De opbouw van een Europese tegenmacht, laten we dat vallen?
In het vorige deel omschreef ik het euroliberalisme als het monsterlijk product van het Duitse ordoliberalisme en het neoliberalisme à la Reagan. Onder dit regime wordt de politieke democratie door de totale privatisering van het monetair wapen uitgehold, wat de indruk wekt dat de soevereiniteit van de natie geconfisqueerd wordt ten bate van de EU. Dit is een foute indruk, want ze wordt geconfisqueerd door de EU (*2) ten bate van van de financiële markten. Deze illusie geeft voeding aan de argumenten van de rechtse tegenstanders van de EU: een terugkeer naar de goede oude tijd zou de nationale soevereiniteit herstellen. De linkse tegenstanders daarentegen willen de volkssoevereiniteit herstellen, wat een heel stuk ambitieuzer is.
(Door Felipe van Keirsbilck (*) Verschenen in nummer 91 (juni-juli 2016) van het tijdschrift Ensemble! (**) Nederlandse vertaling door Ander Europa)
Afscheid van de democratie
Ik was bij de vaststelling gekomen van de klinische dood van de politieke soevereiniteit (*3) , de soevereiniteit van onze parlementen, die nu onderworpen zijn aan de pietepeuterige en steeds meer preventieve controle van de Commissie, die door niemand verkozen noch gecontroleerd wordt, wat erop neerkomt dat ze verkozen en gecontroleerd wordt door de multinationals van de financiën, energie en bewapening (*4). Om kort te zijn, we hebben niet alleen ons ‘dierbaar’ Parlement verloren, maar ook twee andere elementen van de democratie liggen voortdurend onder vuur.
Vooreerst de sociale democratie, met andere woorden de bevoegdheid van het ‘volk’ om over een aanvaardbaar deel van de geproduceerde rijkdom te beschikken. Dat deel is nooit zeer groot geweest (en zelfs in de jaren 60 bleven de rijken zich verrijken) maar de ‘structurele hervormingen’ onttrekken steeds meer geld aan de sociale bescherming en de openbare diensten. Van ‘herverdeling’ is steeds minder sprake, wat de geloofwaardigheid van sociale voorzieningen steeds meer ondergraaft (” de openbare diensten, dat functioneert toch vierkant …”)
Ten tweede het recht op collectieve actie, met name het recht om te protesteren tegen de macht van het geld en de gezagdragers, ook al zijn die verkozen. Heel belangrijk hierbij is het stakingsrecht, dat een impact heeft op de primaire verdeling (het deel van de rijkdom dat ontsnapt aan de kapitaalaccumulatie in de bedrijven), want daarzonder is van ‘herverdeling’ helemaal geen sprake.
Kortom, het politiek regime dat luistert naar de naam ‘EU’ (en dat zowel steunt op ‘Brussel’ – de Commissie –, ‘Frankfurt’ – de ECB–, als op de 28 staats-en regerings hoofden) ontzegt ons in toenemende mate en snel tempo het recht om vertegenwoordigers te kiezen die iets te zeggen hebben, het recht op een niet al te schandalige verdeling van de rijkdom, in het recht om werkelijk te protesteren wanneer onze andere rechten geschonden worden. De vraag is dus niet of we dit systeem mogen bekampen, maar hoe we dat kunnen
Een haast onmogelijke sociale beweging
We moeten niet lang stilstaan bij de vermeende obstakels voor grensoverschrijdende collectieve actie, zoals de taal, de afstand, enzovoort. De arbeidersbeweging was en staats om protestdagen te organiseren op wereldschaal een eeuw voor Internet. De echte moeilijkheden liggen elders, en ik zie er vier:
Eerste probleem: het europeïsme werd beetje bij beetje tot staatsgodsdienst verheven. Het trauma van de Tweede Wereldoorlog wordt handig uitgebuit door de elites om elke gerechtvaardigde kritiek op de EU af te wijzen: men krijgt onmiddellijk het verwijt van ‘nationale terugplooi’, net zoals elke kritiek op de apartheidspolitiek van Israël onmiddellijk als antisemitisme bestempeld wordt. Op zeer weinig uitzonderingen na zullen ‘linkse’ politieke leiders en vakbondsverantwoordelijken – zelfs als ze gefundeerde kritiek uiten op het beleid van de EU – nooit duidelijk zeggen dat de verdragen en de feitelijke ‘grondwet’van de EU essentieel anti democratisch en antisociaal geworden zijn. Onder de EU mag men blijkbaar soms nog ja, maar zeggen (en dan nog met veel voorbehoud), maar nooit neen. Kafka is een eeuw te vroeg gestorven; hij zou in staat geweest zijn de merkwaardige ‘dans van de kreupelen’ te beschrijven, de dans van de voorstanders van het ‘sociaal Europa’ die aan de EU vragen om het omgekeerde te doen van wat in de verdragen vastgelegd werd, en hun kritiek daarop formuleren binnen het nauwe kader en het jargon van deze verdragen. Nochtans beschikken degenen die zich echt interesseren voor sociale rechtvaardigheid over een veel eenvoudiger basis van de opeenvolgende wazige verdragen: de nationale verworvenheden, het bewijs dat het mogelijk was om zich op democratische wijze te verzetten tegen het kapitaal. Toen, lang geleden, de europeïstische inquisitie nog niet iedereen het zwijgen had opgelegd, kon iemand als Gust Cool, voorzitter van de christelijke vakbond in 1964 en door niemand verdacht van bolsjewisme, nog rustig schrijven: “Het was met tegenzin dat het op nationaal vlak aanvaard werd. De kapitalistische krachten hebben in de Europese constructie een kans gezien om op communautair vlak hun hele autoriteit terug te pakken die ze op nationaal vlak hadden moeten delen.” En dat was toen nog in een tijd dat het ‘sociaal Europa’ geen holle slogan was, toen de verdragen van Maastricht, Lissabon en het Begrotingsverdrag de doodskist niet volledig dichtgenageld hadden!
