweging en een sterke socialistische partij nodig zijn om hen daar toe te dwingen. Alleen dan zal er van democratisering van de economie sprake zijn.

Leo de Kleijn SP-Rotterdam, Jan Müter SP-Velzen, Rob Marijnissen SP-Amsterdam, Patrick van Klink SP-Rotterdam. René Spiegels SP- Breda