Ga naar de inhoud

De politieke economie van het “systeem-euro”

Een studie van Michel Husson… Michel Husson publiceert op zijn website een studie over de crisis van de euro. Zoals de ‘zware’ titel al aangeeft is het een doorwrocht stuk, met veel statistieken en econometrische tabellen. Wie goed Frans leest en een beetje uitgeslapen is kan de originele tekst lezen. [Inmiddels verscheen er ook een Engelse vertaling.] Voor de anderen vatten we het stuk hier samen, met soms wat commentaar. Onderaan ook een korte voorstelling van Michel Husson.

17 min leestijd
arton598

(Oorspronkelijk verschenen op de website Ander Europa)

Geen convergentie

Volgens Michel Husson is de crisis van de overheidsfinanciën in de eurozone slechts een symptoom van een diepere crisis van het “systeem-euro”. De financiële crisis legt tegenstellingen bloot die structureel zijn, en vanaf het begin aanwezig waren in het “systeem-euro”. Met het begrip “systeem-euro” bedoelt Michel Husson de euro en de regels die met haar invoering gepaard gingen: de begrotingsregels voor de lidstaten, de werking van de Europese Centrale Bank, de beperkte begroting van de Europese Unie, en de afwijzing van regels gericht op harmonisering (1).

Michel Husson betrekt in zijn analyse elf landen: de landen die erbij waren vanaf de invoering van de euro in 1999, behalve Luxemburg, met toevoeging van Griekenland dat in 2001 toetrad. Vijf landen deelt hij voor zijn analyse in bij “het Noorden” (Duitsland, Oostenrijk, België, Finland en Nederland), vijf bij “het Zuiden” (Spanje, Griekenland, Ierland, Italië en Portugal), terwijl Frankrijk een tussenpositie bekleedt.

Bij de invoering van de euro werd gehoopt dat het opengooien van de grenzen voor het kapitaal, de begrotingsdiscipline en de loonmatiging zouden zorgen dat de economieën in de eurozone naar elkaar toegroeien, maar dat gebeurde niet.

Integendeel: de landen van het Zuiden verloren concurrentiekracht. Dat kwam niet omdat de lonen er te sterk stegen. Zoals de rest van de eurozone kende ook het Zuiden loonmatiging: het aandeel van de lonen in de toegevoegde waarde groeide er niet; de reële loonkost per geproduceerde eenheid bleef er constant. Dat verliep dus volgens plan.

Maar de prijzen stegen er wel sneller dan elders, zodat de economieën van het Zuiden ondanks de loonmatiging letterlijk uit de markt werden geprijsd. De prijzen stegen tussen 2000 en 2008 in het Zuiden met gemiddeld 27 procent, tegen 11,8 procent in het Noorden. De gemiddelde prijsstijging voor het geheel van de eurozone bedroeg 18,2 procent, terwijl die voor Duitsland maar 8,3 procent bedroeg.

Waar kwam deze grote inflatie dan vandaan? Michel Husson verwijst naar drie mogelijke factoren die men terugvindt in de economische litteratuur. De eerste is dat de prijzen sneller stijgen wanneer de economie sneller groeit: allerlei marktspelers profiteren dan van het groeiklimaat om hun prijzen op te drijven. Na de invoering van de euro lag de groei in het Zuiden inderdaad hoger dan in het Noorden, door het inhaaleffect. De tweede factor is dat de prijzen sneller stijgen in landen waar het algemeen loonpeil sterk de lonen in de industrie volgt. De productiviteit stijgt in de regel het snelst in de industrie. Als de loonstijgingen in de industrie de productiviteit volgen geldt dit niet voor de lonen elders in de economie die de lonen in de industrie volgen (2). De derde factor is dat de prijzen sneller blijken te stijgen in landen met een grotere inkomensongelijkheid dan in de andere. In de landen van het Zuiden is de inkomensongelijkheid inderdaad groter dan in die in het Noorden.

