De oorlog in Oekraïne is catastrofaal voor de armen op onze planeet
De Amerikaanse politiek wetenschapper Rajan Menon voorziet desastreuze economische gevolgen van de oorlog in Oekraïne voor de arme mensen overal, en voor arme landen. Rijke landen zullen ook de negatieve gevolgen van de oorlog ondervinden, maar zullen er beter tegen bestand zijn. Hallucinante cijfers voorspellen een sombere toekomt.
(Door Rajan Menon, overgenomen van DeWereldMorgen die het weer vertaalde van Tom’s Dispatch, bwo Grenzeloos, Foto: Kai Pilger via pexels)
In 1919 schreef de gerenommeerde Britse econoom John Maynard Keynes The Economic Consequences of the Peace, een boek dat erg controversieel zou worden. Hij waarschuwde dat de draconische voorwaarden die aan het verslagen Duitsland werden opgelegd na wat toen bekend stond als de Grote Oorlog — die wij nu de Eerste Wereldoorlog noemen — niet alleen desastreuze gevolgen zou hebben voor dat land maar ook voor de rest van Europa.
Ik heb zijn titel wat aangepast voor mijn onderzoek naar de economische gevolgen van de (minder dan grote) oorlog die nu is uitgebarsten — de oorlog in Oekraïne, uiteraard — en niet alleen voor wie er rechtstreeks bij betrokken is, maar voor de rest van de wereld.
Het was niet echt een verrassing dat er na de Russische invasie van 24 februari 2022 hoofdzakelijk bericht werd over de dagelijkse gevechten, de vernietiging van de economische activa van Oekraïne, van gebouwen en bruggen tot fabrieken en hele steden, het lot van zowel de Oekraïense vluchtelingen naar het buitenland als de binnenlandse ontheemden, en almaar meer bewijs van wreedheden.
De potentiële economische gevolgen op lange termijn in en verder dan Oekraïne kregen om begrijpelijke redenen niet zoveel aandacht. Ze zijn immers minder voor de hand liggend en per definitie minder acuut.
Toch zal de oorlog een hoge economische tol eisen, niet alleen in Oekraïne maar voor wanhopig arme mensen die verder weg wonen, duizenden kilometers verwijderd van het conflict. De rijkere landen zullen ook de negatieve gevolgen van de oorlog ondervinden, maar zullen er beter tegen bestand zijn.
Oekraïne, een land in puin
Sommigen gaan ervan uit dat deze oorlog jaren, misschien zelfs tientallen jaren zal duren, wat ik een te sombere inschatting vind. Wat we wel weten is dat zelfs na amper twee maanden de economische verliezen van Oekraïne en de buitenlandse hulp die het land zal nodig hebben om terug te keren naar wat ooit voor ‘normaal’ doorging, gigantisch zijn.
Laten we beginnen met de vluchtelingen en de ontheemden [1], samen nu al goed voor 29% van de totale bevolking. Om je een idee te geven: stel je eens voor dat 97 miljoen Amerikanen in de komende twee maanden een dergelijk lot beschoren zijn.
Sinds eind april zijn 5,4 miljoen Oekraïners gevlucht naar Polen of andere buurlanden. Hoewel velen — de schattingen gaan van verscheidene honderdduizenden tot een miljoen — al terugkeren, is het twijfelachtig of ze in hun land zullen kunnen blijven (dat is de reden waarom de cijfers van de VN hier geen rekening mee houden in hun schatting van het totale aantal vluchtelingen).
Als de oorlog in hevigheid toeneemt en wel degelijk jaren blijft duren, kan de exodus onvoorstelbare proporties aannemen.
Dat zet de gastlanden nog meer onder druk, vooral Polen, dat nu al aan drie miljoen gevluchte Oekraïners onderdak geeft. Eén schatting maakt gewag van een kostprijs van 30 miljard dollar voor de basisbestaansmiddelen alleen. En dat is voor slechts één jaar.