Tweede probleem: de tegenstanders van de EU accepteren om op haar veld te spelen in plaats van op het hunne. Natuurlijk zijn de Europese verdragen verwerpelijk, ze definiëren de EU als een post-democratisch regime gebaseerd op het concurrentievermogen (*5), het soberheidsbeleid en de privatisering van de macht en de hele ideologische en institutionele santenkraam die er vorm aan g: eeft. Maar het is buitengewoon moeilijk om werknemers te mobiliseren rond een verdrag of rond de legitimiteit van Coreper. De experten in ‘europologie’ hebben gelijk wanneer ze zich uitsloven om de arbeidersklasse ervan te overtuigen dat de EU en haar verdragen een van de hoofdoorzaken is voor hun uitbuiting; maar de arbeidersklasse heeft ook gelijk om hen vriendelijk te vragen terug te komen eenmaal de dringende problemen over afdankingen, werkloosheid, loon enzovoort een oplossing zullen gevonden hebben.
Derde probleem: de EU heeft geduchte instrumenten ontwikkeld voor gecentraliseerde beslissingen met een gedecentraliseerd en gedesynchroniseerd effect. Het gevolg is dat de effecten van de beslissingen van ‘Brussel’ of ‘Frankfurt’ de volkeren slechts indirect treffen zodat de voorwaarden ontbreken voor gemeenschappelijk verzet, en zelfs voor een gemeenschappelijk bewustzijn van dezelfde aanvallen (*6).
Vierde probleem: “De oplossingen van gisteren zijn de problemen van vandaag”, zoals (eergisteren) de vader van de Kleine Prins al zei. Het is in (West-) Europa dat de sterkste vakbonden zich ontwikkeld hebben. Of toch de vakbonden die institutioneel het stevigst erkend werden. Die ontwikkeling gebeurde binnen een nationaal kader. Niettegenstaande de vele pogingen, die niet alle vruchteloos waren, om een ‘Europees’syndicalisme te ontwikkelen, blijft het grootste deel van de kracht, de financiën en de aandacht van de vakbonden gericht op het nationaal kader. Stel je voor dat in het eerste kwart van de 20e eeuw het ABVV en het ACV zich op een provinciaal vlak hadden ontwikkeld en nooit ‘nationale’ organen en middelen hadden gecreëerd, zouden we dan nu een Sociale Zekerheid hebben, collectieve arbeidsovereenkomsten, hoe zouden we weerstand bieden aan de regering Michel-De Wever? Natuurlijk ben ik niet voor de verzwakking van de nationale vakbonden; maar tegenover een complexe en zeer gecentraliseerde politieke macht verschijnen ze versnipperd en in verspreide slagorde, en dus uiterst zwak (*7).
Haast onmogelijk?