Vluchtwegen

Het Zuiden kende dus sterke prijsstijgingen, verloor daardoor concurrentiekracht, wat leidde tot handelstekorten. Omdat de landen van het Zuiden hun munt niet konden devalueren om de prijsstijgingen met het buitenland te compenseren, zou men kunnen denken dat zij gedwongen werden de sterke prijsstijgingen op te vangen met extra loonmatiging. Dat gebeurde echter niet, omdat zij gebruik konden maken van twee vluchtwegen.

Tot de invoering van de euro was de handelsbalans tussen Noord en Zuid binnen de eurozone min of meer in evenwicht. Vanaf de invoering van de euro begint het Noorden handelsoverschotten op te stapelen ten koste van het Zuiden, terwijl de handelsbalans van het geheel van de eurozone met de rest van de wereld in evenwicht blijft. Het Zuiden kon deze tekorten op de handelsbalans echter gedurende een hele tijd blijven opstapelen zonder dat dit leidde tot een afstraffing van hun munt. Dat was immers de euro. Het opstapelen van de handelstekorten vormde zo een eerste vluchtweg.

Ten tweede genoot het Zuiden van lage reële rentevoeten. In gans de eurozone zijn de nominale rentevoeten, bepaald door de Europese Centrale Bank, gelijk. Omdat in het Zuiden de inflatie hoger was, was de reële rentevoet er echter lager (3): mensen konden goedkoper geld lenen, en maakten dus gemakkelijker schulden, wat de economische activiteit dan weer aantrok, zodat de groei in stand werd gehouden ondanks het verslechteren van de internationale concurrentiepositie. Tussen 2000 en 2007 was de reële rentevoet in het Noorden 2,7 procent, terwijl die in het Zuiden slechts 1,2 procent was. De schulden van de gezinnen groeiden in dezelfde periode in het Zuiden met 36 procent, tegen slechts 4 procent in het Noorden. Een voorbeeld van deze opstapeling van schulden is de vastgoedzeepbel in Spanje.

Duitsland

In de tien jaar na 2000 bouwt Duitsland een indrukwekkend overschot op op zijn handelsbalans: aan de vooravond van de crisis bedraagt dit jaarlijks 7 procent van het BNP. De reden valt niet ver te zoeken:  vanaf 2004 kent Duitsland een versnelde daling van de loonkosten. Op enkele jaren tijd daalt de reële loonkost per eenheid product met bijna 10 procent, terwijl deze daling in de rest van de eurozone veel langzamer gaat. Voeg daarbij de lage inflatie in Duitsland, en het resultaat is sprekend: terwijl de nominale loonkost per eenheid product (dus uitgedrukt in lopende euro’s) in Duitsland tussen 1998 en 2007 stabiel blijft, stijgt hij in het Zuiden met 27 procent, en in het Noorden zonder Duitsland maar met Frankrijk met 15 procent.

Dit verklaart gedeeltelijk de evolutie van de handelsbalansen binnen de eurozone.

Maar er speelt een tweede factor: het verschil in de groei van de binnenlandse vraag. De consumptie groeit in volume tussen 1997 en 2007 in het Zuiden met 30 procent, met 28 procent als je gans de eurozone neemt zonder Duitsland, maar in Duitsland slechts met 9 procent.

Verschillende modellen

Als je al deze factoren samentelt kom je tot verschillende groeimodellen. Michel Husson heeft een formule uitgewerkt, waarbij hij voor elk land kijkt hoe de groei, de inflatie, het overheidstekort en de handelsbalans afwijkt van het gemiddelde, wat hij dan samenvat in één cijfer dat aangeeft in welke mate elk land voor het geheel van deze vier domeinen afwijkt van het gemiddelde. Uit deze analyse komen twee samenhangende modellen naar voor: de landen van het Noorden kenden een lager dan gemiddelde groei in de afgelopen periode, maar op een “gezonde” manier wat betreft inflatie en tekorten, terwijl het Zuiden een boven gemiddelde groei kende. Frankrijk bekleedt een tussenpositie, al staat het dichter bij het Zuiden dan bij het Noorden.

