De opkomst en ondergang van de antiglobaliseringsbeweging
Chris Scholl heeft onderzoek gedaan naar de opkomst en ondergang van de antiglobaliseringsbeweging en vertelde 7 oktober 2010 bij D4net over zijn bevindingen.
(dit stuk verscheen eerder op de website van D4net)
De avond begon met twee korte filmfragmenten. Het eerste fragment laat de protesten tegen de bijeenkomst van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) in Praag in 2000 zien. Toen hadden de demonstranten nog het initiatief. Op verschillende wijzen, met theater, muziek en dans zoals het ‘Pink Bloc’ of vastberaden en geweldloos zoals de ‘Tutti Bianchi’ of eventueel met geweld zoals het ‘Black Bloc’, blokkeerden ze het congresgebouw. De overheid wist niet hoe hierop te reageren. Het tweede filmpje laat de protesten in Kopenhagen tijdens de Klimaattop in 2009 zien. Hier hadden politie en justitie duidelijk het initiatief en werd een grote groep radicale demonstranten al tijdens de openingsdemonstratie afgescheiden en preventief opgepakt. Met allerlei nieuwe wetten in de hand maakten politie en justitie de mensen die wilden protesteren monddood.
Hoe kan het dat de antiglobaliseringsbeweging in nog geen tien jaar helemaal onderuit is gehaald?
Het is een klassieke sociale-bewegingsvraag zoals die vaker door wetenschappers gesteld is, onder andere door Arrighi, Wallerstein en Hopkins in hun Antisystemic Movements van 1990. Zij onderzoeken de geschiedenis van het kapitalisme als wereldsysteem en het ontstaan van hegemonie. Daarbij namen ze golfbewegingen in de politieke sociale bewegingen waar. Hoogtepunten daarvan lagen rond 1789 (Franse Revolutie), 1848, 1905, 1917 en 1968. Sommige mensen noemen daarbij ook 1999, maar Chris denkt dat de tijd dat nog moet uitwijzen. Volgens hem kan de antiglobaliseringsbeweging beter geplaatst worden in dezelfde cyclus als die van 1968; het zijn dezelfde organisatiestructuren en soms zelfs nog dezelfde personen.
Piven en Cloward stellen in hun boek Poor people’s movements – why they succeed, how they fail dat dergelijke bewegingen weinig kans maken om te winnen. Ze kunnen hooguit ontregelend optreden om zo zichtbaar te worden, obstakels voor tegenstanders op te werpen om daarmee misschien iets af te dwingen. Volgens hen maakt het niet uit of het daarbij gaat om grote massaorganisaties of juist om kleinere groepen, het gaat puur om het ontregelende gedrag en de constante dreiging die daar vanuit kan gaan. Het is zowel een optimistisch als een pessimistisch boek.
Chris Scholl heeft het proefschrift Two sides of a barricade: (dis)order and summit protest in Europe geschreven, waarin hij het ineffectief worden van de antiglobaliseringsbeweging verklaart vanuit de tactische interactie tussen actievoerders en autoriteiten.
‘Seattle 1999’ wordt door velen als het begin van de antiglobaliseringsbeweging gezien, maar eind jaren ’70 waren er al de zogenaamde Broodrellen tegen IMF-toppen in Latijns-Amerikaanse staten en in 1985 en 1989 waren er grote protesten tegen bijeenkomsten van de Wereldbank èn de G8 in Bonn en Berlijn. Sinds ‘Seattle’ staat wel het massaal blokkeren van conferenties op het actierepertoire. Slechts één derde van de WTO-delegaties slaagde er toen in om binnen te komen. ‘Seattle’ heeft een serie protesten tegen toppen in het Noorden ontketend: Praag 2000, Gothenburg 2001, Genua 2001, Evian 2003, Gleneagles 2005, Heiligerdamm 2007 (Straatsburg NAVO-top, Kopenhagen Klimaattop 2009). ‘Evian’ was de eerste top die niet in een stad werd gehouden, maar op het platteland. ‘Glenn Eagles’ was interessant vanwege de ‘Make poverty history’-campagne waar duidelijk sprake was van coöptatie van de beweging. De Britse overheid probeerde de beweging binnen het systeem te trekken en medeverantwoordelijk te maken voor beslissingen. ‘Straatsburg’ en ‘Kopenhagen’ bevestigden de sterke ontwikkeling van het tactische controlerepertoire van de autoriteiten.