Bovendien werd die raming gemaakt op een ogenblik dat er een miljoen minder vluchtelingen waren dan vandaag. Tel bij die 5,4 miljoen vluchtelingen de 7,4 miljoen Oekraïners die wel huis en haard hebben achtergelaten maar niet hun land zelf zijn ontvlucht. Al die levens weer helen zal astronomische bedragen vergen.
Wanneer die 12,8 miljoen gevluchte en ontheemde Oekraïners na het einde van de oorlog hun leven weer willen oppakken, zullen velen constateren dat hun appartementsblok of hun huis ofwel vernietigd of onbewoonbaar is.
Wellicht zijn ook de ziekenhuizen en poliklinieken, hun werkplaatsen, de school van hun kinderen, de winkels en shoppingcentra in Kiev en elders waar zij hun boodschappen deden, met de grond gelijk gemaakt of zwaar beschadigd.
Naar verwachting zal de Oekraïense economie dit jaar alleen al met 45% krimpen, wat overigens niet verwonderlijk is als je weet dat de helft van de ondernemingen stilliggen, wat volgens de Wereldbank ook het geval is met de overzeese export vanuit de belegerde zuidkust. Het zal verscheidene jaren duren voor de productie weer het vooroorlogse niveau bereikt.
Ongeveer een derde van de Oekraïense infrastructuur (bruggen, wegen, spoorlijnen, waterleidingen …) is al beschadigd of vernield. Voor het herstel of de heropbouw ervan is tussen 60 en 119 miljard dollar nodig.
Samen met het door de oorlog veroorzaakte verlies van productie, export en inkomsten gaat het volgens de Oekraïense minister van Financiën in totaal om meer dan 500 miljard dollar, bijna vier keer de waarde van het Oekraïense bbp van 2020.
En dit is maar een ruwe schatting, de reële cijfers liggen ongetwijfeld veel hoger. De internationale financiële organisaties en de westerse landen zullen dan ook nog jaren moeten bijspringen en zeer diep in hun zakken tasten.
Op een door het IMF en de Wereldbank georganiseerde vergadering zei de Oekraïense eerste minister dat naar schatting 600 miljard dollar zou nodig zijn voor de heropbouw van zijn land, en dat hij de komende 5 maanden 5 miljard dollar per maand nodig had om zijn begroting te ondersteunen.
Beide organisaties hebben meteen de daad bij het woord gevoegd. Begin maart keurde het IMF een noodlening van 1,4 miljard dollar goed, de Wereldbank volgde met nog 723 miljoen. En dat is nog maar het begin van een financiële stroom op lange termijn uit de kluizen van die twee kredietverstrekkers. Individuele westerse regeringen en de Europese Unie zullen ongetwijfeld zelf nog over de brug komen met leningen en andere financiële steun.
Het Westen: hogere inflatie, lagere groei
De economische schokgolven als gevolg van de oorlog raken nu al de westerse economieën en de pijn zal alleen maar toenemen. De economische groei in de rijkste Europese landen bedroeg in 2021 5,9%. Het IMF gaat ervan uit dat dit cijfer zal dalen tot 3,2% in 2022 en 2,2% in 2023.
Ondertussen is de inflatie in Europa tussen februari en maart van dit jaar gestegen van 5,9% naar 7,9%, wat nog vrij bescheiden lijkt in vergelijking met de sprong die de Europese energieprijzen maakten. Tegen maart lagen die maar liefst 45% hoger dan het jaar ervoor.
Het goede nieuws, zo zegt de Financial Times, is dat de werkloosheid gedaald is tot een historisch laag cijfer: 6,8%. Het slechte nieuws is evenwel dat de inflatie meer steeg dan de lonen, waardoor de werkers eigenlijk 3% minder verdienden.
Voor de VS wordt een economische groei van 3,7% voorspeld voor 2022, wat vermoedelijk beter is dan in de grote Europese economieën. Maar de Conference Board, een denktank met 2.000 ondernemingen op zijn ledenlijst, verwacht dat de groei naar 2,2% zal dalen in 2023. Ondertussen lag de Amerikaanse inflatie eind maart al op 8,54%.