Michel Husson bekijkt dan voor elk land nog eens de armoedecijfers en de graad van sociale democratie, en telkens blijkt er een duidelijke correlatie te zijn met de “samenvattende afwijking” per landen die hij berekend had.

Dit leidt tot een eerste conclusie: de invoering van de euro en de andere marktgerichte hervormingen hebben niet geleid tot convergentie van de groeimodellen binnen de eurozone. Daar volgt onmiddellijk een tweede vaststelling op: de economische crisis die uitbreekt in 2007 zal een totaal verschillende impact hebben op de overheidsfinanciën in het Zuiden en het Noorden.

De recessie leidt naar de schuldencrisis

Elke economische recessie heeft gevolgen voor het overheidstekort. Maar het valt op dat het tekort op de begroting van de landen in het Zuiden in verhouding tot de omvang van de recessie veel sterker stijgt dan in het Noorden. Michel Husson werkt dan een econometrische formule uit waaruit blijkt dat de grote stijging van de overheidstekorten in het zuiden te maken heeft met de specifieke kenmerken van deze economieën. Met andere woorden: de crisis van de overheidsfinanciën die we kennen in de eurozone is de uitdrukking van een systeemcrisis die voortvloeit uit de heterogeniteit van de landen van de eurozone.

Globaal genomen is het overheidstekort in de eurozone overigens minder groot dan in andere grote kapitalistische landen. In 2009 was dit tekort gelijk aan 6,4 procent van het BNP, te vergelijken met 8,7 procent voor Japan, 11 procent voor het Verenigd Koninkrijk en 11,6 procent voor de Verenigde Staten. Dat de crisis van de overheidsfinanciën in de eurozone dergelijke scherpe vormen aanneemt heeft dus niet te maken met de omvang van het overheidstekort op zich, maar met de specifieke regels van het systeem-euro en het gebrek aan convergentie.

De financiële crisis is natuurlijk breder dan de eurozone. Maar ze neemt bijzonder scherpe vormen aan in de eurozone door de specifieke kenmerken van deze zone. Ook indien de wereldwijde financiële crisis morgen zou worden opgelost zou het samengaan van twee verschillende groeimodellen binnen één monetaire zone in Europa niet houdbaar zijn, indien geen instrumenten worden geschapen om deze situatie te beheren of om actief een proces van convergentie in de hand te werken.

De terugkeer van de externe beperkingen

We beschreven hoger hoe de landen van het Zuiden “vluchtwegen” vonden om te vermijden dat het verlies aan concurrentievermogen ten gevolge van de ‘structurele inflatie’, en de handelstekorten die daarmee gepaard gingen, zouden leidden tot harde antisociale maatregelen om het concurrentievermogen te herstellen. Deze landen konden zich dus onttrekken aan de “externe druk” op het sociaal-economisch beleid die normaal voortvloeit uit een lopende rekening met het buitenland die langere tijd in het rood staat.

Dat is nu echter voorbij.

Om te begrijpen hoe dit werkt moeten we nader het verband bekijken tussen het begrotingstekort en het tekort op de handelsbalans in een gegeven land.

Een land kan een overheidstekort financieren op twee manieren: ofwel door beroep te doen op het sparen in de private sector in eigen land, ofwel door kapitalen uit het buitenland aan te trekken, wat leidt tot een tekort op de lopende rekening met het buitenland.

Tot aan het uitbreken van de crisis liepen de overheidstekorten binnen de eurozone in het Noorden en het Zuiden min of meer parallel. Maar de manier waarop dit tekort wordt gefinancierd was verschillend. Sinds de invoering van de euro werd in het Noorden het overheidstekort gefinancierd met nationaal spaargeld, terwijl deze landen tegelijk kapitaal exporteerden, dus een overschot kenden op hun lopende rekening. In het Zuiden zien we het tegenovergestelde: het private sparen gaat er achteruit (we hebben gezien hoe de grote consumptie er de groei trok), en dit wordt gecompenseerd door extra invoer van kapitaal.