Chris heeft in zijn proefschrift gekeken naar vier dimensies (conflictterreinen) van de interactie tussen actievoerders en overheid: lichamen, ruimte, communicatie en de wet. Eerst kwamen de innovaties op deze gebieden van de kant van de demonstranten, later kwamen vooral de autoriteiten met innovaties.
De actievoerders zetten hun lichamen in verschillende actievormen in. Zoals in het ‘Pink Bloc’: queer, vrouwelijke, sambaband en cheerleaders, tactische frivoliteit. Het was een combinatie van harde en zachte technieken: wel proberen te blokkeren of door een politielinie heen te breken, maar dan niet door het gooien van stenen. Het ‘Pink Bloc’ heeft in Praag heel goed gewerkt en komt sindsdien in veel topprotesten terug. Net zoals de clowns die voor het eerst verschenen in de ‘Clandestine Insurgent Rebel Clown Army’ in Glenn Eagles. Echter door het veelvuldig hergebruik van deze tactieken zijn ze enigszins ‘versteend’. Bij beide actiemethodes is er een spanningsveld tussen ‘grappig zijn’, ‘zich grappig voelen’ en tactische overwegingen. De vormen zijn uitstekend geschikt om ergens onverwachts doorheen te breken en om de politie op het verkeerde been te zetten, maar ze worden niet altijd op deze manier gebruikt. De oorspronkelijke explosieve mix wordt nog zelden gehaald. Beide vormen komen uit de Engelse hoek en hebben dezelfde overwegingen.
De ‘Tutti Bianchi’ of de ‘Witte Overalls’ kozen voor een geweldloze methode waarbij ze hun eigen lichamen in zetten om door een blokkade te komen. Om dit te kunnen doen hadden ze hun lichamen op heel creatieve wijze beschermd met piepschuim en autobanden en dergelijke.
De ‘Tutti Bianchi’ volgden dezelfde ideologie als de Zapatistas uit Mexico: ze bedekten hun gezicht en droegen allemaal dezelfde witte overall om juist zichtbaar te worden. Eigenlijk was het een reactie op een uitspraak van de burgemeester van Milaan die na een ontruiming van een kraakpand zei dat hij de kraakbeweging tot een spook zou maken. Net zoals het ‘Pink Bloc’ en de clowns speelde deze actievorm met stereotypen en was het bedoeld als grap of parodie. ‘Tutti Bianchi’ is vooral in Italië een grote beweging geweest. De actievoerders zetten hun lichaam strategisch in omdat dat het enige is wat ze hebben om in te zetten, daarom probeerden ze hun lichaam ook te beschermen. Anders dan de clowns, die vaak in kleine groepen optreden, opereerden de ‘Tutti Bianchi’ in grote massale en compacte groepen om met alle individuele lichamen één collectief lichaam te vormen. Het werkte goed om zich op deze manier geweldloos te verzetten, totdat de politie in Genua niet meer alleen maar ‘symbolisch’ terug sloeg. Toen moesten de ‘Tutti Bianchi’ zichzelf daadwerkelijk beschermen en zich verzetten door stenen te gooien.
De lichamen van politieagenten werden ingezet om conferenties te beschermen. In Heiligerdamm werd een hekwerk van twaalf miljoen € neergezet omdat er niet genoeg agenten zouden zijn om het hotelletje aan de kust te beschermen. Uiteindelijk moesten duizenden Duitse agenten het hek met hun lichaam verdedigen.
Op het gebied van de ruimte hebben zich in de antiglobaliseringsbeweging een aantal innovaties voor gedaan. Allereerst was er de ‘diversity of tactics’ in Seatle, de ‘3 fingers’ in Praag en de ‘5 fingers’ of ‘zwermentactiek’ in Heiligerdamm; allemaal tactieken om van verschillende kanten te komen en ongrijpbaar te zijn en allemaal mogelijkheden om hele of halve militanten en ‘beatniks’ naast elkaar te laten actievoeren. Maar doordat de demonstranten door de politie steeds meer als één groep behandeld werden, was dat steeds minder mogelijk. In Heiligerdamm werden de groepen voor het eerst niet meer ingedeeld naar tactische voorkeuren.