Dat is dubbel zo hoog als 12 maanden geleden en het hoogste cijfer sinds 1981. Jerome Powell, voorzitter van de Federal Reserve[2] (de ‘Fed’), waarschuwde dat de oorlog bijkomende inflatie zal uitlokken. Paul Krugman, columnist en econoom bij de New York Times, zegt dan weer dat de inflatie zal dalen, de vraag is alleen: wanneer en hoe snel?
Krugman verwacht overigens dat de prijzen eerst nog zullen stijgen voor ze beginnen te dalen. De Fed kan de inflatie ombuigen door de rentevoeten op te trekken, maar dat zou uiteindelijk de economische groei verder kunnen hypothekeren. De Deutsche Bank voorspelde op 26 april al dat de strijd van de Fed tegen de inflatie eind volgend jaar een “grote recessie” zal veroorzaken in de VS.
Naast Europa en de VS zal ook de regio Azië-Stille Oceaan-de derde economische krachtcentrale van de wereld ― er niet ongeschonden uitkomen. Met het oog op de gevolgen van de oorlog stelde het IMF zijn groeivoorspellingen voor dit jaar met -0,5% bij tot 4,9% in vergelijking met 6,5% vorig jaar. Tot nog toe was de inflatie in die regio laag maar naar verwachting zal die toch in een aantal landen toenemen.
Zulke onwelkome tendensen zijn niet alleen te wijten aan de oorlog. Ook de COVID-19-pandemie heeft op veel fronten problemen veroorzaakt. De Amerikaanse inflatie was al beginnen stijgen vóór de invasie, maar die gaat de situatie nog verergeren. De energieprijzen sinds 24 februari, de dag dat de oorlog uitbrak, spreken voor zich.
De prijs voor een vat ruwe olie stond toen op 89 dollar. Na heel wat heen en weer geschommel en een piek van 119 dollar op 9 maart is de prijs op 28 april (voorlopig) gestabiliseerd op 104,7 dollar per vat — een sprong van 17,6% in twee maanden tijd.
De oproepen van de Amerikaanse en Britse regeringen tot Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten om de productie op te drijven vielen in dovemansoren. Een snelle daling van de prijs valt dan ook niet te verwachten.
De prijzen voor containervervoer en luchtvracht, die al een serieuze boost hadden gekregen tijdens de pandemie, gingen verder omhoog na de inval in Oekraïne en ook werden de voorraadketens werden vaker verstoord.
De voedselprijzen volgden dezelfde stijgende tendens, niet alleen vanwege de hogere energiekosten maar ook omdat Rusland bijna 18% van de wereldexport van tarwe (en Oekraïne 8%) voor zijn rekening neemt.
16% van de wereldwijde export van maïs komt van Oekraïne en beide landen samen zijn goed voor meer dan een kwart van de wereldwijde export van tarwe, die voor zoveel landen van levensbelang is.
Rusland en Oekraïne staan ook in voor 80% van de wereldwijde productie van zonnebloemolie, die vaak in de keuken gebruikt wordt. Nu al zien we de prijzen stijgen en is er zelfs sprake van tekorten, niet alleen in de EU maar ook in armere delen van de wereld zoals het Midden-Oosten en India, dat bijna al zijn voorraad inslaat bij Rusland en Oekraïne. Bovendien vervoert Oekraïne 70% van zijn export over zee en liggen zowel de Zwarte Zee als de Zee van Azov nu in oorlogsgebied.
Het lot van de lage-inkomenslanden
De sputterende groei, prijsstijgingen en hogere rentevoeten zijn het gevolg van de inspanningen van de centrale banken om de inflatie in te tomen. In combinatie met de toegenomen werkloosheid zal dat de situatie zeer pijnlijk maken voor de bevolking in het Westen, vooral voor de armsten die een proportioneel veel groter aandeel van hun inkomen spenderen aan basisbenodigdheden als voedsel en gas.