Wanneer de crisis uitbreekt zien we niet enkel een explosie van de overheidstekorten in het Zuiden, maar tegelijk komt de invoer van buitenlandse kapitalen tot stilstand, zodat de financiering van de exploderende overheidstekorten moet worden gevonden in het binnenland. De landen van het Zuiden die het zwaarst worden getroffen door de schuldencrisis moeten tegelijk hun tekort met het buitenland afbouwen, wat enkel kan door het nationale sparen af te romen. Maar in de landen van het Zuiden werd de groei juist getrokken door de private consumptie.

Wat moest gebeuren gebeurde. De landen van het Zuiden kenden tussen 1995 en 2005 een grotere groei dan het Noorden, maar die groei werd getrokken door een daling van de nationale spaarquote. Dit ontsparen werd gecompenseerd door de invoer van buitenlandse kapitalen, wat op zijn beurt werd mogelijk gemaakt door de deregulering van de financiële markten en de convergentie van de rentevoeten binnen de eurozone. Wanneer deze import van kapitalen opdroogt kan de overheid enkel nog gefinancierd worden door de nationale spaarquote dramatisch op te drijven – we kunnen dit schatten op 10 procent van het BNP – wat vanzelfsprekend gevolgen heeft voor de groei.

Deze nieuwe situatie voor het Zuiden is niet van voorbijgaande aard. De landen van het Zuiden hebben immers een groot tekort geaccumuleerd op hun handelsbalans, van de orde van grootte van 60 procent van hun BNP (te vergelijken met een geaccumuleerd overschot van 35 procent van het BNP in het Noorden). Het zal dus een hele tijd duren voor de landen van het Zuiden opnieuw beroep kunnen doen op verse kapitalen uit het buitenland.

Wat te doen?

Michel Husson verwerpt de idee uit de euro te stappen. Men kan de klok niet zonder meer terug draaien. Uit de euro stappen betekent niet dat de schulden zonder meer verdwijnen. De nieuwe munt zou bloot staan aan een golf van speculatieve aanvallen, wat zou leiden tot een eindeloze cyclus van devaluaties en inflatie. Een volledig uiteenspatten van de euro zou niet leiden tot meer samenwerking in Europa, maar tot chaotische handelsoorlogen. Uit de euro stappen betekent dat men de sociale kwestie herleidt tot een nationale kwestie, in plaats van ze op Europees niveau te tillen.

Daarom is Michel Husson voorstander van een herstichting van de Europese eenmaking.

Een eerste doelstelling moet zijn de schulden weg te werken: zij blokkeren elke nieuwe ontwikkeling van de economische activiteit en elke heroriëntatie van het ontwikkelingsmodel. De vraag is hoe men de schulden kan wegwerken. Beetje bij beetje zoals nu impliceert nog minstens een decennium van sociale achteruitgang. Maar een brutale herstructurering of annulering van de schulden vereist de socialisatie van de banken, want zij zijn de houders van de overheidsschuld. Om de overgang mogelijk te maken moet daarnaast de Europese Centrale Bank de lidstaten rechtstreeks gaan financieren.

Europa moet gebaseerd zijn op samenwerking, gericht op harmonisering van haar ontwikkeling. Dat vereist een stevige Europese begroting, gefinancierd door een Europese belasting op inkomens uit kapitaal, om zo de nodige transferten en sociaal en ecologisch nuttige investeringen te financieren. Dit “federalisme” is de noodzakelijke aanvulling op een eenheidsmunt en de uitbouw van een gemeenschappelijke economische ruimte.