De autoriteiten veranderden de ruimte door de toppen naar het platteland te verhuizen. Daardoor werd blokkeren moeilijker. En ze gebruikten middelen als hekken en al dan niet flexibele rode en groene verbodszones. Ze probeerden de ontregeling zo onzichtbaar mogelijk te maken met talloze maatregelen zoals het ‘leegvegen’ van nabije steden en het sluiten van de scholen.
Wat betreft communicatie was de combinatie van decentrale vormen van communicatie met clandestiene vormen innovatief: terwijl het internet veel als communicatiemiddel gebruikt werd moest ook bepaalde informatie geheim gehouden worden om een blokkade te doen slagen en dat is vaak lastig. De politie probeerde alle aspecten van de communicatie onderuit te halen. Actievoerders probeerden condities te creëren waarin het mogelijk is om kritiek op het globalisme te uiten. Indymedia ontstond. Daarnaast was de communicatie ook gericht op twee specifieke groepen: de lokale bevolking en de media. Dit werd steeds professioneler gedaan. Probleem was echter dat de politie de communicatietactieken van de antiglobaliseringsbeweging ging kopiëren. En omdat zij meer geld hebben waren zij in staat om het beter uit te voeren en hebben ze op dit gebied gewonnen. In Heiligerdamm beschikte de politie ook over een buurttelefoon, organiseerde ook buurtinformatieavonden en zij zond meer dan vierhonderd persberichten de wereld in. Vier volledig ingerichte informatiebussen reden door de omliggende dorpen en steden om de situatie vanuit het standpunt van de politie uit te leggen.
Binnen de wettelijke dimensie was vooral de transgressie, het (massaal) overtreden van de wet, als algemene benadering innovatief. Groeiende delen van de beweging waren militant. De autoriteiten hebben geprobeerd de beweging ertoe te brengen zich zo wettelijk mogelijk te gedragen. Daartoe hebben de autoriteiten veel middelen tot hun beschikking gekregen: preventieve wetgeving om bijvoorbeeld preventief op te pakken, extra bevoegdheden voor de politie, het invoeren van tijdelijke verbodszones en allerlei noodwetten, waardoor de rechtsstaat steeds vaker buiten spel werd gezet. Je kunt dit zien als een reactie op de kracht van de beweging, maar het maakte het verder bewegen wel heel moeilijk. Bij elke top waren er natuurlijk ook rechtszaken. Eigenlijk werden die in aantal minder, maar dan zijn het wel hele heftige om zo demonstranten voldoende te kunnen afschrikken. Inmiddels hebben de autoriteiten internationale databases van actievoerders opgebouwd. In de beweging wordt volgens Chris te weinig gediscussieerd over het toepassen van transgressie als actiemiddel, daardoor wordt het steeds meer het ding van het ‘Black Bloc’. Daar voegt hij wel aan toe dat het ook wel moeilijk is om openlijk te praten over wetteloosheid.
Telkens weer wordt sociale controle door de autoriteiten als een technisch probleem neergezet waardoor de problemen waarover de protesten gaan gedepolitiseerd worden en slechts in managementtermen worden bekeken.
Chris heeft niet zozeer de Nederlandse antiglobaliseringsbeweging in zijn proefschrift onderzocht.
Hij kan er wel het volgende over zeggen.
De antiglobaliseringsbeweging is in Nederland altijd zeer versplinterd geweest. Ze heeft misschien iets te vroeg gepiekt met allerlei internationale karavanen die van hieruit werden opgestart, het anti-MAI-protest en het protest bij de EU-top in 1997. Er is nog een poging gedaan om een gemeenschappelijk platform op te richten met ‘De Wereld is niet te koop’, maar dat is min of meer gekaapt door trotskistische groepen. Ook het Nederlands Sociaal Forum, een samenwerkingsverband tussen anti-autoritaire groepen, NGO’s en trotskistische groepen, was een goede poging. Maar uiteindelijk is er geen organisatiestructuur met strategische capaciteit opgebouwd. Daardoor heeft er ook geen tactische innovatie plaats gevonden. Dit komt ook door het eeuwige gepolder in Nederland en doordat parlementair links zich in de neoliberale hoek opstelde. Veel NGO’s en linkse politieke groeperingen zijn wel meegelift met de antiglobaliseringsbeweging maar de door hen nagestreefde oplossingen zijn uiteindelijk neoliberaal. Daardoor is er geen kritisch discours ontstaan en was het nog moeilijker om het neoliberalisme te ontmaskeren en te tonen zoals het werkelijk is.