Nog veel pijnlijker zal het zijn voor de ‘lage-inkomenslanden’ (volgens de definitie van de Wereldbank zijn dat de landen met een gemiddeld jaarlijks inkomen per hoofd van de bevolking onder de 1.045 dollar in 2020), en in het bijzonder voor hun armste inwoners.
Oekraïne heeft enorme financiële noden en het Westen is vastberaden om ze te lenigen. Daardoor zal het voor de lage-inkomenslanden een pak moeilijker worden om leningen te krijgen waarmee ze hun schulden kunnen aflossen en de stijgende invoerkosten betalen, vooral van basisproducten als energie en voedsel. Voeg daar nog bij de verminderde inkomsten uit de export, die een gevolg zijn van de tragere economische groei wereldwijd.
Door de COVID-19-pandemie moesten de lage-inkomenslanden al noodgedwongen meer krediet opnemen om het hoofd te bieden aan de economische storm, maar dankzij de lage rentevoeten konden ze hun gezamenlijke schulden-nu al een recordbedrag van 860 miljard dollar – ietwat beter beheren.
Nu echter de wereldwijde groei afneemt en de kosten van energie en voedsel de pan uit rijzen, zullen ze moeten lenen tegen hogere rentevoeten, wat hun schuldenlast alleen zal doen toenemen.
Tijdens de pandemie vroegen ongeveer 60% van de lage-inkomenslanden schuldverlichting aan (in 2015 was dat 30%). Hogere rentevoeten in combinatie met hogere voedsel- en energieprijzen zullen hun hachelijke situatie alleen verergeren.
Sri Lanka bijvoorbeeld liet het in mei afweten. Vooraanstaande economen waarschuwen dat dit wel eens een trendsetter zou kunnen zijn, er zijn immers nog landen met dezelfde schuldproblemen die door de oorlog verder worden aangewakkerd, zoals Egypte, Pakistan en Tunesië. Vierenzeventig lage-inkomenslanden moeten dit jaar samen maar liefst 35 miljard dollar aflossen, een stijging met 45% in vergelijking met 2020.
En die worden dan nog niet eens als ‘lage-inkomenslanden’ beschouwd. Voor de echte lage-inkomenslanden is gewoonlijk het IMF de laatste toevlucht, maar zullen ze daar nog terecht kunnen als Oekraïne voorrang krijgt en enorme bedragen leent?
Het IMF en de Wereldbank kunnen hun rijke leden vragen een tandje bij te steken, maar zullen ze daarop ingaan? Die landen kampen nu immers zelf met toenemende economische problemen en hun politici zullen de kiezers zeker niet op stang willen jagen.
Hoe groter de schuldenlast van de lage-inkomenslanden, des te moeilijker ze het zullen krijgen om hun armste burgers bij te springen bij de aanschaffing van essentiële producten, vooral voedsel. De voedselprijsindex van de VN-Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) steeg van februari tot maart alleen al met nog 12,6% en lag al 33,6% hoger dan in 2021.
Sterk stijgende prijzen voor tarwe – op een gegeven ogenblik was de prijs per bushel[3] bijna verdubbeld, om dan te stabiliseren op een niveau dat 38% hoger lag dan vorig jaar – hebben in Egypte, Libanon en Tunesië al tekorten veroorzaakt voor bloem en brood.
Die landen importeerden tot voor kort tussen 25% en 80% van hun tarwe uit Oekraïne. Andere landen als Pakistan en Bangladesh – Pakistan nam bijna 40% van zijn tarwe af van Oekraïne, Bangladesh 50% van Rusland en Oekraïne — zouden voor dezelfde problemen kunnen komen te staan.
Maar het land dat het meest zal te lijden hebben van de torenhoge prijzen zal wellicht Jemen zijn. Al jarenlang woedt daar een burgeroorlog, met chronische voedseltekorten en hongersnood tot gevolg, lang vóór Rusland Oekraïne binnenviel.