Gemakkelijke oplossingen bestaan natuurlijk niet, maar als men niet bereid is tientallen jaren economische en sociale achteruitgang te aanvaarden, dan staat een land als Griekenland of Spanje niets anders te doen dan te breken met het huidige Europa in naam van een ander Europees project, waarbij de weigering zich te onderwerpen aan de regels van het systeem-euro gekoppeld wordt aan de wil deze alternatieve aanpak uit te breiden tot gans de eurozone. Een land kan de invoering van een alternatieve koers natuurlijk niet uitstellen tot de rest van Europa er rijp voor is, en zal dan ook gedwongen zijn een soort protectionisme in te voeren om haar alternatieve aanpak te beschermen, wat echter wel gepaard kan gaan met een strijd om deze alternatieve aanpak tot gans Europa uit te breiden.

Dat is alles wel beschouwd waar het noodplan op neer kwam dat Syriza voorstelde voor de Griekse verkiezingen van 17 juni 2012. Syriza stelde meer bepaald de annulering voor van het memorandum, en het opheffen van alle soberheidsmaatregelen en “hervormingen” van de arbeidsmarkt; de nationalisatie van de banken; een moratorium op de schuld om na te gaan welke schulden illegitiem waren en dus moesten worden geannuleerd.

De belangrijkste conclusie van Michel Husson is dat de crisis van de overheidsfinanciën een diepere crisis aan de oppervlakte heeft gebracht, die van het systeem-euro. De crisis van het kapitalisme trof een onsamenhangend project: een monetaire unie van verschillende landen, zonder instrumenten om te zorgen dat deze landen naar elkaar konden toegroeien of om de relaties tussen deze landen te organiseren. Een herstichting van Europa is slechts mogelijk indien men openlijk de regels afwijst die er alleen maar voor gezorgd hebben dat de landen van de eurozone verder uit elkaar groeiden. Maar dit volstaat niet. Een alternatief vereist andere breuken, meer bepaald een herverdeling van de nationale rijkdom, om tot een samenhangend project te komen. Een breuk met het systeem-euro zal aan legitimiteit winnen indien het een breuk inhoudt met het neoliberaal kapitalisme en dit vervangt door een project gebaseerd op uitbreiding via samenwerking. De principes van een solidair Europa zijn inderdaad niet te verzoenen met een zuivere kapitalistische logica. Daarom is de toekomst zo onzeker en zo veeleisend.

Juli 2012

Michel Husson is geboren op 3 april 1949. Hij is economist, beheerder van het INSEE, het Franse instituut voor statistiek en economische studies, en medewerker van het IRES, een economisch onderzoeksinstituut verbonden met de vakbonden. Hij was lid van de PSU, en sinds 1979 lid van de LCR, de Franse afdeling van de Vierde Internationale. Hij verliet de LCR na meningsverschillen over de koers van de LCR na het referendum over de Europese grondwet en in de aanloop naar de voorlaatste Franse presidentsverkiezingen. Hij is lid van de Fondation Copernic en de wetenschappelijke raad van Attac Frankrijk. Hij werd een bekend links economisch publicist in het zog van de grote werklozenmobilisaties in Frankrijk in de tweede helft van de jaren 1990, en was toen nauw betrokken bij de Euromarsen.

Noten

(1) In de discussie over de crisis van de euro vind je twee serieuze analyses.