Zo is tien jaar later bijna alles waar geworden waar de antiglobaliseringsbeweging zo hard tegen heeft gestreden.
Tot zover de inleiding van Chris.
Aan de hand van vragen werd er verder gepraat en gediscussieerd.
* Chris heeft in zijn lezing een aantal malen het Engelse begrip ‘preemption’ gebruikt. ‘Preemption’ is een onderdeel van de nieuwe veiligheidslogica van de autoriteiten en gaat nog een stapje verder dan preventie. Waar voor preventie nog een aanleiding nodig is, gaat het bij ‘preemption’ niet om een reactie, maar om van tevoren alle scenario’s die mogelijk zouden kunnen plaatsvinden te bekijken om vervolgens te proberen al deze mogelijkheden onmogelijk te maken.
* Veel andere studies naar politieke sociale bewegingen zijn erop gericht om acties niet (meer) uit de hand te laten lopen. Zij vinden het een overwinning van de democratie als demonstranten in overleg met de politie rustig hun ronde kunnen lopen. Maar juist daardoor verliezen actievoerders een heel belangrijk aspect van hun actierepertoire, namelijk het ontregelend optreden. Chris interesseert vooral de depolitisering van acties: het gaat uitsluitend nog over sociale controle en veiligheid en niet meer over de sociale strijd van mensen, wat veel meer is dan een spelletje. De meeste mensen vinden de doelstellingen van de politie bij acties wel goed, mits hun handelen niet buitenproportioneel is. De hele discussie gaat niet meer over het onrecht dat door de activisten bestreden wordt en gaat ook niet meer over het feit dat dit onrecht voortkomt uit het neoliberale kapitalisme met zijn eigen beslissingsmomenten, organen en instituties.
* In Nederland vindt vooral veel coöptatie en preventie plaats. Bij coöptatie wordt een beweging binnen het systeem getrokken en medeverantwoordelijk gemaakt voor beslissingen. Dat geldt dan vooral voor NGO’s en linkse partijen. Coöptatie heeft bij de kraakbeweging nooit gewerkt; wel bij de antiglobaliserings- en de vredesbeweging. De anti-autoritaire en autonome groepen hierin waren niet sterk genoeg om verweer tegen de coöptatiestrategie te kunnen bieden. Dat heeft natuurlijk ook alles met de tijdgeest te maken. In de jaren ’80 was kritiek op het systeem heel normaal, maar de laatste twintig jaar wordt antikapitalisme buiten de discussie gehouden. Tijdens de hoogtijdagen van de kraakbeweging schreven journalisten vol sympathie over de beweging. Dat was niet alleen in Nederland zo, maar ook in Italië en Duitsland bijvoorbeeld waren er sterke links-radicale bewegingen. Nu komen naar een topprotest hooguit tienduizend radicale mensen uit meer dan tien landen: allemaal restjes van alle autonome bewegingen.
* Rond Genua erkenden de media wel dat de antiglobaliseringsbeweging een inhoudelijk punt had, maar de boodschap van deze beweging is daarna niet op intellectueel niveau gegroeid. Met name in Nederland is er geen brede intellectuele stroming die het systeem sterk bekritiseert en er zijn geen actiegroepen die die kritiek vervolgens versterken. Een bredere discussie en strategische overwegingen ontbreken. De Nederlandse media zijn daar een afspiegeling van.
* De antiglobaliseringsbeweging was wel een goed internationaal leerproces. Het was een intensieve tijd waarin geprobeerd werd te denken over hoe je als beweging internationaal kunt optreden en hoe je dit kunt coördineren. Ook al hebben maar twee- of driehonderd mensen in Nederland daar over nagedacht, toch is dat de moeite waard.