Dertig procent van de tarwe-import van Jemen komt van Oekraïne. Door de oorlog is de productie gedaald, wat de prijs per kilogram in het zuiden van het land al vervijfvoudigd heeft.
Het VN-Wereldvoedselprogramma (WFP) heeft in Jemen al 10 miljoen per maand extra uitgegeven om de bijna 200.000 mensen bij te staan die bedreigd worden met “op hongersnood lijkende omstandigheden” en de 7,1 miljoen mensen die “op de rand van de hongersnood staan”. Jammer genoeg blijft het probleem niet beperkt tot Jemen.
Volgens het WFP werden wereldwijd 276 miljoen mensen bedreigd met “acute honger” nog vóór de oorlog begon. Als die tot in de zomer blijft aanslepen zullen nog 27 tot 33 miljoen meer mensen in dezelfde precaire situatie belanden.
Dringende noodzaak van vrede — niet alleen voor de Oekraïners
De omvang van de benodigde fondsen voor de heropbouw van Oekraïne, het belang dat de VS, Groot-Brittannië, de EU en Japan daaraan hechten en de toenemende kosten voor de import van kritische goederen (voor de heropbouw en het herstel van het land en zijn inwoners) zullen het de lage-inkomenslanden op economisch vlak nog moeilijker maken. Dat de armen in de rijke landen ook kwetsbaar zijn, is waar, maar de armsten in die arme landen zullen nog zoveel meer afzien.
Velen overleven nu al nauwelijks en kunnen ook geen beroep doen op dezelfde waaier van sociale diensten zoals in de rijkere landen. Het Amerikaanse sociale vangnet is tot op de draad versleten, maar er is tenminste iets wat kan doorgaan voor een vangnet.
Dat geldt niet voor de armste landen. Daar moeten de minder fortuinlijken hun kostje bij elkaar scharrelen met weinig of geen hulp van hun regering. Slechts 20% van hen kunnen een beroep doen op zo’n hulpprogramma.
De armsten van de wereld zijn niet verantwoordelijk voor de oorlog in Oekraïne en kunnen hem ook niet beëindigen. Naast de Oekraïners zelf zullen zij de grootste slachtoffers zijn als die oorlog blijft duren.
De armsten worden niet gebombardeerd of bezet door Rusland, ze zijn niet het slachtoffer van oorlogsmisdaden zoals de inwoners van het stadje Boetsja. Maar ook voor hen is het einde van de oorlog een kwestie van leven of dood. Dat hebben ze in elk geval gemeen met de bevolking van Oekraïne.
The Economic Consequences of the War werd overgenomen van Tom’s Dispatch en vertaald door Marina Mommerency. Rajan Menon is professor emeritus Internationale Betrekkingen aan de Powell School, City College of New York, onderzoeker aan het Saltzman Institute of War and Peace van de Columbia University. Zijn recentste boek is The Conceit of Humanitarian Intervention (2016).
Noten
[1] De VN erkennen twee verschillende statuten voor mensen op de vlucht: ‘vluchtelingen’ zijn alle personen die hun land hebben verlaten, terwijl ‘ontheemden’ (IDP – internally displaced persons) op de vlucht zijn binnen het territorium van hun eigen land. Vluchtelingen vallen onder de bescherming van internationale verdragen in alle landen waar ze terechtkomen, terwijl ‘ontheemden’ nog steeds onder de exclusieve verantwoordelijkheid vallen van hun eigen land (nvdr).
[2] Dit is de nationale overheidsbank van de VS (nvdr).
[3] De markten gebruiken eenheden op basis van het VS-telsysteem. Elk voedselproduct heeft zijn eigen eenheid. Een bushel tarwe weegt 60 pond, wat overeenkomt met 27.22 kilo (nvdr).
Dit artikel is overgenomen van De wereld morgen.