Een eerste groep analisten ziet de eurocrisis als een uitdrukking van de wereldwijde financiële crisis. Die wortelt op zijn beurt in de schuldenberg waarop het wereldkapitalisme drijft: de neoliberale draai aan het begin van de jaren 1980 heeft zwaar gewogen op de koopkracht van de werkende mensen, zodat de economie enkel nog kon groeien door het aangaan van steeds meer schulden en het scheppen van kunstmatige koopkracht (de financiële zeepbellen). Op een bepaald ogenblik worden die schulden zo groot dat dit leidt tot een veralgemeend wantrouwen: niemand wil nog aan iemand geld lenen, en dit des te minder wanneer de economische groei een terugval kent, waardoor de economische activiteit nog verder inzakt. Deze negatieve spiraal werd op gang gebracht door de crisis op de Amerikaanse vastgoedmarkt, en kwam in een stroomversnelling door de val van de Amerikaanse zakenbank Lehman Brothers in 2008, nu al vier jaar geleden. Sindsdien bestaat het beleid er grosso modo uit nieuw geld in de economie te pompen om “het vertrouwen te herstellen”, en het doemscenario van een kettingreactie van faillissementen en een lange depressie af te wenden. In feite wordt de schuldenberg zo nog groter, en schuift het beleid de problemen voor zich uit.

Een artikel in de International Herald Tribune van 12 juli 2012 van Mike Dolan vermeldt dat de grote centrale banken wereldwijd sinds 2008 meer dan 6 duizend miljard dollar hebben “geschapen” en in de economie gepompt. Hij vergelijkt dat met een ander cijfer: op het hoogtepunt in 2007 hadden financiële spelers in de schaduweconomie 10 duizend miljard dollar geschapen omdat financiële papieren die als onderpand werden gebruikt gemiddeld driemaal van speler naar speler werden doorgegeven, waarbij elke speler dit onderpand opnieuw gebruikte om geld te lenen, zodat één financieel papier leidde tot een verdrievoudiging van financiële middelen. Omdat het vertrouwen sindsdien zoek is geraakt circuleren die onderpanden nu minder: nog gemiddeld 2,4 maal. Dit is maar één van de voorbeelden hoe geld “verdwijnt” uit de economie als gevolg van de kredietcrisis. De omvang van de financiële markten en de schuldenberg is nu zo groot dat het voor de centrale banken vechten tegen de bierkaai is.De overheidsfinanciën in de eurozone bevinden zich in het oog van de wereldwijde financiële storm om voor de hand liggende redenen: de constructie van de eurozone biedt geen waarborgen dat de overheidsschulden van de lidstaten in elk geval betaald zullen worden, want die lidstaten beschikken niet meer over een eigen centrale bank om desnoods geld bij te drukken. De lidstaat dreigt in geval van faillissement uit de eurozone te moeten stappen, en indien het schulden afbetaalt dit te doen in gedevalueerde drachmes, peseta’s of lires. Wanneer in financiële middens het wantrouwen de regel is worden de lidstaten van de eurozone uiteraard met een  bijzonder scheef oog bekeken, gelet op het gebrek aan solidariteit binnen de EU.

Tegenover de analisten die de eurocrisis zien als het epicentrum van de wereldwijde financiële crisis staan analisten die de nadruk leggen op de interne tegenstellingen binnen de eurozone, die ook buiten de mondiale financiële context op den duur tot een ontploffing van de euro hadden moeten leiden. Michel Husson belicht in zijn studie dit aspect van de eurocrisis. Dit heeft een belangrijke consequentie: een land als Griekenland kan zijn financiële crisis niet op dezelfde manier aanpakken als eerder bijvoorbeeld Argentinië of Rusland dat deden. Het moet een strategie ontwikkelen die ook antwoordt op de crisis van de Europese constructie, met alle zijn institutionele, democratische en nationale aspecten.

(2) Hier lijkt de studie van Michel Husson een interne tegenstelling te bevatten: eerder werd gesteld dat in het Zuiden de loonstijgingen niet hoger lagen dan de groei van de productiviteit, terwijl hier impliciet gesteld wordt dat dit voor het geheel van de loonmassa wel degelijk het geval was.

(3) Neem een land met een jaarlijkse inflatie van 3 procent. Als je er 100 euro leent aan een jaarrente van 5 procent (de nominale rente), dan betaal je in werkelijkheid maar 2 procent rente (de reële rente), want na een jaar is het kapitaal zelf van 100 euro dat je moet terugbetalen 3 procent minder waard.