* De rol van de kraakbeweging was in Nederland heel specifiek. Het verdwijnen van deze sterke beweging maakte dat veel actievoerders niet zo snel meer gingen geloven in het opbouwen van een nieuwe krachtige beweging. Verschillende groepen hebben geprobeerd het trauma van het verlies van de beweging achter zich te laten door het Do-it-Yourself-principe aan te hangen: doe het lekker zelf met de mensen om je heen. Eigenlijk is dat wel een interessante vraag: waarom was de Nederlandse kraakbeweging zo sterk en waarom is deze relatief snel in elkaar gestort? Er is toen veel hoop op een andere maatschappij in één generatie gegenereerd.
* In Duitsland probeert de ‘Interventionistische Linke’ (IL), die zichzelf postautonomen noemen, de maatschappij ‘interventiemogelijk’ te maken. En daar gaat het natuurlijk ook om: op dit moment is er geen maatschappelijke linkse context en het interveniëren moet opnieuw mogelijk gemaakt worden. De IL streeft niet naar het opbouwen van een beweging maar naar het aangaan van coalities die kunnen interveniëren, door intelligent na te denken over waar, hoe en met wie? De IL probeert daar structureel aan te werken. Op dit moment richt ze zich vooral op acties tegen de kernafvaltransporten in Duitsland. Het is hen gelukt om bepaalde intellectuele figuren en onverwachte organisaties daarbij te betrekken en deze willen nu ook burgerlijke ongehoorzaamheid gaan toepassen. Iets soortgelijks gebeurt in Stuttgart, waar een coalitie van groepen de afbraak van een station tegenhoudt. Misschien iets om verder naar te kijken om zo te leren hoe we ook in Nederland een maatschappelijk debat met een radicaal-linkse positie kunnen opbouwen.
* Dit klinkt beter dan weer een internationale mobilisatie op te zetten tegen weer een top om dan weer te proberen een spektakel neer te zetten. Je hoeft niet zo ver te gaan om het kapitalisme in je eigen omgeving te herkennen. De antiglobaliseringsbeweging streefde naar het eens in de zoveel tijd gezamenlijk vlammen, maar ze is teveel in dit repertoire blijven hangen, terwijl de topprotesten niet meer echt effectief waren. Het is van belang om het verzet samen te brengen met het opbouwen van structuren. Het is niet voldoende om elkaar alleen tegen te komen in de bus op weg naar het protest.
In tegenstelling tot Duitsland zijn in Nederland geen organisatiestructuren ontwikkeld. In Duitsland komt men jaarlijks rond een bepaald onderwerp bij elkaar om strategische discussies te voeren. Waarom lukt dat niet in Nederland? Waarom konden we niet meeliften met de antiglobaliseringsbeweging? Eurodusnie en het Autonoom Centrum hebben het wel geprobeerd, maar het bleef een vrijblijvend geheel.
* Veel organisatievormen sluiten zich niet aan bij de manier van leven van nieuwe generaties. Het spreekt hen niet aan en de onderwerpen vernieuwen zich ook niet.
Nu wordt de onvrede vooral gekanaliseerd door de populisten. Die vernieuwen zich wel. Zij hebben een populariseringstrategie. De antiglobaliseringsbeweging zat er soms tegen aan, bijvoorbeeld bij de boerencoöperaties in Zuid-Frankrijk.
* Hoe kunnen we leren ons te verbreden? We hebben geen antwoorden op de wereldproblemen die mensen aanspreken. Nu hebben mensen niet meer het gevoel dat een andere wereld denkbaar is. In de bestaande wereld is een links verhaal haast onmogelijk geworden. En dat is niet alleen het probleem van radicaal-linkse bewegingen.
*Het linkse establishment in Nederland heeft vanaf de EU-top in Amsterdam ervoor gekozen om het antiglobaliseringsverhaal niet over te nemen. Ze gaven het vrijemarktdenken een veel grotere plaats en stelden dat daar geen alternatief voor is.
De Socialistische Partij (SP) koos wel ideologisch voor het antiglobaliseringsverhaal, maar toen ze daar electoraal voor beloond werd, heeft zij dit alleen in een puur parlementaire positie vertaald en er niet voor gekozen om haar kracht te gebruiken voor het opzetten van acties. Daardoor is de steun aan de SP zonder resultaten gebleven en is Wilders er uiteindelijk mee weggelopen.