Wij blijven geloven, met Alter Summit en met vele anderen, dat een strijd voor een sociaal, ecologisch, feministisch en democratisch Europa van de volkeren mogelijk en noodzakelijk is. Wij denken dat daartoe een ‘atheïstische’ analyse (met verwerping van de europeïstische religie en de Eudolatrie) van de EU een eerste stap is. We moeten ons dus opstellen naar ons eigen inzicht, en niet als reactie op de megamachine van de EU. Om te beginnen moeten we klaar en duidelijk ons internationalisme bevestigen, om te ontsnappen aan de beschuldiging (en het reëel gevaar) van een nationalistische terugplooien. De EU-gekte weigeren houdt geen afkeer van Duitsers, Grieken of Portugezen in, noch de illusie dat een ‘euro in een enkel land’ minder schade zou aanrichten. We moeten ook luid blijven verkondigen waar VOOR we strijden: een eerlijk deel voor de lonen, gelijkheid, sociale zekerheid en sterke openbare diensten, enzovoort. De EU en haar verdragen (die regelmatig overtreden of opgeschort worden, niet door onze betogingen, maar door de interne tegenstellingen die eigen zijn aan het machtsysteem in de EU) mogen zijn wat ze zijn, wij willen onze rechten verdedigen, uitbreiden en verbeteren. Want Europa is rijk, er is meer dan genoeg voor iedereen. En omdat we weten dat verdeeldheid ons alleen maar kan schaden, willen we betere rechten voor iedereen: ook voor de vrouwen, ook voor de schijnzelfstandigen, de “uber”-werkers, de migranten en de mensen zonder papieren… Het zou natuurlijk naïef (of hypocriet) zijn te doen alsof dergelijke rechten niet verboden worden door de EU; maar dat is ons vertrekpunt, mobiliseren voor een collectieve arbeidsduurvermindering, een hoog minimumloon in Europa, pensioen ten laatste op 65 jaar, gratis kwaliteitsonderwijs, enzovoort. Dát interesseert de mensen, niet artikel 123 van het verdrag van Lissabon. Natuurlijk komen dan vroeg of laat in botsing met de verdragen, die zeggen dat zulks verboden is. Maar op dat ogenblik zullen we een echte mobilisatie hebben tegen de Europese heilige koeien, en we zullen niet nalaten de regeringen eraan te herinneren dat ze zelf hun verdragen overtreden of omzeild hebben als het hen goed uitkwam.
Een ander Europa is mogelijk, en dat zal niet noodzakelijkerwijze ‘een andere EU’ zijn. De EU is euroliberaal (*8) zoals een boom van hout is, het is hun essentie. Dat is niet het geval voor Europa: overal blijven er nog tradities van sociale rechtvaardigheid, van recht op collectieve actie en sterke openbare diensten. Overal waar noch het spook van de hoop op rechtvaardigheid en democratie.
(*) Felipe Van Keirsbilck is secretaris-generaal van de Centrale Nationale des Employés (CNE), de christelijke bediendenvakbond in Franstalig België. Hij is medeoprichter en lid van het Coördinatiecomité van het Europees netwerk Alter Summit.
(**) Ensemble! is de driemaandelijkse uitgave van Collectif Solidarité Contre l’Exclusion (CSCE). Op de website van deze vzw (www.asbl-csce.be) vindt men alle verschenen nummers van Ensemble!
(*2) Dit wil zeggen door een politiek systeem dat 28 lidstaten en bureaucratische instellingen (Commissie en Europese Centrale Bank) verenigt.
(*3) Een klinische dood die in april op spectaculaire wijze bevestigd werd door een arrest van het Grondwettelijk Hof. Het arrest verwerpt het bezwaar van CNE, de Ligue des Droits de l’Homme en tientallen andere organisaties tegen de haastige ratificatie van het Begrotingsverdrag (ook ‘Merkozy’-verdrag genoemd); de uitspraak gaat niet over de grond van de zaak, maar stelt dat de burgers en hun organisaties geen ‘procesbelang’ hebben in een zaak van de facto schending van de Grondwet. Zie daarover de vrije tribune van Etienne Lebeau in Le Soir van 29 april 2016.
(*4) Wie deze bewering overdreven vindt – wat ze nochtans maar nauwelijks is – kan zich wat gaan verdiepen in het leven en het werk van eurocommissaris Cañete, een gecorrumpeerde oliebaron die belast wordt met de ecologische transitie…
(*5) En moeten we het nog maar eens herhalen, dit heeft weinig te maken met de productiviteit, die in het verleden een voorwaarde was van sociale vooruitgang en dat deels in de toekomst hoe kan blijven.
(*6) Het zou bijvoorbeeld vrij eenvoudig zijn om aan te tonen dat de wetsvoorstellen El Khomri in Frankrijk en Peeters in België, niettegenstaande tal van verschillen ten gevolge van een andere context, toch uit een zelfde logica voortspruiten: de invoering door twee ‘vrije’ regeringen (de ene ‘socialistisch’, de andere rechts en extreem rechts) van een centraal opgelegde richtlijn. Maar in elk land denkt de publieke opinie te maken te hebben met een verschillende tegenstander, en dat de twee wetsvoorstellen ongeveer tezelfdertijd verschijnen lijkt pure coïncidentie (of een tactische fout)
(*7) Het Europees Vakverbond (EVV) zou misschien minder zwak gestaan hebben als het zich had kunnen ontwikkelen op basis van sectorieel de Europese federaties (bouw, industrie, bedienden, openbare diensten… ) eerder dan op de nationale confederaties. Het EVV zou vooral minder zwak zijn indien het bij de moeilijkheid om een enkele confederatie uit te bouwen gebaseerd op de grote diversiteit van vakbonden in Europa niet gedwongen was tot een verlammende unanimiteit. Het is bij het EVV bijvoorbeeld zeer moeilijk om een duidelijk standpunt in te nemen over TTIP en CETA, want er zijn een aantal, hoofdzakelijk Scandinavische, vakbonden die weigeren deze akkoorden te verwerpen.
(*8)Zie het eerste deel.