Het is niet zo dat een linkse buitenparlementaire beweging zwak is omdat parlementair links er niets van bakt, maar het mechanisme moet zo werken dat je een radicaal statement maakt met een beperkte groep mensen en dat vervolgens een bredere groep van mensen en organisaties zich daarbij gaat aansluiten, dat gaat overnemen en dat gaat vertalen in bijvoorbeeld een massabeweging. Dat gebeurde in de jaren ’60, ’70, maar is niet gebeurd in de jaren ’90. Het gaat hier niet om de schuldvraag, maar het is wel een politieke keuze van de linkse partijen geweest. Als die keuze anders was geweest had de antiglobaliseringsbeweging hier meer kunnen floreren.
* Het gaat om het zoeken naar politieke mogelijkheden om een structuur op te zetten om het politieke debat te repolitiseren. Maar hoe doe je dit als je daar niet op georganiseerd bent? Dankzij Wilders gaat het nu weer over de inhoud.
* Een sociale beweging is slechts één vorm van protest. Tegenwoordig gaat protest veel individueler bijvoorbeeld via facebook en twitter. Daar zijn de anti-Wilderspagina’s heel druk bezocht. Maar uiteindelijk merk je er niet veel van dat iedereen tegen is. Er wordt geen macht opgebouwd en er wordt geen inbreuk gemaakt op de normale gang van zaken en regels. Welke nieuwe organisatiemodellen kunnen we bedenken om mensen te organiseren en hoe zetten we dat om in politieke kracht? Er is wel een groot potentieel aan mensen die ontevreden zijn over de huidige situatie. Een handtekening op internet zetten is niet minder dan het meelopen in een demonstratie, zolang een demonstratie niets meer voorstelt dan met z’n allen achter een spandoek aanlopen. Maar de klassieke vormen van protest kunnen wel dieper inbreken op iets wat we met z’n allen niet willen. Massaal een rondje door het dorp lopen stelt niets voor, maar toch is het fundamenteel anders dan op internet. De straat is even niet gewoon, je intervenieert. Het gaat om strategische momenten om de gewone gang van zaken te onderbreken. De gevestigde orde wil het liefst dat alles gewoon doorgang vindt, zonder daarover na te hoeven denken. Het is moeilijk om op het internet de macht uit te dagen. Misschien kun je mensen op virtuele verzamelplekken uitnodigen waar ze wel in de weg zitten?
Maar eerst moet een stap gezet worden: er moeten strategische keuzes gemaakt worden. Het zou goed zijn om met bijvoorbeeld twintig mensen bij elkaar te gaan zitten om te onderzoeken wat de randvoorwaarden zijn om vanuit de bestaande situatie weer iets op te bouwen en op welke momenten we het beste kunnen inspelen. Dat ontbrak bij de Nederlandse antiglobaliseringsbeweging.
Waarop wil je mensen organiseren? Wat is het nieuwe grote verhaal? Dat is niet hetzelfde als een opsomming van de telkens terugkerende radicaal-linkse thema’s. Het is geen waslijstje met wensen. Het verhaal moet voortkomen uit een discussie over ideologie. Deze discussie moet ook op intellectueel niveau gevoerd worden. Misschien moeten we nu honderdduizend verhalen hebben in plaats van één verhaal. Er moet in ieder geval één aantrekkelijk raamwerk komen, niet dogmatisch, maar wel samenbindend, waarmee je naar buiten kunt treden en waarop je kunt mobiliseren; een verhaal waarin je kan geloven; een verhaal dat oplossingen voor de huidige problemen formuleert.
Het zou goed zijn om in Nederland met meer mensen strategisch na te gaan denken en om dit keer niet zomaar succesvolle vormen en structuren uit het buitenland over te nemen, zoals dat nu bijvoorbeeld bij Transition Towns gebeurt. Soms lijkt het erop dat Nederland een exporteconomie is met importactivisme.
Een volgende mogelijkheid om over strategie en inhoud te discussiëren is de 2dH5-samenscholing in Tilburg op 19 en 20 november 2010 (www.2dh5.nl)